Het feest van Felix Timmermans.
Uit De Sumatra post van 2/12/1922 C.F.v.D. schrijft uit Lier aan het Amsterdamsche Handelsblad:
't Was nog op het uur, wanneer de nacht vecht tegen het komende licht van den nieuwen dag, dat wij liepen in de omgeving van Lier. De bouwsels van het stadje teekenden zich af in groote contouren om langzaam aan hun uitgelijnde randen en steunsels aan ons oog te vertoonen.
Als wij rond het stedeke waren geloopen over Bagijnenvest, langs de nimmer-rustende Nethe, trok de damp op boven het land van Pallieter. Achter het Bagijnhof om wees de weg weer naar Lier. Daar stond, statig en struisch, Lier's groote toren, waaruit later op den dag tegen het uur der deemstering, de wondere klokketonen van den beiaard, door menschenlijke handen van Antwerpen's en Brugge's beiaardieren daaraan onttooverd, zouden uitklinken en verwaaien over Vlaanderen. Op die plek ontvingen wij de eerste verrassing, meer nog; verschrikking van den dag De molen van Fransoo, Pallieter's vriend den schilder, was afgebroken. Dit moest Timmermans getroffen hebben! En ja, toen wij hem, later op den ochtend, daarover spraken, bleek het, dat het hem was gegaan alsof men hem iets liefs ontnam.
De tweede verrassing was toen wij bij Timmermans waren gezeten, het komen van Marieke, aan heur hand het dochterke binnenleidend. Een jaar terug ontmoetten wij "mevrouw den Fee" en zij was toen het Marieke, dat wij ons hadden gedroomd en wier beeld wij hadden opgebouwd uit Timmermans' schoone beschrijving. Zij was de dauw van het land, het simpele Vlaamsche mèske met een guitige tinteling in de oogen en met een vriendelijk lachenden mond. Haar kleed, haar gang, haar houding, alle waren een ontroerende eenvoudigheid. Zij leek toen een schuchter maagdelijn. En, binnen een jaar tijds, had zij zich veranderd in een kloeke, statige vrouw, sierlijk gekleed in satijn en omhuld door een shawl van rijke Vlaamsche kant. Zij leek nu mijlen van ons weg en het was niet anders mogelijk meer dan te zeggen : "Madam".

Maar zij lachte. En met haar gouden lach kwam de geestige tinteling in de oogen. Zij was weer Marieke, — Pallieter's Marieke en ons ideaal. En telkens weer wanneer zij lachte kwam Vlaanderen door haar hoogheid en voornaamheid heen. "Den Fee" was blij met het feest en zeer nieuwsgierig wat het geschenk mocht zijn, dat men hem dien dag zou geven; een kunstig-gesneden Girondijnenstok — waarop een mijnheer Pirroen jaloersch kon zijn, — had men hem reeds vereerd. Maar hij zou nog blijer zijn, wanneer alles achter den rug was en hij rustig weer kon werken in zijn kamer op het Bagijnhof. Wij konden daar inkomen, bloemen en telegrammen werden binnengebracht. Des middags zaten wij met eenige honderden menschen en vereerders in de stedelijke schouwburgzaal op "De Vredenberg" op de komst van het kommiteit en jubilaris te wachten.
Het tooneel was versierd met planten en bloemen; mannen stonden strak met kleurige vaandels van Liersche vereenigingen en maatschappijen; het achterdoek was bedekt met een vlag, waarvan de zwarte, klauwende Vlaamsche Leeuw grimmig de zaal inkeek. Nauwelijks was de binnenkomst van het slachtoffer gesignaleerd of "Zij zullen hem niet temmen den fieren Vlaamschen leeuw" uit honderden kelen overstemde de op de piano bibberend ingezette "Brabanconne". Het enthousiasme, dat hiermede in de atmosfeer kwam, was van zulk een aard, dat er een vreemd gevoel ons langs den rug kroop. Daarna vulden langdurig gejuich en gejubel, gestamp en geklap de ruimte. Dat leek ons nu eens een ontvangst, waarvan een kampioenbokser of wielrenner in Nederland stil zou zijn geworden. Die toch overigens voor geen klein geruchtje vervaard zijn. "Behoort het nu zoo?" vroegen wij ons af.
Ja, daar in Vlaanderen, bij een volk met een ideaal en dat enthousiast is behoort het zoo, — neen, moet het, uit zijnen aard. Maar in Nederland moet het anders. Daar zijn de klassen van kunstenaars en intellectueelen lauwer. Wat ook bleek uit de slechte opkomst bij dit feest van de Noord-Nederlanders. Het was werkelijk pijnlijk dat er van hen zoo weinigen waren, terwijl toch Timmermans' werk in Nederland meer bekend en vereerd is dan in België. Waar waren toch al mijn landgenoten, die het zoo druk hebben over de Vlaamsche zaak, over het goede recht van Vlaanderen, of over Vlaanderen's cultuur. Is dat dan allemaal maar schrijftafel-enthousiasme?
Van Vlaanderen waren er de besten in verschillende soorten : liberalen, katholieken, sociaal-democraten, fronters, wellicht een enkele bolsjewiek, — maar allen waren gekomen om een kunstenaar te huldigen.Hij werd bewierookt met muziek en zang, met bloemen en geschenken, en in redevoeringen van kunstenaars. Onder anderen sprak Herman Teirlinck; op een wijze om nimmer te vergeten. Hij noemde zijn vriend "den gelukzaligen Fee": hij roemde diens werk en stelde dit in een juist en schoon licht. Herman Teirlinck, de geheimzinnige,— van wien men evenveel weet aan het einde van een gesprek van eenige uren als aan het begin. — was een wondere verrassing. Als hij dit leest, zal hij weer zeggen : behoort het bij den stiel mij geheimzinnigheid aan te wrijven, mij, die zoo simpel en eenvoudig ben ? En toch : zijn gebaar, zijn gezichts-uitdrukking zijn van een niet te kennen duisterheid. Met een fijnheid van streeling. — Zooals een Peter Sörge het ivoren aapje bestreelde, — wreef hij de fijne vingeren over het harde, strakke voorhoofd om daardoor zijn gedachten te concentreeren en alle hulpmiddelen van den geest bijeen te roepen. En dan vlogen woorden vol ironie en humor uit zijnen mond of bouwde hij met die woorden een plan of een toren : de duivelsche Teirlinck of Peter Sörge: beiden. Kamiel Huysmans sloot de rij met een geestige rede, die aan het slot een politieken zwaai nam.
Intusschen was de duisternis in de zaal gekomen ; de wind droeg de klanken aan van den beiaard; een man, met een ouderwetschen gasontsteker op langen stok, ging over het tooneel en ontstak de gaslampen, waardoor wij Timmermans' bol-bleeke gezicht uit het zwart van den Vlaamschen leeuw naar voren zagen komen. De geschenken werden gebracht; de bloemen stapelden zich op en Timmermans dankte op Pallietersche wijze. Het gejoel en gejuich hield lang aan; met het zingen van het Vlaamsche volkslied, weder op een enthousiasten toon, die ons voor ineenstorting van het gebouw deed vreezen, werd deze middag besloten. Langs stille wegen wandelden wij met groepjes, die nu en dan telkens even den gehuldigde in hun midden mochten hebben, rond Lier, terwijl de beiaardklanken in onze ooren jubelden.
Om zeven uur begon de Pallietermaaltijd, waaraan meer dan honderd menschen aanzaten. Er werd geklonken en gedronken, maar vooral gegeten ; buiten sloegen de felle vlammen van het vuurwerk op, of overstemden donderbussen de woorden. Weer en weer werd "de Fee" toegesproken, en innig-gelukkig lachte Marieke haar lieven, ontroerenden lach. Zij had verlof gegeven, den genoodigden mede te deelen, dat binnen afzienbaren tijd een jeugdige Pallieter de wijde Vlaamsche lucht zou komen inkijken. Gelukzalige Felix. Wat een reden was om op te drinken.

Kamiel Huysmans dankte in een afzonderlijke speech de Nederlanders voor hun aanwezigheid en vroeg hun steun en waardeering Maar helaas — o, hoe pijnlijk was het, — de Nederlandsche kunstenaar van algemeene bekendheid was niet aanwezig om Huysmans' sympathieke rede te beantwoorden. Waardoor niet anders overbleef dan mee te drinken in den ingestelden dronk.
Hoe het feest verder verliep, mogen wij aan de fantasie van den lezer overlaten, in dien wij de spijskaart, die tot motto droeg "lot ze bove komme", hier afschrijven :
Ballekens met soep Rosbif met patatten Buikske vol Harsee met lakkere mêtte Kaneel met raaspap Liersche Vlaaikens Reuze pruime taarten Vruchten.
en mede te deelen, dat de laatste trein naar Brussel en Antwerpen vertrok, toen wij nog aan de "Kaneel met raaspap" moesten beginnen.
********
|