De Triomf van Timmermans' Mirakelspel in Nederland.
Een Tooneelgebeurtenis beschreven op vrijdag de 13 februari 1925
De Gebeurtenis van den dag op tooneel-gebied in Nederland is het triumphale succes dat het mirakelspel van Felix Timmermans « Als de Sterre bleef stille staan » te Den Haag en Rotterdam behaalt. Voor de katholieke Vlaamsche tooneel-literatuur is de eer van dezen triomf groot, want in de uitvoerige kolommen door de Nederlandsche bladen aan deze gebeurtenis gewijd — sommige bladen wijden niet minder dan vier feuilletons aan de première! — werd op het door-en-door Roomsch-katholieke en innig-VIaamsche van het gevierde spel van Felix Timmermans veel nadruk gelegd.
E.P. Hyacinth Hermans, schreef in « De Maas-bode » een geestdriftig stuk over de eerste opvoering te Rotterdam die een even reusachtig succes is geworden als de opvoeringen te Den Haag. Wij laten die opgetogen bespreking hier volgen : « Het triumphale succes, dat het Hofstad-Tooneel verleden week bij de première van Timmerman's Mirakelspel « En als de ster bleef stille staan... » in den Koninklijken schouwburg te 's-Gravenhage behalen mocht, heeft zich gisteravond bij de eerste opvoering in den grooten Schouwburg te Rotterdam aldoor in stijgende lijn geprolongeerd.
Deze schitterende tooneelgebeurtenis behoort tot de « daverende dingen van den dag ». In Den Haag viermaal achtereen een uitverkocht huis, bij de tweede voorstelling al vereerd met het bezoek van de koninklijke familie, nu in Rotterdam den eersten avond al een nokvolle schouwburg, die de levende belangstelling bewees welke er bij het publiek voor deze ongemene tooneelvertooning bestaat. In de eerste plaats geldt dit natuurlijk het frissche oorspronkelijke talent van den schrijver Felix Timmermans, die in Holland door zjjn boeken en voordrachten een aldoor groeiende populariteit geniet, en wiens figuren, nu op het tooncel gebracht en bezield door het levende woord een nog grooter aantrekkingskracht op zijn vereerders moeten uitoefenen.
Maar daarnaast komt de scheppende daad van den knappen regisseur Cor van der Lugt die het werk van den Vlaamschen auteur ten tooneele heeft weten te brengen op een wijze, dat er zulk een plastische en dramatische schoonheid uit zijn simpel Kerst-vertellingske groeien zou.
Hoe bekoorlijk dit en ook later het gedramatiseerd manuscript ook geschreven was, de regisseur die het aandorst dit spel ten tooneele te voeren, kwam voor de oplossing van technische moeilijkheden te staan, zooals zich maar bij weinig tooneelvertooningen voordoen. Want men moet niet vergeten dat bij groote opvoeringen van stukken, welke als gebeurtenissen in het, tooneelseizoen worden aangemerkt, de artistieke leiders bijna altijd het voordeel hebben dat zij zich kunnen richten naar het voorbeeld van het buitenland. Zij kunnen dat ieder naar hun eigen smaak en oordeel wijzigen, maar in elk geval de richting is aangegeven, het model en voorbeeld zijn er. Bij de regie en ensceneering van dit oorspronkelijk Mirakelspel van Felix Timmermans heeft Cor van der Lugt Melsert, geen richtend voorbeeld voor oogen kunnen hebben, hij was gedwongen alles van den grond af uit te stippelen, alles op te bouwen, elk detail tot in de kleinste finesses te verzorgen.
Hij heeft zich weken en maanden in den geest van het stuk, in het Vlaamschen Katholieke volksleven moeten inleven, en met een aangeboren smaak en zeldzame fijne aanvoeling heeft en er vooral bij zijne regie voor moeten zorgen dat het boertige en blijgeestige, dat de visie van Timmermans zoo rijk is maar met al zijn vaak grove realiteit zoo ontroerend contrasteert tegen een religieuzen achtergrond, dat juist dat boertige het religieus-vrome niet trekt naar het belachelijke. Dat nu is de groote verdienste van Cor van der Lugt, dat zijn regie spel en geest zoo volkomen beheerscht.
En hoe groot juist deze verdienste, is blijkt te meer uit sommige opmerkingen van tooneelcritisi der Haagsche bladen, waaruit men kan opmaken, dat zij den geest van het stuk niet geheel hebben aangevoeld noch begrepen. Zoo kon de heer Borel niet begrijpen dat bij sommige passages en gezegden van den gullen Schrobberbeeck of van den gauwen Pitjevogel vaak zoo smakelijk werd gelachen. Wij hebben niet anders verwacht, bij dit spel van fijnen humor en tegelijk van religieuze ontroering. Dit is de echte Roomsche lach, niet alleen een spontane prikkeling van de nerveuze lachspieren, maar een lach die even spontaan opwelt uit het Roomsche hart, een lach, die meteen bijval en ontroering beteekent.
Als de vagabond .Schrobberbeeck zich bij het Zoetelieve vrouwtje verontschuldigt, dat zijn ziel zoo zwart is gelijk zijn voeten, dan zal elke Roomsche lachen om de origineele uitdrukking maar meteen de ontroering voelen om de ootmoedige vergelijking van dezen armen zondaar. Naast de feillooze regie, waarvoor Cor van der Lugt alle eer is gegeven heeft deze buitengewone artist mede zich het voorrecht willen voorbehouden zelf de rol te creëeren van den ouden schaapherder, die van het ongemeene Driekoningen-drietal wel de fijne aristocraat is van gemoed.
Dat treft al dadelijk als wij 't verschooierde drietal onder de lamp rond het tafeltje zien zitten in de estaminet van Polien. Dat was als een doek van Ostade. Maar ondanks al de pooverheid van zijn schamele figuur hoe mooi, hoe aristocratisch fijn tooneerde v. d. Lugt's oude Suskewiet met zijn grijze levenswijze kop tegen het ronde vagebonden-type van Roemer-Schrobberbeeck en den guitigen Pitjevogel van Hans van Ees. En Polien zelf als de waardin, hoe was de Vlaamsche herberg als een lijst rond haar bazige persoon. Een kleine maar weer een prachtig getypeerde rol van Juliette Roos.
Ook dat mag en moet van al deze artisten van het Hofstad-Tooneel gezegd worden, dat zij zich allen, in rollen groot en klein, met een zeldzame piëteit aan de zuivere uitbeelding van dit stuk hebben gegeven. En hoe rap was hun zinrijke taal, waarmede niemand ook maar docht een oogenblik te modderen. Tot het laatste oogenblik toe was het een genot naar den Schrobberbeeck van Anton Roemer te luisteren, lachen deed hij ons om ons in den gelijken lach weer meteen diep te ontroeren. Suskewiet, Pitjevogel en Schrobberbeeck waren drie levende kerels om heel een avond het tooneel te vullen.
En dat is juist het aantrekkelijke in dit stuk, dat rond deze drie levensechte schobbers het fijn-ontroerende mirakelspel speelt, Dat brengt ook juist de geweldige ontroering die bijna tastbaar over den vollen schouwburg hangt, als onmiddellijk na de rumoerige herbergscène, de drie vrienden, kinderlijk als de Driekoningen uitgedost, bij nacht in de sneeuw verdoold en den weg bijster geraakt, bangelijk biddend om uitkomst, door een grijzen nevel opeens het rosse lichtje zien gloren van den foorwagen, en daar voor de voeten van het pasgeboren kindeke al hun moeizaam verzameld hebben en houwen eerbiedig neerleggen. Een sublieme vondst van den naieven auteur, dat door het spel en de knappe mise en scène tot een meesterstukje van tooneelkunst is gemaakt.
Volgde de tweede acte, die minder dankbaar misschien, den regisseur technisch nog moeilijker eischen stelde. De schapenkooi in het zonnige sneeuw-landschap deed van zelf denken aan een levend schilderij van Mauve. Maar dan volgde in den tweeden Kerstnacht het sterven van den ouden Suskewiet. door Cor van der Lugt met de hem zoo eigen ingetogenheid meesterlijk gespeeld. Maar dan moet voor zijn stervende oogen in de donkere hut het lichte vizioen opengaan, waarin het Christus-kind, het Kindeke-Groot, zooals Timmermans het aanduidt, den ouden vromen herder komt halen voor het Kerstfeest in den hemel. Hier komt de moeilijkheid van het Christuskind op het tooneel te brengen. Een kind mag het niet zijn, dat verbiedt heel nuchter de arbeidswet, maar ook al zou het een kind hebben mogen zijn, hier werd meteen een acteur of actrice gevraagd met het juiste begrip. Annie van Ees met haar vrouwelijk teere figuur verbeeldt nu het Kindeke-Groot in 'n pure innigheid, en zoo werd het tooneel van het witte Christuskind dat den ouden, uitgeleefden, versjovelden herder naar het gouden verschiet van den open hemel leidt, tot een ontroerende groep.
De heer Henri Borel meent, dat men « fervent catholique » moet zijn om nu nog in onzen tijd aan de bangmakerij van duivel en hel te gelooven. Vandaar dat hij in den satan van Keuler niet meer ziet dan een duivel. Zelfs als blague is het wat afgezaagd-goedkoop gezegd. Maar waar zelfs Borel nog wel gelooven zal aan een trek naar het kwade in den mensch, is de duivel als de personificatie van het kwaad ook op het tooneel nog wel een acceptabele figuur. Wij zouden in het milieu van dit spel dezen duivel niet willen missen, al was het alleen om het hartstochtelijk spel van Hans van Ees als den gefolterden Pitjevogel in de derde acte, en vooral niet om de sublieme scéne van Annie van Ees als de diep ontroerende O. L. Vrouw van Zeven Weeën in haar prachtig kapelleke tusschen de nachtelijke, Bagijnenbosschen. Annie van Ees, gisteren Brusse's Boefje, vandaag het innige Onze lieve Vrouwke van Zeven Weeën, wie heeft gisterenavond bij dit tooneel eerst met Pitjevogel en toen met den grooten rauwen Schrobberbeeck, niet een stille hulde gebracht aan het scheppingrijke talent van deze knappe actrice. Blijft ons nog over de Schrobberbeeck van Anton Roemer, wien heel den avond de malsche Vlaamsche taal zoo smakelijk van de lippen rolt gelijk een watervalletje. Alleen om dezen zoo beduidenden artist in deze nieuwe creatie te zien van vagabondeerenden landlooper, wien de kiekens zoo bekoorlijk dicht langs de voeten loopen, en wiens handen rapper zijn dan zijn gedachten is een gang naar de « Sterre » waard.
Hoe suggestief was hij in z'n angst voor het weer vreeselijk-heilige dat hem in den derden en laatsten Kerstnacht zal gebeuren. « O God, laat U niet zien,, ik zal toch wel van mijn zonden bekeren! » Maar toch ziet hij God, levend geworden als de Christus aan het kruis op den Water-heuvel, terwijl in het heilig uur van den Kerstnacht alle lieve Vrouwkes van heel de streek dankbaar-blijde om het kruis heenstaan. Dan knielt ook Schrobberbeeck berouwvol neer en is evenals de andere twee kameraden... « binnen gegaan ». Toen het doek voor de laatste maal viel, waarde nog een oogenblik stilte rond het ontroerende publiek. Dan rees het dankbaar op en bracht recht slaande een geestdriftige ovatie aan den knappen spelleider Cor van der Lugt en de voornaamste spelers voor dezen zeldzamen avond van hooge artistieke bekoring.
Het Hof-stad-tooneel heeft dezen avond te Rotterdam een première beleefd zooals het in de geschiedenis van zijn bestaan nog niet te boeken heeft gehad.
************
EERSTE OPVOERING ' De Ster ' wordt voor het eerst opgevoerd op 5 februari 1925 in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag door het Verenigd Rotterdamse Hofstadtoneel onder leiding van Cor Van der Lugt Melsert. De creatie kent een enorm succes. Na vier voorstellingen, waarvan Koningin Wilhelmina er één bijwoont, verhuist de productie naar Rotterdam en spelen de acteurs ook hier voor een nokvolle schouwburg.
De Standaard schrijft op 13 februari: "Een toneelgebeurtenis: de triomf van Timmermans' Mirakelspel in Nederland!". De Nederlandse pers is niet onverdeeld positief, maakt voorbehoud bij "het dwaze volksgeloof' en "de malligheden" in het stuk, maar prijst de vrome intentie en de plechtige wijding van enkele zuivere taferelen.
*-*-*-*-*
|