De onsterfelijke Pallieter.
De Vlaamsche "dagenmelker" wil nog minstens 10 boeken schrijven.
Uit het Agrarisch Nieuwsblad 3 oktober 1941 - door Tom Vos.
Wie den naam Pallieter hoort, denkt aan Timmermans en wie Timmermans ziet, denkt aan Pallieter. Wie het geluk heeft gehad ooit het land van Rijen te hebben bezocht, het land, dat "een vallei is tusschen de drie Nethen, rond het stadje Lier, tot aan de nabije dorpen" en waar genoemd stedeke oprijst als een bloem, op de mik, waar de drie Nethen samen vloeien (Felix Timmermans over zijn romanfiguren in "Vlaanderen, o welig Huis : zooals Vlaamsche schrijvers hun land zien") is licht een boer Wortel, of een Krabbekoker, Leontientje of meneer Pirroen, om maar enkelen te noemen uit de lange, onsterfelijke reeks, tegen het lijf geloopen! Want Timmermans' romanfiguren leven onder het Vlaamsche volk!
Onze Zuiderbroeders zitten boordevol leute en het heeft nooit aan vertellers ontbroken, die er in hun werken van getuigden. Timmermans staat als een levend symbool van het machtigschoone Vlaamsche land tusschen hen en boven hen. Hij is ondanks zijn 55 jaren gebleven de onbezorgde Pallieter en levensgenieter, die het frissche motto van den levensblijden mensch in zijn blazoen heeft geschreven: het "Carpe Diem" van Horatius, het "Melk den dag" van den vroolijken Vlaming.

"De Fee" bekend bij jong en oud Onze Zuiderburen mogen dagenmelkers van huis uit zijn en meer hun vertier in de stamineeke's dan bij moeder de wouw thuis zoeken, ze doen in werkkracht niet onder voor ons Noordelingen. Ze paren een beminnelijke zorgeloosheid aan een hartelijke gastvrijheid. Timmermans bezit al deze schoone eigenschappen in niet geringe mate. Temidden van zijn volk leeft hij in zijn groot wit huis te Lier. Een echt volksch kunstenaar, niet opgesloten in een ivoren toren, maar meelevend met het wel en wee van zijn stadgenooten.
"Een orsjeneele, plezaante vent, menier", zei ons een oud vrouwtje op de markt in Lier, toen we nu reeds weer eenige Jaren geleden op zoek waren naar den beroemden auteur. Iedereen kent den "skriever" in Lier, maar niemand noemt hem Timmermans. De Fee is de naam, waaronder jong en oud hem kent.
Rondom het ontstaan van Pallieter. Zoo goed de inwoners van dit typisch Vlaamsche stadje hun grooten zoon kennen, zoo kent de Fee zijn Lierenaars. Zooals de schrijver zelf eens verteld heeft, zijn er menschen, die zich in zijn werk herkend hebben! Practisch al zijn typen leefden eens of leven nu nog in Lier of in de dorpjes langs de Nethe. Alleen de fantasie van den kunstenaar heeft de karakters zoo weten te verweven, dat slechts een ingewijde de oorspronkelijke personen zou kunnen herkennen. Hierbij komen natuurlijk de vele scheppingen van Timmerman's rijke fantasie. Over zijn jeugd vertelt de Fee: "In de Eikelstraat, in dat trapgeveltje woonde vroeger een smid en deze was mijn grootvader. In het huis daartegenover woonde mijn vader, wiens ouders in kant deden. En dat smidje had een dochter, waarop mijn vader verliefd werd. Zoo kwam wit bij zwart en wij zijn opgevoed in kanten"
Uit dit huwelijk geboren als dertiende kind op 5 Juli 1886, hielp de Fee al vroeg mee in den kantwinkel. Zoo was hij tot 1914 als koopman werkzaam in de zaak van zijn vader. Reeds op jeugdigen leeftijd bleek de jongen aanleg te hebben voor teekenen en hij ontwierp de patronen voor het kloskant dan ook zelf. De teekenaar is in de Fee steeds levendig gebleven en niet alleen zijn zijn meeste boeken op geestige en kunstzinnige wijze versierd, maar hij heeft ook met het palet verdienstelijk werk geleverd. Toen de kanthandel in den oorlog niet meer ging, hield hij een snoepwinkel. De liefde tot schrijven heeft Timmermans volgens zijn zeggen van zijn vader geërfd. Deze had nl. steeds de gewoonte de gebeurtenissen van den dag – hij trok met een hondenkar den boer op om zijn kanten af te leveren – met een religieus en min of meer fantastisch waas te omgeven, waardoor iederen avond een nieuw verhaal den aandacht van de kleinen gespannen hield. Zoo kreeg de Fee stof voor zijn vertelsels. Toch heeft het nog betrekkelijk lang geduurd, voordat zijn werk gepubliceerd werd.

In 1916 verscheen de eerste druk van Pallieter in Nederland. Al spoedig volgden vertalingen, wel een bewijs hoe zijn werk insloeg. Duizenden hebben dit schoone boek van den "dagenmelker uit het Nethe-land" gelezen en genoten. We hebben den Pallieter meermalen gelezen en herlezen en telkens is hij weer even schoon. De schrijver, wetende dat zijn werk in begin verkeerd beoordeeld werd, heeft hierover indertijd verschillende lezingen gehouden. Hij vertelde dan, hoe hij genezende van een hevige ziekte de boomen zag uitbotten en de schoonheid van de ontluikende natuur met volle teugen indronk. Toen kwam de gedachte in hem op een boek van de natuur te schrijven. Nauwelijks begonnen, ontdekte hij, dat het niet ging. Er zat geen leven in, er moest een mensch in.
Zoo ontstond Pallieter : de tusschenpersoon tusschen God en de natuur. Wie Pallieter ziet als een gewonen boer heeft het mis. Pallieter is de dagenmelker, de natuurverheerlijker, de gezonde, spontane levensgenieter in optima forma. Pallieter komt als een stortbad van woorden over ons, telkens weer ontroerend. Het is een van de heerlijkste boeken, die we ooit lazen.
De Fee en de boer. Zooals we reeds schreven, kent Timmermans zijn volk, terwijl het omgekeerde evenzeer opgaat. Uit zijn werken spreekt de groote liefde tot de natuur, maar ook tot den mensch, die het dichtst bij natuur en God leeft: den boer. Het heeft ons steeds verwonderd, dat de Fee niet op het land woont en alleen aan het feit, dat Lier geen "deftige" stad is, zal het toe te schrijven zijn, dat de auteur steeds daar is blijven wonen, waarbij komt de groote liefde die hij zijn geboortestad toedraagt, een liefde en eerbied, die men het beste in "Schoon Lier" kan beluisteren, maar die trouwens haast al zijn werken doorstraalt. In een streng-conventioneele en zuivere stadsomgeving zou Timmermans niet kunnen ademen. In Lier heeft hij het vrije veld voor het grijpen en het is dan ook geen wonder dat men hem vaak buiten het plaatsje kan aantreffen op den akker bij de boeren langs de Nethe. De Fee kent de mentaliteit van den boer en heeft het diepste wezen van dit natuurkind doorgrond. We zouden hier graag zijn beroemden "Boerenpsalm" — naast, Pallieter, een van zijn beste werken — citeeren, maar moeten er met het oog op de ruimte van afzien. Hoe prachtig heeft hij niet de figuur van boer Wortel geschilderd. Niet de boer Pallieter de levensgenieter, maar de landman met al zijn moeiten en zorgen, maar ook met zijn groot geloof, voor wien het werken en bebouwen van den akker een bijkans heilige handeling is geworden.
Toen we enkele jaren geleden een bezoek brachten aan den Fee, kwam hij juist terug van den buiten, zijn longen verzadigd met frissche landlucht, voordat het werk op zijn atelier aan 't Begijnhof weer zijn aandacht vroeg. Direct begon hij in zijn heerlijk Vlaamsch te "klappen" over de schoonheid van zijn dierbaar Netheland. We zouden het niet kunnen opschrijven, men moet zoo iets hóóren in de eigen sprake. We voelden het, dat daar voor ons zat een kunstenaar bij de gratie Gods, die zijn land en menschen liefheeft met al de liefde van zijn goede, groote hart.
De familie Hernat: een familiekroniek. Voor ons op de schrijftafel ligt het jongste werk van dezen grooten Vlaming. Na het bovenstaande zal het den lezer niet verbazen, dat ook deze roman weer te Lier speelt. Dit boek, dat in volume veel overeenkomst heeft met het prachtige: "Pieter Bruegel, zoo heb ik uit Uwe werken geroken" kan als een historische roman worden beschouwd. Het bijna vierhonderd bladzijden tellende werk is de familiekroniek van het geslacht Hernat. Het is door den schrijver verdeeld in drie boeken: "Stefan Hernat", "De twee broers" en "Karel Jan". Men zou het het ook "Opkomst en ondergang van een geslacht" kunnen noemen. In het eerste deel maken we kennis met den Hongaarschen soldaat Stefan Hernat, die vanuit de poesta naar Vlaanderen komt als huurling, waar hij aldra als ruiter, vioolspeler en vrouwenverleider bekend staat. Door al deze eigenschappen weet hij zich bij de jonge vrouwen geliefd te maken en als hij de officiersrang heeft behaald, vertoeft hij vaak in de hooge kringen van het stadje. Hoe meesterlijk heeft de schrijver hier het snobisme van den kleinen adel geschetst!
Stefan weet na de revolutie den titel baron te verwerven, waarna hij trouwt met een nicht van den burgemeester. Bij den veldtocht van Napoleon in Rusland komt baron Hernat om, nadat zijn vrouw voordien gestorven is. De twee zoons Arnold en Simon blijven op het kasteel achter. Twee geheel verschillende karakters. "De twee zonen zijn Stefan in twee doorgeknipt". Het tweede gedeelte van het boek is het langste en ook het belangrijkste. Psychologisch scherp weet Timmermans de beide tegenstrijdige naturen, te ontrafelen. Simon, verstrikt in zijn hartstochten, vol temperament en zinnelijkheid, en Arnold, de jongste een lyricus, fantast en droomer. Een scherpe leiding komt tusschen hen, als Arnold terug uit het Heilige Land, — waarheen hij getrokken was om van een oogziekte te genezen — een vrouw meeneemt, uit een liederlijke omgeving, niet met het doel om haar te bezitten, maar haar op te heffen en te verbeteren.
Haar aard verloochent zich echter niet en zoo weet ze Arnold te bedriegen en Simon bijna ten gronde te brengen. Deze is inmiddels blind geworden, eveneens door een oogziekte terwijl Arnold na zijn bedevaart genezen is. Als deze laatste tenslotte de verhouding tusschen zijn blinden broer en de vrouw, die hij tot een normaal bestaan wilde verheffen ontdekt, vertrekt hij, om nooit terug te keeren. De roman bereikt hier wel haar hoogtepunt : de worsteling van den blinde met zijn hartstocht, en het drukkende gevoel, dat hij daardoor zijn broer den dood heeft ingedreven. Tenslotte verlaat hem de demi-mondaine en hij trouwt de dochter van zijn rentmeester, die haar vader het leven onmogelijk heeft gemaakt — hij pleegt tenslotte zelfmoord — doordat ze zich heeft laten verleiden door een opgeschoten vlegel. Over de avonturen van Don Juan Ruytenbroeckx wordt wel iets te veel uitgeweid, maar machtig is zijn ondergang — vermoord door een wereld vol achterklap — beschreven. Deze vrouw schenkt Simon een kind en eerst nu komt een echte groote vreugde in het leven van dezen door zinnelijkheid verteerden mensen. Hij, die getrouw aan het devies van Stefan : God leidt ons, zijn starre houding tegenover de Hoogere Macht nooit verloochende, bidt voor het eerst van zijn leven als het leven van den kleine aan een zijden draad hangt. Doordat de jonge Karel-Jan een tragisch spelletje speelt met den blinden vader, krijgt dezen zoo'n geestelijken schok, dat hij sterft. Zooals gezegd, dit tweede gedeelte van de roman is verreweg het beste, vooral door den prachtig geteekenden strijd van het heerschers-type Simon.

Het derde gedeelte beschrijft den ondergang van het geslacht Hernat, dat hoewel niet uitgestorven, toch zoo gedegenereerd is, dat van den roemruchten poesta-soldaat slechts een vage, verwrongen schim overblijft. Karel-Jan's lijfspreuk: "Het moet op en het kan niet op" is typeerend voor zijn persoon. Nog steeds is hij wachtende op oom Arnold, waarvan men nooit weer iets hoort. "En als 't kooken gedaan is komt nonkel Arabier met zijn schatten afgedraafd". Op den goeden afloop steekt hij zijn sigaren alvast aan met briefjes van twintig frank! Kleurig en beeldend is hier de ras-verteller Timmermans aan het woord. Vooral uit dit deel proeven we de echte Fee. Al moge dit boek geen typische Timmermans zijn, het psychologische element is hier zeer sterk, de echt-Vlaamsche leute zoekt men soms tevergeefs en de beschrijving van natuur en mensch is niet zoo wellustig — spontaan als in vroegere werken, toch kunnen we tot onze vreugde constateeren, dat de heerlijke vertelkunst van de Fee nog niets aan haar waarde heeft ingeboet. Ook heeft de schrijver de sfeer van het leven in het einde van de 18e eeuw met veel verve geteekend; het geheel is een mengeling van poëzie en hartstocht, liefde en genot, strijd en gezapige rust.
De eeuwig jonge Pallieter. Zooals we bij den aanvang reeds opmerkten, als je Timmermans ziet, denk je aan Pallieter. En zoo is het inderdaad! Wie heeft zich geen voorstelling gemaakt van Pallieter, den vlaamschen "dagenmelker" uit het gelijknamige boek van den Fee? De Fee zelf beantwoordt aan dit geestesbeeld het meest, dat zult U moeten toegeven, als U hem ziet. Ondanks zijn 55 jaren is hij jong en onbezorgd gebleven, het prototype van den Vlaming. Een gelukkig mensch met een grooten levensdurf. Iemand, die zich verblijdt met de blijden, een echte optimist! Zelden is in onze literatuur het buitenleven en de natuur op zoo'n heerlijkvolle en hartstochtelijke wijze beschreven als door dezen onsterfelijken auteur. Dat de Fee ook nu niet stil zit, bewijst niet alleen het verschijnen van deze roman doch tevens moet de schrijver eenigen tijd geleden verklaard hebben, dat hij nog minstens tien boeken wil schrijven, een uitspraak, die wel pleit voor de groote vitaliteit van den Fee.
Van dezen vruchtbaren auteur zijn in den loop der jaren ettelijke romans en ook enkele tooneestukken verschenen. Ook heeft hij zijn bekende "Anna-Marie" omgewerkt tot een opera, die in den Koninklijken Vlaamschen Schouwburg te Antwerpen geregeld ten tooneele wordt gevoerd. Timmermans werk werd in niet minder dan veertien talen vertaald, wel een bewijs hoe geliefd deze Vlaamsche zoon ook in het buitenland is. Timmermans leeft tusschen zijn volk en heeft het lief!
Als strijder en geestelijke voorvechter voor de Vlaamsche gedachte zal hij het, ook juist in onzen tijd, niet in den steek laten!
******
|