FELIX TIMMERMANS TER GEDACHTENIS (Lier 5 juli 1886 - 24 januari 1947)
Reeds tien Jaar is Timmermans overleden en toch blijft hij in het brandpunt van de belangstelling staan. Geregeld verschijnen herdrukken en nieuwe vertalingen van zijn werk ; de radio en de televisie zenden het uit en zowel in schouwburgen als in parochiezalen, tot in het dialect van Frans-Vlaanderen toe, wordt het met veel bijval gespeeld. Nooit zijn er zoveel studies van Vlamingen en buitenlanders over hem verschenen als in de laatste tijd. Langzaam maar zeker worden de bouwstoffen verzameld, die moeten toelaten van zijn persoonlijkheid en kunst een definitief beeld te ontwerpen. Hel zal verschillen van de Timmermans die in de legende voortleeft, want hij was anders, veelzijdiger en dieper, dan over het algemeen wordt erkend.
Op zijn talrijke voordrachten vertelde hij graag over zijn afkomst. Hij was het dertiende van veertien kinderen. Zijn vader, die handel in kanten dreef, was een opgewekt en welbespraakt man. die sappig en schoon kon vertellen : zijn moeder een vrome en ingekeerde vrouw, die zichzelf vergeten heeft om het geluk van haar groot gezin te behartigen. Van de eerste moet Timmermans zijn aanleg tot de kunst, van de andere zijn drang naar het mysterieuze en godsdienstige hebben geërfd.
Reeds als opgroeiende jongen wilde hij kunstenaar worden, tekenen, schilderen, later ook schrijven. Hij is zowel het een als het ander blijven doen. ofschoon het duidelijk is dat zijn biezondere verdienste op letterkundig gebied ligt. In 1907 kwam zijn eerste boek uit, onder de schuilnaam Polleke van Mher. Het was een verzenbundel, die hij Door de Dagen getiteld had. Tijdens zijn laatste levensmaanden, getekend door de dood, zou hij met de gedichten uit Adagio tot de liefde uit zijn jeugd terugkeren en zijn loopbaan afsluiten zoals hij haar begonnen was. Tussen dat begin en einde heeft hij een dertigtal boeken uitgegeven, die tot verschillende genres behoren, want behalve verhalen en poëzie, heeft Timmermans ook toneel, vertelsels voor de jeugd en boeken over schilders geschreven.
Om hem met zijn gehele persoonlijkheid te leren kennen, moeten wij beginnen met Schemeringen van den Dood (1910). Toen Timmermans deze sombere verhalen verzonnen heeft, was hij op zoek naar een geestelijk houvast. Eruit blijkt dat hij reeds vóór zijn vijfentwintigste jaar een drang naar het bovennatuurlijke in zich droeg, die hem na een lange verdieping en verheldering van zijn inzicht, tot een innerlijk en vroom godsdienstig man zou maken. Dan volgt Pallieter (1916), een uitbundige hymne aan het leven met zijn schoonheid, zijn overdadige weelde en meeslepende genoegens. Wij zouden echter de geest van het boek miskennen als wij achteloos voorbij moesten gaan aan de weemoed om de vergankelijkheid der aardse vreugden, die in sommige hoofdstukken even sterk tot uiting komt als de zinnelijke overmoed in sommige andere.
Die ijle droefgeestigheid zal voortaan in al het werk van de Lierse meester aanwezig blijven, als een dunne nevel in de verte van een herfstlandschap. Zij doordringt in De zeer schoone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntjen (1918) en Ik zag Cecilia komen (1938), twee van zijn beste verhalen, het gehele gebeuren drukt ook haar stempel op zijn stijl. Ondertussen was in Het Kindeke Jezus in Vlaanderen (1917) een ander uitzicht van zijn persoonlijkheid aan het licht getreden: zijn belangstelling voor het volksleven over het algemeen, voor schilderachtige gebruiken en woorden, feesten en typen, voor alles wat de eentonigheid van het burgerlijke fatsoen kan onderbreken.
Een mengeling van die verschillende motieven komt in al zijn volgende boeken voor. De hoogtepunten zijn : Pieter Brueghel, zoo heb ik U uit uw Werken geroken (1928). De Harp van Sint-Franciscus (1932) en Boerenpsalm (1935). In Adriaan Brouwer (1948), dat tijdens de laatste oorlogsjaren geschreven werd, is de onderstroom van milde bedroefdheid om de onvolmaaktheid van de menselijke staat sterker geworden dan de vreugderoes om de heerlijkheid van het leven. In Adagio (1947), de verzenbundel waarmede hij zijn bestaan en kunst heeft afgesloten, is de godsdienstige verzaking aan zichzelf zo overwegend geworden, dat alle andere strevingen eraan onderworpen zijn.
Timmermans was een gevoelsmens, geen denker. Doordat hij nooit gelijk heeft willen hebben, prikkelt hij niet tot verzet. Men neemt hem aan, omdat men van hem houdt. Zoals hij de wereld zag en de mensen had leren kennen, door zijn zintuigen en met zijn hart. heeft hij ze uitgebeeld. Een romancier in de enge betekenis van het woord was hij niet. zelfs minder een verhalend dan een lyrisch kunstenaar. Hij was dichter en schilder, een schilderende dichter met het woord.
Waarschijnlijk is hij de meest gelezen Vlaamse schrijver : werk van zijn hand werd in zestien talen overgebracht. Een reden tot fierheid mogen wij zeker daaruit halen, maar die fierheid zou een beetje ijdel lijken als we haar niet onze belangstelling ten grondslag moesten leggen. Laten wij Timmermans nog eens lezen en meteen ontdekken dat hij rijker en menselijker is dan het bij velen in hun herinnering lag.
*****
|