Timmermans als schilder en etser.
Uit De Kroniek; geïllustreerd maandblad voor Noord- en Zuisnederland jgr 7 - 01/07/1921
Door Floris Van Reeth
't Was op een avond te Kortrijk, in een gezelligen famieliekring, dat de "Fée" zooals wij hem noemen als hij aan ꞌt vertellen gaat, de verschillende typen teekende, waarover het geestige verhaal ging. De waard en de waardin schokten van 't lachen, anderen proesten het uit in luid gegichel, terwijl de bijkomende gedurig om meer vroegen. — Dus, hoe meer hij al teekenend vertelde, des te raker en geslaagder het werd! De verschillende typen, die ik ook dus wel kende, defileerden om ter sappigst een voor een op het zwarte bord. Ik kon het wondere verschijnsel, die spontane veropenbaring niet te boven komen. Ik dacht dat ik droomde en om mij zelf nog meer te overtuigen van wat ik daar zag, vroeg ik met anderen ook om meer. Ik drong aan om typen, die ik moeilijk dacht om zoo maar neer te kletsen, zooals hij tot nu toe was bezig geweest. Ja maar, met telkens een gebaar van een-twee-drie kwam zijn verborgen talent eens te meer te voorschijn. — Tot het klassieke "kunt gij mij eens teekenen?", uit den hoek kwam. — Raf ! het stond er. — "En mij? " Het geleek! "En mij? " — nu ditmaal was het te slagend ! En zoo geraakten wij naar de kleine uurkens van den schemerenden morgen, al gichelend, gibberend en lachend dat het met luide galmen tegen muren en zoldering botste. Het was geestig en wij voelden ons als echte ridders eener plezante Vlaamsche vreugde.
Zoo gebeurde het en daar bleef het bij. Eene natuurlijke gebeurtenis. Akademie of andere teekenschool, dat stond voor Timmermans als buiten zijn horizont. Daaraan dacht hij niet. Hij had daar geen behoefte aan en zonder de minste aanwijzing noch eenige teekenles ging de jonge kunstenaar zijn eigen gang, natuurlijk alles gezond beziende met een diep nagaan zooals niemand dat deed. En zoo werkte hij met den tijd, stillekens aan. Telkens ik hem kwam bezoeken, zag ik op zijne studietafel de eene of andere typieke kleine schets liggen. Het was altijd eene uitdrukking op eene manier zooals het niemand anders zou wagen te doen. Het waren simpele gebeurtenissen uit het leven gegrepen. Ik stond telkens paf voor dat koddige uitdrukken, die eigenaardige manier van dat zoo naïef-weg teekenen. Soms kon ik dan ook niet gelooven, dat het van zijne hand was, omdat het zoo schoon en echt was uitgedrukt.
In eens, als bij tooverslag, kwam het succes van zijn tweede boek "Pallieter." Overal bonsden er als feestklokken om hem heen. Het was een bijval, zelden in de letterkundige wereld gezien, het was "Het Succes" !! Nu stond ik als geslagen. En de schilderij? Waar blijft de schilder, mijmerde ik. Toch waren er wederom van die geheimzinnige teekeningskens in het beroemde werk bijeen gekrabbeld, die mij dadelijk troffen. Maar, ongelukkig, waren wij toen ver van malkander. Het was de domme oorlog, die ons zoo onmeedoogend vaneen had gescheiden. Naderhand kwam de zegentocht in Holland en zoo meer.
En, boek na boek, kwam zoo maar uit. "Het Kindeke Jezus in Vlaanderen," de tweede uitgaaf der "Schemeringen van den dood" de "Begijnhofsproken" die allen besausd waren met tafelreeltjes, door zijne kunst geïllustreerd. Het toppunt dier typieke teekenkunst is te zien in zijn boek "Boudewijn." Nu... komt hij er boven op, dacht ik. Ik snakte naar het oogenblik om hem te kunnen spreken, het hem nu eens te zeggen wat ik al zoolang gedwongen had gezwegen en zoo sterk voelde. Eindelijk kwam dat nooit te vergeten oogenblik, het was het blijde wederzien. Het was geweldig. Ik kreeg dan te zien de afgebeelde sterkwaterplaten. "De bekoring van Beatrijs," "Het zieke paardje," "De Herder," en zoo meer, te veel en te lang om op te noemen. Heel schuchter en als door een kind gevraagd, polste hij mijne verwondering. "Zou ik durven voortgaan ?.....
Het oogenblik was nu plechtig voor mij. Het was als een ontwaken voor hem, toen ik hem begeesterd vertelde wat ik jaren en jaren in mij droeg. En niet zonder aandoening, samen gezeten in zijne schemerende studiekamer, bespraken wij de toekomst. Die toekomst dus, is nu werkelijkheid aan ꞌt worden. Als een geweldig "hoerra" botsen en borrelen er om ter meest doorvoelde tafereelen van uit zijn schildersgemoed op doek en papier. Slag op slag komen er nu teekeningen met bliksemsnelheid op het papier gebibberd en verschijnen er schilderijen als visioenen op het doek gesmeerd. Het is onuitputbaar, wat ik van hem reeds heb gezien, sinds dien aangehaalden plechtigen avond. Hoopen van onderwerpen, stof voor meer dan voor een menschenleven! Het tuimelt van uit zijn penseel of potlood en al lachende met gesloten oogen ziet hij als een visioennair de tafereelen voorbijschuiven. Hij hoeft enkel aan dien eindeloozen stoet halt toe te roepen om het dan gauw op papier of doek te zetten. En zoodoende teekent hij met pastel of enkel met zwart krijt — of griffelt hij het op eene plaat — of schildert hij het met olie of waterverf naar gelang het eerst onder de hand valt. Als schilder noem ik hem eene kracht met heel de syntethieke visie in hem onzer XVe en XVle eeuwers.
Velen zullen deze teekeningen en schilderijen al monkelend bedien en het misschien uitmaken voor te overdreven komiek. Ongelukkig voor hen die het als caricatuur opnemen. Zij zijn totaal mis, zij vergissen zich. Die schilder-en teekenkunst berust niet op caricatuur en heeft er niet het minste mede te maken. Het is geen spotgeest, het algemeene van zijn werk is mystiek. Wie zou durven beweren dat volgende aanhalingen bespottelijk zijn. "Uwe kleederen, komende uit ivoren kassen, rieken naar mirre, aloë en kaneel: hetgeen de dochters der koningen opgewekt heeft om U te verheugen in uwe eer." — En verder." — Ik ben zwart maar schoon van gedaante, o dochters van Jerusalem: daarom heeft de koning mij lief gehad en mij geleid in zijne slaapkamer." — En nog. — " Hij zal zijn woord uitzenden en ze doen smelten, zijn wind zal waaien en de wateren zullen vloeien." En hier. — "Gelijk een gespeende zuigeling bij zijne moeder, zoo moet mijne ziel haar loon ontvangen " enz. enz.
Dit schrijf ik letterlijk over uit het getijdenboek onzer stille begijnen, die dagelijks die mystieke zinnen namommelen en hunne ziel verlichten door hunne verbeelding als een vlinder te laten rond dwarrelen in de gouden eindelooze voorhoven van den Vrede. Die stille kinderen Begga's zien dan ook door die soort gymnastieke geestelijke verbeelding toestanden en visioenen die een mensch, die niet kontemplatief van aard of geestelijk aangelegd is, niet ziet, erger nog, niet zien kan. Het is dan ook door zulken tooverachtigen bril gezien dat Felix Timmermans zijne onderwerpen behandelt. Kalm en als een stilstaande witte vijver te midden van een plechtig eindeloos suizend bosch, zoo draagt deze gemoedelijke kunstenaar in hem als een gulden remonstratis den Geest van Ruysbroeck den Wonderbare. Maar daarnevens ook dat gevoel van stille wijde kille onderaardsche kelders, waarin mysterieuze en lang verleden, als weggestorvene, geluiden schuilen van voorgaande geslachten, die met volle potten goud alhier aldaar klassend, moesten vluchten. Zoo botste in zijn gemoed dan ook soms die vervaarlijke mystiek, die duivelachtige fanfaren met heel die vagevieren-atmospheer, door Górrer opgehaald.
Franciscus en eene Catharina Emmerich komen er dan al huppelend door als in eenen rondendans van een Angelico, maar dat alles wordt dan door hem als grootmeester besausd en overgoten met Brabantsche vettigheid en jovialen renaissance - devotiegeest. Over zijne ets en schilderij "De drie Koningen" die zoo gemoedelijk door de sneeuw wandelen. Dat is nu de daarstelling dier drie geestelijke mannen, waarover hij zoo plezant weet te vertellen in zijne voordrachten handelend over den bijzonderen Lierschen vertellingsgeest van zijne beeldrijken Vader. Het is een Oostersch tafereel op zijn Liersch gezien. De ets "Het zieke paardje" is eene kleine gebeurtenis uit het leven gegrepen; in al zijn belachelijkheid is het iets tragisch en gezien op zoo'n bijzondere wijze dat het u altijd bij moet blijven.
Hetzelfde geldt voor de ets "de Herder." De expressie dier lompe hand doet de domme snoezigheid nog meer uitstralen van dien hollen schedel onder de klak op dien niet ziende schaapherderskop. De ets der bekoring van Beatrijs" met de weergeving dier snoeberende, snaterende, duiveltjes, waar de nijdigheid als kikvorschen zwabber op hunne lijvekens plakt. Het bidden van Beatrijs daarentegen is oprecht tragisch en beweeglijk. Verder op te merken de groepeering met die meeslepende domineerende lijn, die waarlijk als iets merkwaardigs mag worden beschouwd.
De "Offerande der nederigen" is al eene heele schilderij, waarin het gebaar u weet aan te grijpen tot de aandoening. Die lieve offerande van die brave echte Liersche volkstypen is om met compassiegevoel u eene zindering door het lijf te jagen. Altijd die kinderlijkheid in de uitdrukking, zoowel in lijn als in kleur, is het bekoorlijke van zijn schilderen teekenkunst. En sprekende over de vele schilders die ik ken, en die jaren en jaren studeerenden naar levende modellen en naar de natuur, en die de plankenvloer van het hooger instituut van schoone Kunsten versleten, moet ik zeggen dat schilders, die zoo caracteristiek van uitdrukking kunnen zijn, schaarsch zijn. En zeggen dat zulks nog maar een begin is, slechts werk van enkele dagen. Ik weet hem bezig aan eene schilderij, die hij "De schilderij noemt en die nog moet dijen," zooals hij dat zoo geestig noemt. Nog eene heele reeks andere moeten nog voorafgaan, maar als deze gaat komen zal het eene evolutie zijn.
Floris Van Reeth
**********************
|