En als de Ster bleef stille staan...
Uit De Kunst, algemeen geïllustreerd en artistiek weekblad - jrg nr 17 - 14/02/1925
Door J.J. Vürtheim Gzn. - Gedramatiseerd door Eduard Veterman en Felix Timmermans.
Ten tooneele gebracht onder leiding van Cor v. d. Lugt-Melsert. Door de N. V. Vereenigd Rotterdamsch Hofstad Tooneel voor het eerst opgevoerd in den Koninklijken Schouwburg te 's-Gravenhage, op Donderdag 5 Februari 1925.
Personen: Maria Rie Gilhuys Josef Eduard Palmers Het Kindeke Groot Annie v. d. Lugt Melsert-v. Ees Suskewiet, schaapherder Cor v. d. Lugt Melsert Pitje Vogel, palingvisscher Hans van Ees Schrobberbeeck, bedelaar Anton Roemer Den Duivel Jacques Reule Burgemeester Piet Bron Koster C. Dommelshuizen O. L. V. van Zeven Smarten Annie v.d. Lugt Melsert-v. Ees O. L. V. van de Stilte Rie Gilhuys O. L. V. van Zoeten Troost. Joekie Broedelet Polien, de waardin Juliette Roos Boerin Mien Landheer-Tels Vrouw Ans v. d. Naaten 1ste Boer C. Dommelshuizen 2de Boer Jan van der Linden 3de Boer Eduard Palmers Jesus Eduard Palmers
Nadat eerst in het Kerstnummer van het katholieke weekblad "De Nieuwe Eeuw" reeds een uitvoerig fragment uit dit moderne mirakelspel verschenen was, vertelde Felix Timmermans in eene mededeeling aan de pers hoe het verhaal ontstaan is. Wij publiceerden dit relaas in ons vorige nummer en konden er met een enkel woord van gewag maken dat er voor de eerste opvoering zeer veel belangstelling was geweest, doch het was te laat om toen ook nog onze beschouwing over stuk en spel op te nemen- Iets wat wij zeer zeker betreuren ! Nog heet van de naald stonden onze indrukken — vooral wat den inhoud van het stuk aangaat — ontegenzeggelijk veel sterker onder de bekoring van het devote, het realistische, het drastische, het mysterieuze, dat het geheel en de drie hoofdpersonen in het bijzonder bezielt en vervult. Thans, nu de eerste scherpe indrukken vervaagd en bezonken zijn, staan wij er sceptischer tegenover en is het vooral het te kinderlijke, het al te gewild naïeve en het onwaarschijnlijke in deze kerstvertelling, dat niet nalaat zijn invloed op ons uit te oefenen.
Timmermans heeft getracht een voorbeeld te geven van een legende, welke tot werkelijk innerlijk dramatisch spel moest leiden. In hoeverre hij er in geslaagd mag heeten zijn doel te hebben bereikt, valt moeilijk te beslissen. Wel kan echter gezegd worden, dat de opvoering van dit mirakelspel, met de vertooning van St. Joanne door het gezelschap van Verkade en Verbeek, tot de grootste gebeurtenissen van dit seizoen gerekend mogen worden. De handelingen zijn verdeeld over drie Kerstmissen in drie jaar. De manke schaapherder Suskewiet, de palingvisscher Pitje Vogel en de bedelaar Schrobberbeeck, bijeen in de herberg "Het Zeemeerminneke" van de waardin Polien, komen gedrieën tot de overtuiging dat het bezit van het aardsche slijk een allereerste vereischte is om een gezond menschenkind de noodige glaasjes "vitriool" te verschaffen. De nood maakt hen vindingrijk : zij zullen zich vermommen en bij de boeren voor Drie Koningen gaan spelen.
Drie vagebonden, drie drankzuchtigen, doch in het diepst van hun ziel: drie geloovigen, geraken in den Kerstnacht in de sneeuw verdwaald, komen onder den indruk der machtige natuur, met de witte sneeuwvelden en de schitterende stenen, geraken door de daarvan uitgaande kracht uit hun dagelijksche sfeer, verleeren plotseling hun vloeken en zwetsen, gevoelen een kinderlijken angst voor spookfiguren als de "zwarte madam", zinken op de knieën neder en prevelen het sinds lang door hen vergeten "Onze Vader." Dan, bij het opstaan, ontwaren zij een woonwagen. Josef treedt hen tegemoet. Binnen zit de Maagd Maria met het kindeke Jezus. "Wat wenscht gij ? " vraagt Josef hun, ende minst schuchtere verklaart: "Wij zijn verdwaald."
"Dan moet gij hier zijn" is het symbolische antwoord.
![](http://blogimages.seniorennet.be/timmermans_fan/2425078-b36955a63eec84cc4ac7c186df6dd643.jpg)
Begaan met het lot dier arme menschen, die volgens Josef slechts "van de vreugde leven", schenken zij hun alles weg wat zij dien nacht bijeen gebedeld hebben. Even arm als den dag tevoren staan zij daar weer. De woonwagen is even plotseling verdwenen als gekomen. "Dat was nou sustie", filosofeert de zwerver. Suskewiet gaat naar zijn schaapskooi, Pitje Vogel zoekt zijn zolder weer op, Schrobberbeeck moet zijn bed spreiden onder den blooten hemel. Volgende maal zullen zij het beter doen!
Suskewiet is de eerste die tot inkeer komt, hij is het wonderlijk visioen in de sneeuw trouw gebleven. Het was geen "sustie", hij verlangt nog slechts naar God. Wel wil hij volgende maal weer mee doen, als zijn kameraden nogmaals voor Drie Koningen zullen gaan spelen, en hij heeft daar zelfs opnieuw een draaiende ster voor gemaakt, doch alleen op die voorwaarde, dat zij alles wat zij bijeen bedelen aan de armen zullen wegschenken. De geachte confrères zijn voor dit voorstel natuurlijk niet te vinden en besluiten de zaak voor gezamenlijke rekening te continueeren. Suskewiet wordt ernstig ziek, het is Kerstnacht, lang zal hij niet meer te leven hebben, hij is reeds bediend. Zijn ziel is gereinigd, de wereld en zich zelf heeft hij voor goed verloren. Dan verschijnt hem het Kindeke Groot, dat hem aan de hand langzaam meeneemt uit het aardsche leven en hem binnenvoert in het paradijs, waar de boomen eeuwig in bloesem staan.
Pitje Vogel en Schrobbenbeeck hebben wederom bij de boeren hun liedjes gezongen. Hun ontvangsten zijn echter heel wat geringer dan het vorige jaar. Dat komt omdat Suskewiet er niet bij was met zijn draaiende ster. Spijtig tellen zij hun opgehaalde centimes na. Dan verschijnt hun de duivel. Wie bij hem in dienst wil treden zal zich in weelde kunnen baden en zooveel "vitriool" drinken als hij maar lust, en wat voor dat alles verlangd wordt zijn slechts enkele kleine diensten. Pitje Vogel gaat het contract met hem aan : hij verkoopt hem zijn ziel. Wederom, voor de derde maal, is het Kerstnacht. De angst heeft Pitje Vogel wanhopig gemaakt. Overal ligt het geld voor het grijpen. Vaten jenever staan in zijn kamer. Hij taalt er niet meer na. Op het laatste oogenblik snelt hij naar buiten, door den duivel achtervolgd, en valt neer voor het beeld van Onze Lieve Vrouwe van Zeven Smarten. Zijn diep en oprecht berouw doet haar met den duivel een zwaren strijd aanbinden, maar het geloof overwint en Pitje Vogel is gered ; hij kan na Suskewiet binnengaan. Doch dit oponthoud is voor deze Lieve Vrouwe, die zich juist opmaakte om het feest van haren zoon te gaan bijwonen, de oorzaak dat zij te laat zal komen. Haar voeten begeven haar en het is de alleen overgebleven Schrobbenbeeck, wiens ziel — volgens zijn eigen verklaringen — zoo zwart is als zijn voeten, die haar in zijn armen er heen moet dragen om tijdig aanwezig te zijn.
Wij willen niet opnieuw den strijd aanvaarden met de grove mentaliteit van het publiek, om, bij een stuk als het onderhavige, na elke scène met een geheel uit het kader vallend Indianen-lawaai van zijn goedkeuring blijk te geven. Dat een overgroot deel vaak in een wel wat al te uitbundig gegiechel uitbrak, is echter verklaarbaar, daar het wel is aan te nemen dat hunne educatie nu eenmaal niet op een zeer hoog peil staat en hun geest er niet op ingesteld is, dat zij een stuk als dit kunnen beheerschen en aanvoelen.
![](http://blogimages.seniorennet.be/timmermans_fan/2425078-e459231869143bc2309228e82b8963fd.jpg)
Een schouwburg-bezoekend deftig Hagenaar is nog niet synoniem met ontwikkeld belangstellende. Men moet zich nu eenmaal maar vergenoegen met de wetenschap, dat velen eerst sedert kort óf schouwburg-bezoeker, óf deftig, óf Hagenaar, óf óók wel alle drie zijn geworden; doch het ligt ook vaak aan Felix Timmermans zelf, dat de stilte nog al eens zoo onaangenaam werd verstoord. Een plastische vergelijking van Schrobbenbeeck, als boven gememoreerd, de wijze waarop men hem het "Vader Ons" laat bidden, moeten noodzakelijk een uiting van hilariteit verwekken. Zulke "geintjes" vallen op, het wondermooie dat wij hier zoo vaak te zien kregen gaat voorbij!
Want naast het imposante spel van alle medewerkers zonder onderscheid, kwam de kunst van den decorateur Frans van der Kooy hier ten volle tot haar recht. De scène met den woonwagen en later ook de verheerlijking van Christus aan het kruis waren schitterende staaltjes van zijn geweldig kunnen. Het herberg-interieur, de sneeuwvlakte, de kamer in het huis van den duivel, de woning van Suskewiet, het kapelletje van Onze Lieve Vrouwe van Zeven Smarten waren evenveel bewijzen van zijn meesterlijke beheersching van zijn vak. Alleen viel het te betreuren, dat, in de scène met den woonwagen, de zich daarin bevindende lamp zulk een schel licht uitwierp, dat het moeite kostte er in te zien ; wellicht kan door verplaatsing hieraan worden tegemoet gekomen. De aankleeding was bijzonder geslaagd, de frissche kleuren der costumes weerspiegelden de vele en groote zorgen, welke hieraan besteed waren. Vooral het beeld van O. L. V. van Zeven Smarten in het kapelletje was een kunstwerkje op zichzelf en het viel dan ook dubbel te betreuren, dat het wiegelende schelroode lampje deze kleuren-harmonie zoo wreedaardig kwam verstoren. Zou hier nog niet op een of andere wijze in te voorzien zijn ?
Het overtalrijke publiek bracht aan het slot den heer Van der Lugt Melsert een langdurig applaus, hetwelk ten slotte tot een ovatie aangroeide. De eenvoudige Felix Timmermans liet zich evenmin als Eduard Veterman verleiden om uit zijn loge voor het voetlicht neer te dalen. Het zou hun zeer zeker niet ten kwade zijn geduid: de hier gebrachte hulde was méér dan een uiting van beleefdheid!
******************
|