Sint Gommarus
Door Felix Timmermans uit Ons Volk ontwaakt 1921
Dinsdag 11 October laatstleden was het het feest van den Heiligen Gommarus, patroon tot Lier, het stedeken van waar uit ik Vlaanderen, als door een open venster heb gezien, leeren kennen en liefhebben. Daar wordt hij aanroepen voor de breukziekte, en ook voor den goeden gang tusschen man en vrouw. Nu heb ik in mijn rommelkas naar een printje van hem gezocht, een oud, gekleurd houtsneedje, waar hij opstaat lang en mager, geel van gezicht, met een mond als een gebarsten kers, de knieën bloot boven de stalen laarzen, en bezig zijnde een staf in den grond te steken, die een fontein verwekt. Ik heb het printje gevonden, en lijk een boek, waarin enkele uren een roos heeft gelegen, bij het openslaan, later, nog iets van den geur geeft der bloem die hij bewaarde, zoo is met dit plaatje te bezien, zijn leven als een schoone verbeelding dien dag door mijn geest gewandeld. Ik kan mij Gommarus niet anders voorstellen, dan met blauwe oogen. waarvan de pupillen te veel onder het onderste ooglid zinken, zoodat hij vaak schijnt te hebben. En als het u belieft wil ik gaarne volgens ik het mij voorstel de gemoedelijke legende van dezen Heiligen man vertellen, die dapper was in de wapenen aan het hof van Pepijn de Korte, en later een schoone bloem van heiligheid is gestorven.
Hij was krachtig, mager, met spieren hard als palmhout, met een even taaie, geduldige gelatenheid en doorzopen van een ingebakken heimwee voor de mystiek; en toch nog mensch genoeg om week te worden, en rapper zijn bloed te voelen ronken, wanneer de liefde hem aanraakte. Voelen opzwellen van minne had hij zich, als hij in de donkere kapel van Pepijn de Korte, waar mis gezongen werd, de edele nichte van den graaf, de slangen-schoone Grimmelda, zag bidden in de schemering der gouden mozaïeken gewelven, waarop de heiligen dier dagen stijf en laag stonden, met bruin gelaat en witte baloogen waarin de pupillen donkerden als gaten. En mee ontroerd door de primitieve muziek, den wierook en het licht der kaarsen, was een oogsluitende zoetheid over hem gekomen en begon zijn hart pijn te doen van liefde.
![](http://blogimages.seniorennet.be/timmermans_fan/2440054-032b2cc936860b03048302d991c3498f.jpg)
Pepijn, die kort was van gestalte en even kort van daad, vroeg in die dagen aan zijne ridders of zij mee oprukken wilden naar de Pyreneeën om de zwarte benden der Sarasenen te verslaan, die naar het zoete Frankrijk drongen. Toen voelde Gommarus de eerste beproeving van zijn leven en de sterkte van de liefde, maar trouw aan zijn meester en aan O. L. Vrouwe onder wiens hoede en voor wiens roem hij streed, staalde hij zijn wil; hij trok mee naar het zuiden om de heidenen te bekeeren of te dooden. Hij droeg in zich de helle vonk van Grimmelda haar zwerte oogen, en in het handvest van zijn zwaard stak een klisken haar van O. L. Vrouwe. Dit waren hem twee goede troosten.
Als zij weg waren was hij blijde, mystieker van geboorte die hij was, dat hij meest naar de stem van God had geluisterd dan naar het muziek van haar oogen. Mocht zijn zwaard hem behouden, dan zou hij zich aan de liefde geven. « Maar », bad hij, « laat Gij o God gebeuren wat 't beste is voor mijne zaligheid, » En daarom vocht hij lijk een duivel tegen die mannen die zwarter zijn dan de nacht. Zijn zwaard draaide als een molenwiek, 't houwde koppen af lijk korenaren, hakte lijven door dat de twee helften der Goud beharnaste moorenlijven langs weerskanten van de paarden vielen. Zijn koperen baard was rood van 't bloed, en zijn zwaard was als een roode vlam die den dood slingerde onder de Arabieren.
Als de avond blauw tusschen de harde rotsen kwam, en de hoogste toppen nog bloosden van de reeds in de zee gevallen zon, blies Gommarus de zege op zijn elpenbeenen horen. Nu was zijn leven beslist en als hij na dagen lange reizen weerom kwam aan het hof waar de vreugdewijn over de tafel liep, vroeg hij de liefde der schoone Crimmelda, die spijts haar slangenlenigheid flink gebouwd was, en zwart haar droeg, met blauwen schijn, lijk de raven van Wotan. Pepijn de Korte sloeg hem Heer van 't land van Rijen, gaf hem verlof om naar zijn streek te gaan en de Bisschop van Kamerijk deed hun den trouwring aan de vingeren. En na een schoone feest trok hij met zijn gade, op wagens gezeten, door ossen getrokken, en omringd van monniken en krijgers naar de landen zijner geboorte. Onderwegen bezochten zij te Nijvel het graf van hare tante Begga, die in geur van heiligheid gestorven was, en Gommarus bad den Heer om zijn vrouw gelijk van waarde en heiligheid aan de H. Begga te maken.
Eindelijk kwamen zij aan de Nethe, waarboven veel reizigers vlogen, en hij herkende het kasteeltje waar hij geboren was. In deze eeuwige stilte van wouden, in dit met mos en klimop begroeid kasteeltje, in die schemerige hallen, die de ziel deed nijgen, ging hunne liefde openbloeien, als een stille witte bloem, bedauwd niet de werken van het geloof en het gebed. Maar de eerste dagen reeds, neep Gommarus in zijn beenen om te weten of hij wel droomde. Gommarus had een dikke keel van verdriet en een holle maag van ontgoocheling. Want zijn vrouw was nu ook van ziel en inborst een slange gelijk. Koppig, hoogmoedig, een hart als hout of kurk, en onvatbaar voor de kleerte van het geloof. Toen de varkensherder die geen neus had, met naar zijn varkens aarde te gooien, per abuis haar blauw-fluweelen kleed geraakte, sloeg ze hem zelve met een zweepken zoo hevig, of zijn neusloos gelaat in messen was gevallen. En Gommarus, die zacht was als een schaap! De monnik, die aan 't kasteel was, had schoon Gommarus, die niet geletterd was, door de lezing van Sint-Augustinus' belijdenissen, in vervoering te brengen; Grimmelda viel in slaap en snorkte mannelijk. Door de verhalen van bedevaarders en hofmaarschalken had zij een heimwee gekregen om in de wulpsche weelde en de hofdrukte van Byzantium te leven, en zij praamde, tergde en sarde hem om hem van uit deze zalig-stille oorden te lokken naar het Oosten.
![](http://blogimages.seniorennet.be/timmermans_fan/2440054-d0096ec6c83575373e3a21d129ff8fef.jpg)
Gommarus bad in de kapel, offerde veel ponden waslicht en liet missen in de kloosters doen, niet zoozeer om de wegen die naar zijn zaligheid liepen effener te maken, als om zijne vrouw te verharden voor de zonde, zoodat zij worden zou een schelpe gelijk die parelt van liefde en caritas. Maar het beterde niet, ware er maar een kind gekomen, waardoor zooveel ijdelheid wordt gebroken en zooveel weekheid boven welt! Toen rumoerde ineens weer de oorlog; de Arabieren in Spanjen, de Longobarden in Italië en de Sassen achter den Rijn rukten weer aan, het land en het geloof bedreigend. Daar zag Gommarus een teeken in, hij moest zijn offer brengen, hij moest boete doen om zijn vrouw naar hoogere devotiën te brengen. En hij ging.
Negen jaren is hij weggebleven en toen hij weerkwam was het koper van zijn baard, geworden wit als rijp, maar zijn hart was glanzend goud van geluk en verlangen, want in de wassen brieven, die hij tijdens den krijg van zijn vrouw ontvangen had, zag hij de gewenschte verandering. God had hem verhoord, zijn vrouw was een vaas van vroomheid en goedertierenheden ! Maar 't was of zijn hart uit zijn borst wierd gestompt als hij na negen jaren de velden zag, waar, in plaats van wiegende, zeverende ossen, menschen kaal geschoren als slaven, de ploegen en de wagens trokken. De mare van zijn komst liep hem vooruit, men kuste zijn mantel, men omhelsde zijn knieën, en nu hoorde hij hoe zijne vrouw hem schijnheilig met haar wassen brieven bedrogen had, het volk uitgeperst, gesard, bestolen, gekerkerd en gemarteld. En hij zag haar weer, in plaats van blauw-mager van goddelijke liefde, dik en kwabberig met haar op haar kin. Als verzengd van verontwaardiging riep hij haar toe, dat zij met droefheid overladen moest worden, dat alleen kon heil nog brengen.
Gommarus gaf dan om het volk te bevredigen in den boogoord bij Fakkellicht een groot feest, waar felbeboterde gebraden door tweehonderd menschen wierden gegeten. Maar nog had Gommarus geen walg voor haar, spijts hare dikte, bezat ze nog altijd de verleidende slangenschoonheid der oogen, die hem naar haar toetrokken om van hare minne te genieten. Maar hij wilde haar zien in 't licht der barmhartigheid, en lijk men water wil drinken, waar vuil inligt, en het water eerst van dit vuil wil zuiveren, zoo nam hij voor, om dit te verkrijgen, eene bedevaart te doen naar Rome, naar de graven van den Heiligen Petrus en Paulus. Hij was nog geen dag weg, 't was in de lente, in de Mei als de boomen in de bloem staan, als de hemel hem zijn ware roeping wees. Zij hadden hunne, tenten in een boogoord opgesteld, en nu was er een soldaat die een schoonen appelboom had omgekapt om zich te vermaken. Een dikke pachter kwam zijnen nood en gramschap aan Gommarus vertellen, en Gommarus beloofde hem in eere te herstellen. Nu was het nacht, de maan scheen als een zilveren schotel in den reinen Meinacht, en Gommarus zette eigenhandig, terwijl de anderen sliepen, den boom weer op elkaar, bond er zijnen gordelriem rond, en zie de boom bloeide weer weelderig blank, geurig in den maneschijn. Toen verscheen er een duif van goud vuur die met een schoone stem hem aansprak; dat hij niet naar Rome moest gaan, want dat God overal tegenwoordig was, maar dat hij op Nievesdonck een kapelleken moest timmeren en daar zich terug trekken in den geest Jezus Christus.
![](http://blogimages.seniorennet.be/timmermans_fan/2440054-4a47a0db6e60853dedfcfdf08a5ca249.png)
Gommarus dankte met een heerlijk gebed,en alle lust, alle aantrekking naar zijn vrouw viel lijk de blaren van de boomen, voor altijd. Nu kende hij zijn roeping, die was niet bij de vrouw, maar op de schitterende hoogten van den geest. En hij deed het. Nu hij afwezig was, en in dit houten kappelleken, van zijn ziel een brandende tulp maakte, begon zijn vrouw eerst fijn de slang te spelen. Zoo op een zomerdag dat de Nethe uitgedroogd was van de hitte en de werklieden die 't koren maaiden stikten van den dorst, en zij uit den waterput van ’t kasteeltje geen water mochten nemen, kwam Gommarus daar juist voorbij. De landlieden vroegen hem, die boomen kon doen aaneengroeien, een sloksken drank, dat hun geweigerd wierd door zijne vrouw, en Gommarus stak zijnen wandelstaf in den drogen grond, en daar spoot omhoog een straal van koel en helder water, waaronder het volk hun handen en hoeden hield en al zoo zich laafde uitermaten.
Denzelfden dag kreeg de vrouw brandende buikpijn en heete longen, en 't water dat zij dronk was als olie op het vuur. Gommarus wierd bij haar geroepen, hij genas; haar, als goede die hij was, maar zij bleef toch niet lang meer in 't leven. In den winter als zij over de toegevroren Nethe liep, zakte zij door het ijs, een ijsschol sneed haar hoofd van den romp, en haren kop danste voort op het blanke ijs, vergiffenis roepend voor al het kwaad van heel haar leven. En Gommarus wierd oud van dagen, hij deed nog vele wonderen en toen hij in hoogen ouderdom den Heiligen Rumoldus van Mechelen ontmoette, en terwijl zij over den hemel spraken, groeiden bloem en blad aan hunne wandelstokken die zij in den grond hadden gestoken.
Hij stierf als hij tachtig jaar had bereikt,op zijn kasteeltje, waar hij was ziek gevallen tijdens een bezoek aan zijne moeie, die daar nu woonde. De bloedverwanten, de bisschop en al de edelen van den lande kwamen naar zijn uitvaart. De mis was uit, de put was gegraven in de kapel, de bisschop las de laatste gebeden, en de grafmaker hield reeds de spade gereed, toen er een vrouw kwam binnengesneld, die in herhaalde nachtelijke visioenen een stem had gehoord, die haar boodschapte, dat zij aan den Bisschop moest zeggen, dat Gommarus in zijn kapelleken te Nivesdonck wou begraven worden. Als zij 't verteld had voor het open graf wierd zij geloofd, en men probeerde het lijk op een der snekken te leggen, die op de Nethe lagen (want de edelen van langs de Nethe waren op snekken gekomen, terwille dat de wegen overstroomd waren) maar nu kost men nog niet met twintig man de kist opheffen, die was als aan den grond gevezen !
De Bisschop meende er reeds een teeken in te zien dat de vrouw dwazen praat had verteld, toen de neuslooze varkensherder naar voren kwam, en lijk een pluimken de kist ophief en ze naar de eerste snekke droeg. En zie ineens schoot de snekke van onder, tegen stroom op, zonder roeier of roerman, in de richting van Nivesdonck ! De Bisschop en de andere, monniken en edelen, haastten zich vlug op de andere snekken, deden de roeiers zwoegen" en zweeten, en met moeite kon de kleurige stoet van snekken, waarop kaarslicht brandde, gewierookt wierd en psalmen gezongen, de snekke volgen waarop het geurige lijk van Sint Gommarus lag. Ginder heel ver dreef hij voort en de zon stak door een holleken van den gesloten hemel een zonnepriem en volgde mee het schip, de kist als met goud licht verlichtend.
![](http://blogimages.seniorennet.be/timmermans_fan/2440054-156005c5baf40ff51a327f1c34f2975b.jpg)
En begraven wierd Gommarus in zijn houten bidplaats, die stond op een der vele eilandekes van de Nethe, en daar er later uit alle steden bedevaarten naar wierden gedaan, en er commercie wierd gevoerd, ontstonden er weldra rond het kapelleken eenige hutten, dan huizen, en zoo ontstond Lier, de stad van Rietland, waar men nog alle jaren dezen gemoedelijken heilige in eere en hulde herdenkt, de fonteine bezoekt en men zijn beenderen, de kop is in Frankrijk, in eene schoone processie ronddraagt, zooals men dat nog verleden Zondag heeft gedaan.
******************
|