Felix Timmermans wilde ooit in Antwerpen komen wonen
xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
José De Ceulaer
die mannen van Antwerpen willen van iedereen een sinjoor maken (F.T)
Op 28 juni 1942 ontving Felix Timmermans in Antwerpen, uit de handen van de rector van de Hamburgse universiteit, de oorkonde waarin vermeld werd, dat hem de Rembrandt-prijs was toegekend. Een week later, op zijn 56ste verjaardag, werd hij in Lier op het stadhuis ontvangen en gehuldigd. In zijn dankwoord herinnerde hij eraan, dat hij de vorige week in Antwerpen had gezegd, dat hij blij was dat hij geboren was. Ik had er moeten bijvoegen : in Lier, zei hij, maar in Antwerpen kon ik dat niet zeggen. En dan zong hij de lof van zijn geboortestad, die hem zo nauw aan het hart lag.
Toch had hij op 7 mei 1920, kort na zijn terugkeer uit Nederland, waar hij met zijn activistische vrienden een toevluchtsoord had gezocht, aan Fred Bogaerts, die daar nog verbleef, terwijl Timmermans zijn huis in Lier bewoonde, geschreven, dat hij naar een woning in Antwerpen had gezocht, maar er geen had gevonden. Dat hij zo vlug en zonder moeilijkheden was kunnen terugkeren, had hij te danken aan Isidoor Opsomer , Kamiel Huysmans en de Lierse advocaat Frans Cursters, die in Antwerpen woonde en aan wie hij later ' Schoon Lier ' zou opdragen.
Maar in zijn geboortestad, waar hij onder de oorlog, als voorzitter van ' Volksopbeuring ', vooral actief was geweest bij de hulpverlening en de voedselbedeling aan behoeftige kinderen, was hij allerminst met open armen ontvangen. Zijn activisme was er op menige kleinsteedse maag blijven liggen. Onder de bezetting had hij immers van een ' vrij en zelfstandig Koninkrijk Vlaanderen '... gedroomd en had hij in ' De Vlaamsche Post ' geschreven dat dit ' De droom aller Vlamingen ' was.
Dat verklaart waarom hij zich, na zijn terugkeer, aanvankelijk nogal onwennig voelde in de 'Pallieterstad'. Hij werd er overigens als lid van de bestuurscommissie van de stedelijke volksboekerij geschorst. In september 1921 werd hij door de gemeenteraad ' begenadigd ' en toen hij de driejaarlijkse staatsprijs voor letterkunde had gekregen, werd hij er op 22 oktober 1922 zelfs gevierd. Alle opinies waren in een feestcomité (met eventjes 43 leden) vertegenwoordigd, maar dat belette niet dat een meerderheid in de gemeenteraad van oordeel was, dat de feesteling niet ' officieel ' op het stadhuis mocht worden ontvangen. In Antwerpen zou dat wel gebeurd zijn, zei Kamiel Huysmans in zijn toespraak op de feestzitting in de Lierse stadsschouwburg.

Geen wonder dus, dat Felix een van de vele tafere1en in zijn Bruegel-roman (1928) aan Kamiel Huysmans opdroeg. Hij was niet de enige ' Antwerpenaar ' die met zo'n dankbare attentie werd bedacht. Ook andere ' immigranten ' als Frans van Cauwelaert, Walter Vaes, Rik Cox, Maurits Sabbe en zijn Lierse vrienden Frans Cursters, Isidoor Opsomer en Renaat Veremans, evenals de geboren sinjoren Flor Van Reeth, Lode Baekelmans, Jozef Muls, Mane De Bom, Marnix Gijsen, Tony Van Os, Georges Van Raemdonck en Charles Bernard kregen om de ene of andere reden zo'n opdracht. Dat maakt het dan wel overbodig te schrijven, dat Felix Timmermans in Antwerpen vele vrienden had. Ook als ik de bekende namen van Eugeen De Bock, Karel Van den Oever, Eugeen Yoors, August Van Cauwelaert, Gerard Walschap en Maurice Gilliams eraan toevoeg, blijft de lijst onvolledig.
In de nood kent men zijn vrienden, zegt men. En het mag ook worden gezegd, dat hij in moeilijke omstandigheden altijd op vrienden in Antwerpen heeft mogen rekenen, wat met sommige Lierse, Brusselse en Nederlandse ' vrienden ' niet altijd het geval is geweest - maar daar wil ik hier nu niet over uitweiden.
Een opsomming van de talloze spreekbeurten en tentoonstellingen die hij in Antwerpen heeft gehouden, van de Antwerpse bladen en tijdschriften waar hij in geschreven heeft, en van al de opvoeringen van zijn toneelstukken in de K.N.S., door het R.V.T. en de amateurskringen, zou het volume van dit tijdschrift ver overschrijden.
Uiteraard kwam Antwerpen ook in zijn boeken opduiken. Zelfs in zijn reisverhaal Naar waar de appelsienen groeien waarvan de titel dat niet direct laat vermoeden. Terugkerend uit het zonnige Italië, waar het zowel in Venetië als in Milaan regende, maakte hij van de wachttijd voor de trein naar Lier gebruik om in Antwerpen een smakelijke portie paling te gaan eten en voor elk van zijn kinderen een ' gieterke ' te gaan kopen waarop Venetiaanse gondels geschilderd waren.
Het zou een historische vergissing geweest zijn - en die maakte hij wel eens -, als hij in zijn Bruegel-roman geen beeld van Antwerpen had opgeroepen. Hij zou ook van zijn belangrijkste bron, 'Het Schilderboek' van Carel Van Mander, zijn afgeweken, als hij de figuur van Frans Floris in zijn roman had vertekend. Hij liet dan ook niet na, zijn felste kleuren te gebruiken om de glorieuze overwinning in de verf te zetten die deze gereputeerde ' zuipenier ', met zijn Antwerpse vrienden, in de drinkwedstrijd tegen de Brusselse ' Baskonters ' behaalde, drinkend ' voor de eer van Antwerpen '.

Vanzelfsprekend kreeg Antwerpen in zijn laatste roman, ' Adriaan Brouwer ', meer dan een beurt. Dat de reputatie van Rubens er erg gehavend uitkwam, is begrijpelijk, als je weet dat hij hem met de ogen van de rebelse jonge bohémien Adriaan Brouwer zelf liet bekijken. In dat boek liet hij ook Jacob Jordaens op de Prins van de Schilderkunst en de Scheldestad los in een scheldpartij, die hij besluit met : ' En al houd ik geen winkel in borsten en billen, hij mag aan mijn Kuise Suzanna eens rieken ! '.
Vroeger was Rubens heel wat beter uit ' Een lepel herinneringen ' gekomen. Timmermans vertelde daarin, hoe hij als schoolknaap eens met een speelkameraad in de kettingen onder de vrachtwagen van de bode Lier - Antwerpen was gekropen om naar de Scheldestad mee te rijden, waar hij, kost wat kost (maar in dit geval kosteloos), de schilderijen van Rubens wilde gaan bekijken, ' een van de grote verlangens van mijn jeugd '. In ' Schoon Lier ' maakte hij van de onzekerheid omtrent de geboorteplaats van Rubens gebruik om Pieter Pauwel in de Netestad uit de moederschoot te halen. De ouders van Maria Pypelinckx woonden immers in Lier, en aangezien haar echtgenoot naar Duitsland was uitgeweken, vond Felix het 'redelijk en menselijk', dat zij naar haar ouders in Lier ging om er in het kinderbed te komen. Een plausibele verklaring, die echter door documenten wordt tegengesproken.
Een van zijn sterkste korte verhalen, ' De Kistprocessie ', uit de bundel ' Het Keerseken in de Lanteern ', begint in het Sint-Andries-kwartier en eindigt bij de Berchemse poort. Tot daar is echter de held van het tragi-komische verhaal, Piet Lawijd, niet ' te voet ' geraakt, want al kon hij wel eens een konijn met twee kilo patatten naar binnen spelen hij had zijn maag overschat, toen hij gewed had dat hij 24 harde eieren achter elkaar kon opeten.
In Lier beweert men, dat die van Antwerpen , wel eens overdrijven.
|