Grafrede.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
GROOTE VRIEND.
Als kunstschilder en als uw intiemste vriend stond ik zeer dicht bij U. Met een gevoel van diepe vereering, van bewondering en van dankbaarheid, stuur ik U dit laatste ontroerd vaarwel toe, aan u den geboren schilder, den grooten letterkundige die in dit land de vernieuwing hebt gebracht; aan U den edelen mensch, den getrouwen vriend.
Gij zijt nu heengegaan, goede Felix, naar de haven die uw ziel sedert maanden kende, die gij hebt uitgebeeld in uw laatste gedichten.
Uw werk is onsterfelijk ; uw naam is vereeuwigd op deze aarde ; uw roem blijft, zoolang uw vaderstad Lier zal bestaan. Uw gevoelig hart zal voortkloppen in uw rijk geschakeerd, omvangrijk, en eeuwig frissche uvre.
Uwe nederigheid en groote goedheid, beste Felix, hebben U niet verlaten toen Gij een wereldfiguur in dit stadje waart geworden. De rijkdom van uw edele ziel was groot genoeg om de weelde van een wereldfaam te kunnen dragen.
Tot in de Schemeringen van den Dood hebt gij de Harp van Sint Franciskus bespeeld, dit wil zeggen dat gij als een Christen dichter zijt gestorven. De laatste klanken van uw instrument waren een innig. gebed.
Gij waart voorbereid op de eeuwigheid.
Vaarwel dan, Groote Vriend, leef voort in ons aller liefdevolle herinnering.
RUST IN VREDE.
Kunstschilder Oscar VAN ROMPAEY.
De Goede Fé.
Als een kostbare relikwie bewaar ik een kleurig zelfportret van mijn goeden vriend Felix Timmermans. Het draagt als datum 1911. Als eigenaardigheid kan ik er nog aan toevoegen, dat dit gepastelleerd zelfportret geschilderd is op een zak bruin inpakpapier. Vanaf 1910 dateert onze vriendschap. Gedurende al die jaren, is er nooit een deuk geweest, die maar in het minste die groote vriendschap heeft kunnen verminderen. Zooals toen, is hij immer geweest en gebleven de goede Fé .
Veel ben .ik hem schuldig. Hij is het geweest die mij inleidde tot de kunst. Door hem heb ik leeren zien wat schilderkunst is. Hoevele schoone uren heb ik niet met hem doorgebracht op zijn studeerkamer : aan de hand van fotos en kleurreproducties maakte hij mij vertrouwd met de kunst der gothieken, met de school van Rubens, en bijzonder met Breughel, waarin hij zich zelf weervond.
Een ander maal las hij mij voor uit Goethe, Schiller, Kloos en vooral Gezelle. Wat al horizonten ontsluierde hij in dien tijd voor mij.
Bijna iederen dag trokken wij den buiten in, gewoonlijk langs de Nethe, "Het Salon" door den vriend, wijlen Jos Arras, zoo herdoopt, en dat later voor ons het Pallieterland werd. Nooit was het voor den Fé toen slecht weer, het mocht water gieten, sneeuwen, hagelen, mist, dat we geen vijf meters ver zagen, niets hield ons tegen, altijd trokken w'er door. Ik herinner mij nog zoo goed : er was eens een onweer op komst, zware donkere wolken laadden zich op, een huilenden wind stoof op ; ik was juist een Bach-fuga aan 't blokken ; ineens stond de Fé achter mij : Piano toe, het gaat er op los, we gaan naar 't Salon, daar moeten we bij zijn. Dat wordt muziek ! Dit onweer hebben we boven onze kop laten uitwoeden, niet zonder schrik, maar dat durfden we elkaar niet bekennen. Eenige dagen daarna, las hij de "Walkurenrit " uit Pallieter voor. Het was toen dat hij Pallieter schreef. Dit was dan ook de oorzaak, dat de Fé zich vertrouwd maakte met de wisselvalligheden van de natuur, die ziel kregen in de heerlijke bladzijden van "Pallieter". Telkens had ik het groot geluk, elk hoofdstuk door hem te hooren voorlezen, op zijn werkkamer, of in het gastvrije huis van onzen fijnzinmgen vriend Reimond Kimpe met daarbij den van geestdrift overloopenden vriend Flor Van Reeth. Hij ook, is steeds den trouwen vriend gebleven van voor Schemeringen van de Dood tot den laatsten dag.
Wat steeds in mijn herinnering zal blijven voortleven, dat zijn de schoone Goede Vrijdagen. Telkens met Goede Vrijdag, van 's morgens vroeg, waren we, Flor Van Reeth en ik, te Lier bij de Fé. Bijzonder "de herinnering van den schoonen Goeden :Vrijdag van het jaar 1921 ", zooals de opdracht luidt op de eerste bladzijde van De Pastoor uit den bloeyenden Wijngaerdt . Deze dag was werkelijk een dag van inspiratie. 's Morgens onze traditioneele wandeling naar het begijnhof, waar de Fé op de grachtkant eene mooie werkkamer had. Op de witgekalkte muren teekeningen en schilderijen van zijn hand, Nethe-landschappen, het beloofde land, de drie koningen, enz. alsook een Gezellekop, waarvan hij veel hield, en die de oorzaak was, dat ons gesprek over Gezelle liep, en dat hij, met zijn zachte, ietwat matte stem, begon voor te lezen : Blijdschap Hebt Compassie , Klaar bloed en wonden . Hoe schoon kon hij Gezelle voorlezen! Eenvoudig, zonder stemverheffing, stil en traag, bijna droomend, innig. Alles deed mede om die oogenblikken van intens genieten nog te verhoogen : de ruime zonnige kamer, gevloerd met helroode tiggels, oude eiken meubels, het vredige bcgijnhof, Gezelle-gedichten, en dan boven alles de Goede Vrijdag-stemming, met als bekroning het vooruitzicht der Parcifal-opvoering te Antwerpen.
Tegen de gewoonte in, trokken we 's namiddags inplaats van naar 't Pallieterland, de steenweg naar Emblehem op, waar Fé's zuster een rustiek huis bewoonde ; van uit den hof zag men het Nethe-landschap, en in de verte de Nazaretsche bosschen. Het was niet alleen voor dit kleurrijk landschap dat wij daar gingen, maar we wisten, dat er voor de goede vrienden een biertje werd geschonken van jaren flesch. Wij waren nog maar pas gezeten, of er werd voor ieder van ons een kristallen beker gezet, die eerder een kelk geleek. Er werd ingeschonken daarna hief de Fé den beker voor zijn oogen, en verzocht ons dwars door het bier naar de Nethe te zien. Alles wordt er goud door sprak de Fé. Lang bleven we daar niet, want we moesten nog naar de Alliersche kapel, eenige stappen van daar. Dit kapelletje staat eenzaam nevens de baan ; er achter een huisje, vast aangebouwd, dat dienst doet voor sakristij en toenmaals bewoond werd door Mieke de kosteres. Een of twee maal per jaar wordt er mis in gelezen ; voor de rest blijft het gesloten. Langs het huisje van Mieke konden we in het kapelletje gaan. Vermits de Fé zeer goed stond met Mieke, dat later " Mieke Zand " werd in De Pastoor , ging dit zeer gemakkelijk, en liet ze ons alleen. Het was daar stil, en alle drie ondergingen we die innig vrome stemming. Alhoewel de liturgie van Goede Vrijdag het orgelspel niet toelaat, vroeg de Fé, om de religieuse atmosfeer nog inniger aan te voelen, eenige maten muziek te maken op het harmonium. Gezien de eenzame ligging, en daar we wisten dat het kapelletje gesloten was, zoodat van buiten niets kon gehoord worden, speelde ik zeer zachte muziek : ik ook voelde dat die muziek hier harmonieerde met de wijdingvolle stemming.
Toen we buiten kwamen, sprak geen van ons drieën een woord, maar ik zag zeer goed, dat de Fé ontroerd was. En voordat we verder gingen was het de Fé die het eerst sprak. Ik hoor nog altijd die woorden in mij klinken. Flor, Rene, van deze Goede-Vrijdag-samenkomst moet iets overblijven. Wij moeten alle drie iets maken. En die woorden zijn vleesch geworden ; daaruit is ontstaan : de prachtige H. Geestkerk van Flor Van Reeth, mijne Franciscusmis , en van de Fé het wonderschoon, ontroerend boek De Pastoor uit den bloeyenden Wijngaerdt De wijnkelder, het oude bier van zijn zuster, is de kelder van den pastoor geworden. Het kostereske : Mieke Zand. Het is in het Alliersch kapelletje dat Leontientje kwam bidden voor haar Isidoor.
Ik heb het zoo dikwijls medegemaakt, hoe eenvoudige zaken hem inspireerden. Zoo is het geweest met zijn Ik zag Cecilia komen . Wij waren samen te Averbode, en wandelden op de "Weefberg". Links de Demervallei, met Zichem en. Scherpenheuvel. Rechts de bosschen van Westerloo. Zooals gewoonlijk, als bij hem de inspiratie kwam, zweeg hij, en dat voelde ik zoo goed aan ; dan wist ik dat zijn geest werkte, en dat hij mij eenige oogenblikken daarna zou zeggen waarover hij dacht. En dat was dan ook zoo. "Als het hier regent, welke druppel gaat er naar den Demer, en welke naar ginder?" hij wees naar Westerloo. Ik vond die woorden toen ietwat raadselachtig. 's Anderendaags sprak hij daar nog over, hij had daar veel over nagedacht ; daar zou iets uit groeien, zegde hij mij toen. En inderdaad, daar is iets uit gegroeid : ,aan die wandeling en aan die symbolische voorstelling van het levenslot, danken we dit juweel van een boek : Ik zag Cecilia komen .
In den herfst van verleden jaar, hebben we malkaar voor het laatst gezien. Wel wist ik dat hij lijdend was aan een ongeneeslijke ziekte, maar nooit had ik kunnen denken, dat het voor de laatste maal zou geweest zijn dat ik mijn groote en goede vriend de hand drukte.
Van op het ziekbed, later zijn sterfbed, las hij met zeer zachte stem zijne gedichten voor, waarin men zoo goed voelt dat De Schemeringen van den Dood zijne zuivere ziel hadden aangeraakt. Voor altijd zal me dit ontroerende oogenblik bijblijven, en dat als een pijnlijk afscheid klonk :
Ik zeil langs regenbogen
Gods stilte te gemoet.
Renaat Veremans
( Overgenomen uit Golfslag Louw en sprokkelmaand 1947 )
LODE BAEKELMANS
IN MEMORIAM FELIX TIMMERMANS
( Uit Dietsche Warande en Belfort - juni 1947 )
Komen en gaan! Ik heb een briefje bewaard van den zestienjarigen Timmermans, ik heb Pallieter bij zijn verschijnen welkom in Vlaanderen geheeten, zijn lezingen vaak ingeleid en mij verheugd in zijn groeienden bijval.
En nu wij hem het laatste vaarwel hebben toegesproken, heb ik mijn geweten doorschouwd en blij erkend, dat ik hem nooit als kunstenaar te kort heb gedaan en onze beproefde vriendschap nooit geschonden. In goede en in kwade dagen is onze verhouding eenvoudig en hartelijk gebleven. Timmermans is tot eigen verwondering de meest populaire en gevierde auteur geworden, maar den argeloozen en haast schuwen man is de roem nooit naar het hoofd gestegen. Hij wist wat hij waard was en gunde ook het licht van de zon gaarne aan zijn collega's. Nooit heb ik Timmermans, ook niet wanneer hij leed onder literaire boosaardigheid, een scherp of ontstemd woord over zijn beoordeelaar weten uitspreken.
Want Timmermans was goed en mild van natuur.
Hier is de basis van zijn verbeelding en van zijn kunst Mensch en kunstenaar zijn, zooals bij de besten van alle tijden, niet te scheiden. Van wat boos is of leelijk zal hij zich afwenden. Van 1916 af, toen « Pallieter » verscheen, heeft hij de lezers hier en in het buitenland, bekoord door zijn menschelijke liefde en den gulden glans van zijn edel en kinderlijk gemoed. Elk boek was als een schoone vrucht, nu eens meer dan iets minder door de zon gekleurd.
Voor jaren bij een viering heb ik gezegd, aan het einde van een toespraak « In den boomgaard van Felix wast er ooft, dat mijn voorkeur heeft en groeit er fruit dat mijn smaak niet wekt. Maar mijn bewondering gaat naar heel den boomgaard, doorzeefd van zon en schaduw, dragend een kroon van groen, bloesem en vruchten. »
Het is slechts wanneer wij stil in het graf liggen, dat men ons eindelijk beoordeelt naar wat wij naar best vermogen hebben geleverd. En wat Timmermans heeft nagelaten zal voor nog meer dan een geslacht in Noord en Zuid een vreugde zijn. Bij den dood komt verteedering en wordt de waarde herzien, dan pas komt er evenwicht in de waardeering. De populariteit ontstemt niet meer; de buitenlandsche waardeering en vertalingen in zeventien talen wekken morgen wellicht nationalen trots. Het publiek herleest, ontdekt nieuwe uitzichten, de critici van morgen zullen op afstand, van een beter inzicht getuigen. Wat den mensch aanhing wordt vergeten en een nieuwe aureool glanst rond zijn naam. Maar dan is de schrijver dood en begraven.
Wie in Timmermans den heimatschrijver bij uitstek heeft gezien en hem zijn folkloristischen inslag heeft verweten, zal misschien nog tot de conclusie moeten komen dat het typische, eigenaardige Vlaamsche levensbeeld juist de aantrekkelijkheid bleek te zijn voor het Europeesch publiek dat hij wist te verwerven.
In de reeks werken van Timmermans zullen ons blijven verheugen « Pallieter », « De zeer schoone uren van Juffrouw Symforosa Begijntje », « Boerenpsalm », de korte vertellingen en het tooneelwerk, dat nog steeds de planken houdt.
Gekluisterd aan zijn ziekbed, niet meer in staat te teekenen of te schrijven, is hij diep in eigen ziel gaan delven. In de stille huiskamer waar zijn bed stond, alleen met vrouw en kinderen is de muze hem genadig geweest. Van de wereld had hij afstand gedaan en zoo vermocht hij die enkele, zeer schoone en doorleefde gedichten te schrijven, die zijn vrienden hebben laten drukken.
Er hangt een waas van weemoed rond het schoone leven van den kunstenaar die het Vlaamsche leven en de Vlaamsche ziel, naar eigen inzicht, met kleur en liefde voor het leven, heeft kunnen vertolken.
Ik vergeet nimmer een reis in het hooge Noorden waar ik in elken boekwinkel Timmermans in vertaling aantrof. Zoo verdwijnt met hem de nobele gezant van onze literatuur, die voor het buitenland het wezen van Vlaanderen hielp weergeven, aspecten van ons wezen en de schoonheid van ons landschap beschreef, die voor vreemden en landgenooten onvergetelijk zullen blijven.
Timmermans, de schoone verteller en gulle mensch, is heengegaan.
Het is een groot verlies voor Vlaanderen, een groot verlies voor Belgie.
Persoverzicht
UITGEKNIPT EN GECOMMENTEERD door Adriaan De Roover.
Vlaanderen herinnert zich nog de nijdassigheid waarmee Toussaint van Boelare in de roemloos gestorven Faun zijn jalousie op Felix Timmermans luchtte. Er bestaat nu eenmaal een te groot verschil tussen de kunstenaar met internationale populariteit en de Brusselse tafelaar met de roem van ongelezen novellist. Schelden en lasteren zijn vrij gemakkelijke manieren om zijn amechtige woede te luchten. Van Boelare heeft zich tot zulke praktijken verlaagd als van verlaging kan gesproken worden hierbij wellicht vergetend dat zijn eigenhands proza zonder schelden of lasteren met enkele critische lijnen hopeloos kan gedeclasseerd worden.
Nadat Golfslag en Rommelpot reeds maanden de rol van Toussaint hadden gehekeld, nam ook Albert Westerlinck in Dietsche Warande en Belfort, met het nodige gezag, stelling tegen de klein-inquisiteur Ferdinand V. Toussaint van Boelare , wiens figuur aan de somberste dagen van de nazi-bezetting herinneren doet.
Westerlinck sloot zijn betoog met de paranese : Indien wij ons land over enkele jaren tot een onbewoonbare Balkan willen om-scheppen, dan moesten wij allen zijn (Toussaint) voorbeeld volgen
Inmiddels is Timmermans gestorven. Twee dagen nà zijn dood reed Toussaint Van Boelare nog eens te paard. Schaamteloos velde hij zijn speer in Parool van 26 Januari 1947. (Laat ons niet aan Christus denken die ook doorstoken werd) :
Iets uitvoeriger dan thans heb ik geschreven dat de grote faam van Timmermans dagtekent van en is gegroeid met het sociaal-socialisme en nazisme en teniet zal gaan met datzelfde nazisme of sociaal-socialisme. Dat was, is en blijft mijn standpunt. Wat werpt de heer Westerlinck mij tussen de voeten? Hij betoogt in hoofdzaak dat die stommiteit van mij te wijten is aan mijn gebrek aan kennis van data en aan het feit dat ik geen kennis heb genomen van gunstige artikels in het buitenland over die werken van Timmermans verschenen. Laten wij bij de zaak blijven en zeggen, dat de datum waarop een werk van de pers komt, daarom niet de datum is waarop dat werk tot bekendheid komt en de lezers vindt, die er hun gading in zullen vinden. Zeker, van Timmermans is in Duitse vertaling uitgegeven, vooraleer het nazisme aan het bewind kwam. Maar de nationaalsocialistische propaganda heeft het werk van Timmermans, waarin het nazisme zichzelf weerspiegeld zag, in haar methodisch geweld opgenomen. En het zozeer onder de nazistische volkselementen, buiten de grenzen zelfs van het Derde Rijk heeft verspreid, dat Goebbels heeft kunnen uitschreeuwen dat, na Goethe, Timmermans de grootste schrijver ter wereld was. Laat ik mij niet aan data storen; maar ook werk van Guido Gezelle, van Streuvels, van Herman Teirlinck, van Karel van de Woestijne, van Vermeylen werd vóór het nazisme, in Duitse vertaling uitgegeven. En wie zal, hoe wetenschappelijk hij ook is aangelegd, staande durven houden, dat die vijf Vlaamse schrijvers de minderen zijn van Felix Timmermans? Van hen heeft Goebbels nochtans niet de lof uitgebazuind. Waarom Timmermans dan wel? Omdat immers zijn werk van hogerhand werd beschermd en opgedrongen, niet alleen in het Reich, maar ook in de streken, die de nazi's hadden overweldigd en in hun, greep hadden.
Passus 2 uit hetzelfde artikel:
Ik zelf heb, wat de heer Westerlinck zo kies was niet in herinnering te brengen, vrij gunstig over sommig werk van de Fee geschreven en die stukken kan men in mijn drieledig Scheepsjournaal terugvinden; maar hoe onwetenschappelijk en zelfs stom ben ik, toch weet ik dat alle oordeelen en standpunten voortdurend aan een zekere evolutie zijn gebonden (naargelang de wind staat) en b.v. Marnix Gijsen zijn laatste. oordeel (versta : le jugement dernier) over Timmermans nog niet heeft uitgesproken. Het zou me ten zeerste verbazen, indien hij het voor Timmermans kunst opnam. (Inderdaad) Ten anderen hebben, voor zover ik weet, Vermeylen en Marnix Gijsen (De uitvinders van het Vlaams genie) hun oordeel alleen te kennen gegeven in geschiedkundige studies over de Nederlandse literatuur waarin de auteurs steeds den middelweg zoeken te bewandelen. (Kwestie van op tijd te kunnen evolueren) Dat Albert Westerlinck, na Goebbels, Timmermans houdt voor het grootste Germaanse genie na Goethe, ik kan er niet aan doen en ik zal hem niet volgen. Ik blijf bij mijn standpunt. (En wij bij het onze !)
Het is intussen wel interessant, nu de namen van Vermeylen, Van Boelare en Timmermans genoemd zijn, even enkele fragmenten te lezen van een auteur, die naast Van Boelare in de redactie van het Nieuw Vlaamsch Tijdschrift zetelt. Wij bedoelen Maurice Gilliams In Het Handelsblad van 10 Februari jl. schreef Gilliams, die toch niet als een Van Boelare-vreter kan beschouwd worden, o.m. het volgende : Vóór 1914, toen de losse hoofdstukken van Timmermans' Pallieter, in het Hollandsche tijdschrift De Gids verschenen, brachten ze voor de beproefde literatuur-kenner Toussaint telkens een nieuwe vreugde ze te mogen lezen. Toen kwam de oorlog. En plotseling, midden in de damp van kruit en bloed, was Pallieter volgens hem inderdaad een uiting van de meest spontane, van de gaafste levensvreugde, van een dionysische levensverrukking. In die dagen van 1916, toen Pallieter in boekvorm het licht zag en allen, jongen en ouden, armen en rijken er gretig naar grepen om het werk te lezen : toen haalde Toussaint dankbaar de woorden aan van de gezaghebbende criticus Willem Kloos, om er zijn eigen bewondering mede te staven. En Kloos' en Toussaint's bewondering betrof niet enkel Pallieter, doch eveneens een werk zoals Het Kindeke Jezus in Vlaanderen. Achter in de eerste uitgaaf van De zeer schoone uren van Juffrouw Symforosa begijntjen schreef Toussaint een commercieel-litteraire aanbeveling voor 't werkje : nl. dat Felix Timmermans door een gansch eigen, gansch bijzonder frisch-zuiver geluid zich onderscheiden had van de andere Vlaamsche auteurs, Sindsdien heeft Toussaint zijn meening grondig herzien. Zijn huidige appreciatie van Timmermans' werk wordt beinvloed, wordt hem ingegeven door bedenkingen over verschillen van gezindheid tusschen hem en Timmermans ; deze laatsten liggen totaal buiten het genieten of waardeeren van de litteraire, menschelijke kwaliteiten die de Liersche meester in zijn uvre heeft tentoongespreid. Om zijn huidige appreciatie, zijn huidige vreugdeloosheid te staven wacht hij thans op de terugkeer van Marnix Gijsen in het vaderland, te oordeelen naar zijn onbesuisd artikel in het weekblad Parool? Zijn nieuwe zienswijze is dus niet geboren uit eigen en diepe overwegingen, uit een zg. evolutie van zijn menschelijke behoeften. Want de eigen en diepe overwegingen storen zich niet aan andermans meening.en de evolutie van de menschelijke behoeften moet psychologisch verantwoord en te merken zijn, laat ons zeggen : in het eigen werk van Toussaint. Critisch gezien zijn er dus geen litteraire, noch menschelijke gronden te bespeuren waarom Toussaint zoo bitter en klein, zoo grimmig en oud als de vervolger van Felix Timmermans opdaagt.
Ik durf als volgt mijn meening uitspreken : dat Toussaint, toen hij in 1918 zijn goedkeuring schonk aan de publicatie van Symforosa niet rechtzinnig zijn meening uitsprak. Hij heeft Timmermans' kunst nooit au serieux genomen, daar was hij zelf te schraal en te intellectualistisch combineerend voor in zijn eigen werk. Waarom dan schreef hij achter in de eerste uitgaaf van Symforosa een lovend stukje over de jonge artist en zijn werk? zal men zich afvragen. Eenvoudig hierom : er bestaat zooiets als een litteraire kanker, een litteraire strategie. En men mag geen gelegenheid laten voorbijgaan om zijn eigen reputatie te soigneeren, ook niet door het schrijven van dingen die men in de grond van zijn hart geenszins meent. Er bestaat zooiets als de litteraire actualiteit, waardoor men zijn eigen naam naar believen dikwerf gedrukt krijgt. Het attest, door Toussaint afgeleverd bij de eerste druk van Symforosa is een valsch stuk, zooals trouwens bij iedere jonge nieuwe verschijning in de literatuur door vele recensenten onoprechte stukken geleverd worden, om er de rust en faam in hun ouden dag mede te verzekeren. Die praktijken maken ons klein, suf en belachelijk. Want het critisch argument waar Toussaint het proza van Timmermans thans mede afwijst, nl. dat hij dit proza dun vindt zondermeer, is niet steekhoudend.
In een spijtig, onbewaakt oogenblik heeft Toussaint het proza van Felix Timmermans dun genoemd; met even ongemotiveerde drift had hij kunnen zeggen, dat wij Timmermans' proza voortaan vet moeten vinden. Wat sommigen dwars zit en waar trouwens al de herrie om Felix Timmermans door ontstond, het is zijn succes in het buitenland. Ja, zijn boeken waren eens een zeer geprezen export-artikel. Helaas kunnen wij hetzelfde van maar weinig Vlaamsche litteraire werken zeggen. En met de hand op het hart getuigen we : het werk van Vlaamsche auteurs stelde in vertaling, meestal schromelijk teleur. Lag het aan het geleverde vertaalwerk zelf? Zelden ! Door het scherm van een vreemd idioom waargenomen, komt de onbeduidendheid van de Vlaamsche literatuur beter uit. De z.g. volksche lezer in het buitenland is aan beter, dieper, gaver gedachte en gevoelde boeken gewoon, en waarvan de techniek voorzeker beter verzorgd is. De z.g. buitenlandsche elite heeft het al erger hooren donderen dan in de verdienstelijke boeken van Vermeylen en Toussaint, maakt u geen illusies, heeren met de zware hersens. En dat het zeer eigene, het echt doorleefde van Felix Timmermans het haalde, wat betreft belangstelling en roem : het verwondert de Vlamingen niet, die het werk van bepaalde eigen auteurs ter zijde schuiven, omdat het onwaarschijnlijk gemaniëreerd en menschelijk absoluut geen drang, geen nood om te bestaan vertoont.
Aldus neemt Maurice Gilliams even het prozawerk door dat in Vlaanderen de laatste halve eeuw opgeld maakte. Vermeylen komt vrij gehavend uit de slag.
Ik geef toe : de brave Felix heeft zich al eens laten gaan, zich al eens z.g. verschreven, wat we allen doen in het ernstige en het boertige. Zooals ik reeds op zijn uitvaart zegde : wij, artisten, willen beoordeeld worden naar onze beste momenten, omdat wij daarin verschijnen aan het oog van de,wereld met onze hoogste overwinningen en, met onze diepste nederlagen, met het volste besef dat we niet méér en niet minder konden beleven en omvatten op aarde. Toen men er meende alles van te weten, toen het jonge en het nieuwe niet meer verraste in het werk van Timmermans, heeft men de uitstekende momenten in zijn uvre vergeten voor de minder belangrijke.
En al zijn verdiensten heeft men dan plotseling trachten te verdonkermanen met de losse meening dat hij toch maar een schrijver van z.g. volksboeken was.
Het archaïsme in Pallieter, in Het Kindeke Jezus in Vlaanderen, in Symforosa in Boerenpsalm blijkt men verkeerd begrepen of zelfs niet opgemerkt te hebben. Zijn de genoemde werken volksboeken? Ik betwijfel het zeer, want dan is men blind gebleven voor de diepere zin, voor de niet zoo eenvoudige of oppervlakkige inhoud, die, gerijpt en gelouterd, zich menschelijk weldadig en steeds wonnig vertoont. Een auteur als August Vermeylen in zijn Wandelende Jood, heeft zich met noeste vlijt er op toegelegd om het volksche element in zijn schriftuur te betrekken; Herman Teirlinck heeft in zijn Johan Doxa niet anders gedaan. En wie deinst er niet van terug om Vermeylen en Teirlinck, schrijvers van volksboeken te heeten. Het menschelijk probleem in De Wandelende Jood, in Johan Doxa is niet interessanter dan het menschelijk probleem in Boerenpsalm. De uitwerking er van is bij Vermeylen een mislukking...
Karel van de Woestijne in zijn Boer die sterft is niet anders te werk gegaan. Doch in Timmermans' Boerenpsalm werken de ethische machten a.h.w. de zware grond omhoog, waar men in De Boer die sterft enkel zeer geslaagde beschrijvingen van zintuigelijke indrukken en stemmingen aantreft, laat het ons alsjeblieft durven zeggen...
Timmermans heeft het Brabantsch, als bruikbare taal in de literatuur, opnieuw en op geheel eigen wijze, gevoelig gemaakt; zooals Karel van de Woestijne voor de Gentsche sprake en Stijn Streuvels voor het West-Vlaamsch heeft gedaan. Dit is op zichzelf reeds een verdienste, die men bij geen enkel Hollandsch auteur aantreft, hoewel er benoorden de Moerdijk ook niet eenvormig hetzelfde Nederlandsch geschreven wordt.
Tot hier Maurice Gilliams in zijn belangrijk artikel; het zal alleszins opzien baren dat de stille man voor het Venster, zo oprecht combattief op de ruiten van het Brusselse literatuurpaviljoen tikt. In ieder geval zal er nog een hartig woordje in de N.V.T. Redactie gezegd worden, nu vader Vermeylen en opvolger, door een gewoon redactielid op hun plaats werden gezet. Hopelijk trekt Gilliams de konsekwentie verder door. De woorden die hij bij de lijkbaar van Timmermans uitsprak, die koude wintermorgen, mogen geen oratorisch gelegenheidswerk blijven :
Gij waart een artist.
Het kunstenaarschap veronderstelt : een doorloopende bekentenis van het menschelijk verlangen, van het menschelijk pogen, kunnen en zijn. Men zegt : ge waart een verdienstelijk volksschrijver van toch maar folkloristisch getinte verhalen. Mag ik men in de rede vallen en er op wijzen, dat hij zich in de wezenlijke waarde van uw persoon vergist?..
In den grond waart gij, Felix Timmermans, een wonnig hart, gij waart een gerijpte ziel, die als maar weinigen naar de koestering van de Christen middeleeuwen reikhalsde. Ook gij zocht en hoopte te vinden het sloterken van het licht. Daarbij zijt ge kunnen blijven het altoos nederige, aan zijn taak verslaafde en gewillige kind. Uw meester Ruusbroec was en deed niet anders, in een hooge sublieme zin. Heeft men u reeds nu voldoende begrepen? Ik geloof het niet. Willem Kloos, de prachtige en onvergetelijke, noemde u vele jaren geleden : een classiek auteur. Dock dit classiek zijn beteekende voor ons, Vlamingen, nog wat anders dan de criticus er om uw litteraire verdiensten op het oog mede had. Wij dachten aan uw Vlaamsche eigenschappen, die, ik zeide het reeds in het licht van de middeleeuwsche mystiek hun volle wasdom zochten te bereiken. En ik beweer in het geheel niet, dat gij een mysticus waart; doch het teederste en innigste deeltje van uw wezen verlangde er naar te verblijven in de sfeer waar de vrome mensch zich best op de eeuwige dingen kan bezinnen. In uw beste bladzijden, waarde vriend, bestond het aardsche altijd met het hemelsche als achtergrond. Daarin heeft men u miskend, en ook uw bewonderaars waren het er niet altijd over eens. En de kwade duiveltjes blazen op hun pijpen : dat ge toch maar een schrijver van z.g. dun proza waart. Maar die aldus denken zijn niet alleen niet vatbaar, niet gevoelig voor de beelden die gij geschapen hebt van de menschelijke sjofelheid en gebrokenheid in den onherbergzamen winter van het leven...
Door onze rouw om u, wij die om uw heengaan rouwen kunnen en rouwen durven, Felix Timmermans, zijt ge voortaan alleen de onze geworden, en gij behoort niet aan de anderen meer toe, die niet beseffen zouden wat we aan u verloren hebben in deze kom-mervolle tijd... Bij mijn vaarwel wilde ik dit nochtans met vergeten, o gij vrije kunstenaar : de bezinning op de eeuwige dingen die in uw werk ligt tentoongespreid, hebt gij niet te danken aan de tusschenkomst van de tyrannen...
Leopold-Maximiliaan-Felix Timmermans, brave ketter : onze rouw is een fiere rouw om u, in dit land, in deze zorgenvolle tijd. Dichter bij de genade Gods : onze rouw is een nederige rouw om u, omdat gij zooals alle menschen van goede wil nederig waart. Vaarwel....
Met Lode Baekelmans, heeft Radio Brussel, wonder boven wonder, een gelukkige keuze gedaan, om als tolk te dienen voor de droefheid die ieder oprechte Vlaming bij het verscheiden van Timmermans op het hart viel. Baekelmans' woorden vormden zowat alles wat Radio Brussel nodig achtte om over Timmermans te zeggen. Een liefelijke filmster als Grace Moore kreeg heel wat meer radio-exaltaties bij haar verscheiden dan onze grote Fé. De oprechtheid van Baekelmans' radiorede vergoedt echter gedeeltelijk de tekortkomingen van de B.N.R.O.
Heden werd Timmermans ten grave gedragen. Komen en gaan : Ik heb een briefje bewaard van den zestienjarigen Timmermans, ik heb Pallieter bij zijn verschijning welkom in Vlaanderen geheeten, zijn lezingen vaak ingeleid en mij verheugd in zijn groeienden bijval. En nu ik hier een laatste vaarwel moet uitspreken, heb ik mijn geweten doorschouwd en blij erkend dat ik hem nooit als kunstenaar te kort gedaan en onze beproefde vriendschap nooit geschonden heb. In goede en in kwade dagen is onze verhouding eenvoudig en hartelijk gebleven. Timmermans is tot eigen verwondering de meest populaire en gevierde auteur geworden, maar de argelooze en haast schuwe man is de roem nooit naar het hoofd gestegen. Hij wist wat hij waard was en gunde ook het licht van de zon gaarne aan zijn collega's. Nooit heb ik Timmermans, ook niet wanneer hij leed onder litteraire boosaardigheid, een scherp of ontstemd woord over zijn beoordeelaar weten uitspreken.
Want Timmermans was goed en mild van natuur. Hier ligt de basis van zijn verbeelding en van zijn kunst. Mensch en kunstenaar zijn, zooals bij de besten van alle tijden, niet te scheiden. Van wat boos is of leelijk zal hij zich afwenden. Van 1917, toen Pallieter verscheen, heeft hij de lezers hier en in het buitenland , bekoord door zijn menschelijke liefde en den gulden glans van zijn edel en kinderlijk gemoed. Elk boek was. als een schoone vrucht nu iets meer dan iets min door de zon gekleurd... Vóór jaren bij een viering heb ik eens gezegd, aan het einde van een toespraak : In den boomgaard van Felix wast er ooft, dat zijn voorkeur heeft en groeit er fruit dat zijn smaak niet wekt. Maar mijn bewondering gaat naar heel den boomgaard, doorzeefd van zon en schaduw, dragend een kroon van groen, bloesem en vruchten. Het is slechts wanneer wij stil in het graf liggen, dat men ons eindelijk beoordeelt naar wat wij naar best vermogen hebben geleverd. En wat Timmermans heeft nagelaten zal meer dan een geslacht in Noord en Zuid een vreugde zijn. Bij de dood komt verteedering en wordt de waarde herzien, dan pas komt er evenwicht in de waardeering. De populariteit ontstemt niet meer, de buitenlandsche waardeering, vertalingen in zeventien talen, wekken morgen wellicht nationalen trots. Het publiek herleest, ontdekt nieuwe uitzichten, de critici van morgen zullen op afstand van een beter inzicht getuigen. Wat den mensch aanhing wordt vergeten en een nieuw aureool glanst rond zijn naam. Maar dan is de schrijver dood en begraven.
Wie in Timmermans de heimatschrijver bij uitstek heeft gezien en hem zijn folkloristische inslag heeft verweten, zal misschien nog tot de conclusie moeten komen dat het typisch, eigenaardig Vlaamsche levensbeeld juist de aantrekkelijkheid bleek te zijn voor het Europeesch publiek dat hij wist te verwerven.
In de reeks werken van Timmermans zullen ons blijven verheugen Pallieter, De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa begijntje, Boerenpsalm, de korte vertellingen en het tooneelwerk dat nog steeds de planken houdt. Gekluisterd aan zijn ziekbed, niet meer in staat te teekenen of te schrijven, is hij diep in zijn eigen ziel gaan delven. In de stille huiskamer waar zijn bed stond, alleen met vrouw en kinderen, is de muze hem genadig geweest. Van de wereld had hij afstand gedaan en zoo vermocht hij die enkele, zeer schoone en doorleefde gedichten te schrijven, die zijn vrienden hebben laten drukken.
Er hangt een waas van weemoed rond het schoone leven van den kunstenaar die het Vlaamsche leven en de Vlaamsche ziel, naar eigen inzicht, met kleur en liefde voor het leven, heeft kunnen vertolken.
Ik vergeet nimmer een reis in het Noorden waar ik in elken boekwinkel Timmermans in vertaling aantrof. Zoo verdwijnt met hem de nobele gezant van onze literatuur die voor het buitenland het wezen van Vlaanderen hielp vertolken, aspecten van ons wezen en de schoonheid van het landschap beschreef, die voor vreemden en landgenooten onvergetelijk zullen zijn.
Timmermans, de schoone verteller en gulle mensch, is heengegaan.
|