Er zijn er een aantal die we kennen!
 van rechts naar links : Jef Van Hoof, Felix De Boeck en Bernard Janssens
 Willem Doevenspeck (met hoed in de hand)) en rechts van hem Felix De Boeck
 De kist van de Fé wordt neer gelaten
HET LIED IS UIT.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Overgenomen uit Felix Timmermans vertelt
Door Felix Heidendal
Het is gedaan met al die ijdle dingen.
De maan speelt op de zilveren avondfluit;
hij zingt nu niet meer mee, dat lied is uit,
een schoner stem komt in zijn ziele dringen.
VLAANDEREN IS EEN WONDERLIJK LAND. Wat er ook gebeure, met of zonder hulp, meestal door eigen welige krachten, verwekt het nu en dan een zoon, die voor de komende tijden getuigenis zal afleggen van eigen grootheid en kunst.
Ieder van die uitverkorenen heeft een wel afgebakende taak als een roeping te vervullen, en hij zal daartoe de gelegenheid krijgen. Zo was het met onze schilders, met onze musici en bouwmeesters, die hun roeping grootscheeps hebben uitgewerkt.
Zo is het ook met onze schrijvers.
Wanneer deze echter hun taak hebben volbracht, is meteen hun roeping vervuld en hun lied uitgezongen. Eenmaal het hoogtepunt bereikt, is het ook spoedig met hen gedaan. Het is of hun roem als een brandend glasraam moet blijven branden om getuigenis af te leggen voor de tijden...
Zo is het ook met Felix Timmermans gegaan! Wij hebben hem. gevolgd in het voetspoor van zijn leven, zoals hij het ons zelf vertelde. Het was als een lied, als een tarantella, eerst luchtig-trippelend, dan zoekend en zich verdiepend, om over te gaan tot geweldig en bruisend, afgewisseld door innigheid en vertedering. Het ging van 't ene gevoel in 't andere, maar steeds meesterlijk.
En niet alleen ons volk, maar gans Europa, ja gans de wereld heeft geluisterd naar hetgeen hij te vertellen had. In elke grote stad, zowel te Helsinki, te Londen als te Barcelona of in Warschau, overal werd de reizende Vlaming aangenaam verrast door de vertalingen van zijn werken. Zij werden in zeventien talen omgezet. In de na-oorlogse jaren waren nieuwe vertalingen aangekondigd in 't Engels, het Spaans en het Zweeds.
Een luxe-editie van zijn « Bruegel » was in 't Italiaans in voorbereiding. Over gans de wereld werd hij gelezen en overal maakte hij tegelijk ons land bekend door zijn eigen pittige, volkse, humoristische en ontroerende verhalen. Want al schreef hij ook over kleine dingen en kleine eenvoudige mensen als Pitje Vogel en Schrobberbeek, toch was zijn schrijven groot, omdat hij uit het doodgewone leven die diepere klanken wist te halen en over te hevelen, maar verpuurd en gelouterd, zodat zij iets algemeen menselijks in de ziel beroerden.
Zijn kunst deed vreemdelingen verwonderd naar dat kleine land opkijken, ginds bij de Noordzee, en aldus verbond hij de grootheid van zijn eigen meesterschap met deze van zijn volk, zodat beiden onafscheidbaar leken.
Terwijl de wereld aandachtig toeluisterde, sprak hij voortdurend zijn hart uit in tal van werken, met al de vurigheid van zijn bloed, tot eindelijk een voor een de snaren van zijn harp doorbraken. Op een snaar speelde hij nog wat voort zolang het ging, tot eindelijk de lier van zijn leven geheel doorbrak en zijn hart begaf.
In de laatste maanden had hij een nieuwe roman geschreven, die het leven van schilder Adriaan Brouwer behandelde. Reeds jaren was zijn gezondheid wankelend en meermaals verkeerde hij in stervensgevaar. Maar telkens monterde de zomerzon hem op, waarna hij weer geredelijk naar de pen greep.
In 't aanschijn van de dood was hij weerom dichter geworden en zijn verzen verzamelde hij in een bundel «Adagio», welke later posthuum zou uitgegeven worden. Juist als bij de aanvang van zijn schrijversloopbaan, is het weer een ondergrond van algemeen menselijke gevoelens, de dood en het leven, welke hem doet zingen. Als in een kringloop is hij weergekeerd naar het vertrekpunt, maar toch heel anders. De doodsgedachte is niet meer afschrikwekkend, maar eerder gelaten en hoopvol. Het is of de lampen van zijn ziel juist dan hun hoogste gloeikracht bereiken, wanneer zij zich richten tot de Schepper :
't Gebergt ligt in de nacht verborgen,
maar d'hoogste toppen zijn verlicht.
Zij zien het worden van de morgen
in 't aangezicht.
Zo glinstren de kristallen tinnen
van mijne ziel in Gods gelaat,
terwijl zij zelf in de nacht der zinnen verdronken staat.
En wijl zij smacht naar 't eeuwig flonkren
zuigt zij zich vast aan d'ijdelheid.
En angstig tussen licht en donk'ren
vergaat mijn tijd.
O Heer, laat mij het nog beleven
dat Uw genadig morgengoud
door gans mijn ziele wordt geweven,
want ik word oud.
Tot het laatste toe bleef zijn geest helder en zijn ziel dichterlijk gestemd. Zo gingen volgende verzen enkele uren voor zijn verscheiden nog door zijn vingeren :
De sterren ranken rond mijn venster
rein met rozen saam.
Soms valt een blaadje van hun kelken
en soms een genster
van vuur, voorbij mijn raam.
De rozen, ook de sterren zullen eens verwelken.
De rozen vragen niet veel tijd,
de sterren bloeien wel een eeuwigheid.
Ook dat is slechts een splinter van de tijd,
en tijd is slechts een schaar in 's Heren hand,
waarmede Hij de bloemen snoeit en snijdt
die hij zelf in d'hemelen en op aarde heeft
geplant.
Zo is Felix Timmermans in de witte winternacht van 24 Januari 1947 zachtjes ter ziele gegaan. Zijn karakteristieke kop was zelfs in de dood niet veranderd en zijn zilveren haarbos lag op de witte peluw als een kroon er omheen. Schoon was hij in het leven, schoon ook in de dood. En de talrijke vrienden, hier te lande en elders, voelden bij het vernemen van dit droevig nieuws ergens een groot gewicht in hen, iets als een vracht die aan hun hart scheen te hangen, zwaar en smartelijk.
Op de dag der begrafenis voelden ze als een stuwing, die hen de ijskoude winterdag deed trotseren. En luisterend naar de stem van hun hart, kwamen zij naar Lier, dat onder een licht laagje sneeuw bedolven lag. Rouwend klokgelui vecht daarboven in de grauwe luchten boven de stad. In de Siberische koude staan honderden aan te schuiven bij het sterfhuis om een laatste groet te brengen. Daar klinkt ook de stem van het kunstminnend Vlaanderen, herinnerend aan die statige levensopgang. « In uw werk lag de ademtocht der aarde, maar stilaan groeide gij boven het zinnelijke tot een dichter die, naast Franciscus, de blijde zanger werd van Gods rijke natuur. »
Daar komen de priesters. De kist wordt in de lijkwagen geschoven en gevolgd door familieleden en vrienden, met bloemen en kransen omhangen, vangt de laatste tocht aan naar de oude Gothische Gummaruskerk. Zonder veel praal, maar diep ontroerend, verloopt de godsdienstige plechtigheid. Tijdens de consecratie wordt, op zijn eigen verlangen, het Largo van Händel in sourdine gespeeld en de nagalm ruist lang door de gewelven. Als de klokken hun dodenzang beiaarden over de stad, wordt het heel stil. Daarop volgt plechtig, bijna feestelijk, de zang van het koor : « In paradisum deducant te Angeli! »
Door 't besneeuwde landschap, dat vol van hem is, trekt de rouwstoet over de brug van de Nete, die toegevroren ligt. Deze tocht is een laatste vaarwel aan alles wat hem zo lief was. Eenvoudige volksvrouwen trekken benieuwd de deur open : « O, ze gaan Felix Timmermans begraven. » 't Is precies of ze 't zelf niet geloven kunnen. Ze staren een ogenblik toe, snuiten de neus, en slaan de deur toe achter hun verdriet.
Door de bijtende koude hebben de vrienden de lijkwagen gevolgd tot op het kerkhof, dat een paar kilometers buiten de stad ligt. Een scherpe noordenwind komt juist aanzetten, die de tranen zou doen bevriezen, maar niemand voelt nog koude nu kunstschilder Van Rompaey bij 't geopende graf het laatste vaarwel uitspreekt :
« Nu zijt gij heengegaan naar het land dat u wenkte en waarmede uw ziel sinds maanden bekend was. Tot in de « schemering van de dood » hebt gij de « harp van St. Franciscus » bespeeld en uw laatste bladzijden waren een innig gebed. Leef voort in ons aller liefdevolle herinnering en rust in vrede. »
Dan wordt de simpele houten kist, zonder de minste versiering, in de harde grond neergela-ten. Nog een laatste kruiske en daar rust in Vlaanderens aarde het « hovenierken Gods », dat dit land zo heeft liefgehad en verheerlijkt. Zo eindigde hier op dezelfde plaats dit leven, waar het voor zestig jaar een aanvang nam.
Felix Timmermans zaliger, Ik zie u nog altijd voor mijn ogen zoals gij die dag zo gemoedelijk in ons midden aan 't vertellen waart, met diezelfde warmte en goedheid in uw ogen, zacht voor u monkelend, met de bovenlip een beetje vooruitgeduwd.
Misschien kijkt gij van uit de hoge hemel ook zo naar ons om te weten wat wij van u gaan vertellen. Welnu, slechts een enkel woordeke willen wij tot u spreken, eenvoudig en gemakkelijk, maar recht uit het hart, zoals vrienden tot elkander spreken.
Wij weten dat gij u niet veel aan lofbetuigingen gelegen hebt gelaten, daar waart gij te nederig voor en gij kende het vers van Gezelle te goed van buiten :
... Och, Vriend, wat baat, wat schaadt het ons, der mensen lot en laak gegons ...
Toch weten wij, al hebt gij het ons ook niet verteld, dat gij door ons land en ook door Nederland geridderd werdt om al die prijsboeken, die gij niet kreegt als student, maar die gij later zelf aan ons volk schonkt, en dat gij erevoorzitter waart van de katholieke schrijvers :
« Scriptores Catholic! » en lid van de Koninklijke Vlaamse Akademie voor Taal- en Letterkunde. Maar die lof is u niet naar het hoofd gestegen. Uit het volk geboren, bleeft gij te midden van uw volk.
Het moet wel zijn dat er in uw werken iets anders steekt dan bij vele schrijvers, iets waarin ons volk zichzelf heeft herkend. Vandaar die uitgesproken voorliefde voor uw boeken, uw toneelspelen.
De avond van uw dood werd te Bern, in Zwitserland, de eerste opvoering gegeven van uw opera : « Kerstmissater » en terwijl gij over aarde laagt werd, bijna met eerbied, in een klein Kempisch dorpje uw « En waar de Ster bleef stille staan » voor een bomvolle zaal opgevoerd.
Het lijdt geen twijfel, uw kunst zal blijven leven.
Wij weten dat er veel is getwist rond een of ander werk, maar ten slotte is toch iedereen akkoord om te getuigen, dat gij ons hoofdstukken en verhalen hebt geschonken, zo ragfijn, zo aangrijpend, zo diep-menselijk, dat verder napluizen en ontleden eerder heiligschennend zou lijken. Steeds klinkt mij die ene regel uit « Franciscus » in de oren : « In zijn ziel ging een roos open van bloedend 1icht. »
Het is zo poëtisch schoon, dat men bezwaarlijk de diepgang er van kan achterhalen. Er zijn dingen waarvan men met gans de ziel zegt : « Dat is schoon! » Kortweg, zonder redeneren of piekeren. Een koraal uit de Passie van Bach ontleedt men niet, men knielt er voor als de heilige van Giotto.
En wanneer wij u moesten vragen : « Meester, waar haalt gij dat toch? » dan hoor ik u al antwoorden in de taal van boer Wortel : « Dat heb ik zo ineens op de grond van mijn hart ge-zien en gevoeld. »
Zo is het. Op meesterlijke wijze hebt gij in doodgewone dingen schoonheid weten te ont-dekken en gij hebt ze ons met de vinger aangewezen.
God rolt de zomer door Zijn handen,
zoals de boer het zaad.
De ruimte kent geen randen
en eindloos staat
de sterrentuin te branden.
Gij hebt ons de onderkant laten zien van een wonderschoon borduurwerk. Wij zijn er u dankbaar om. Maar hoe mooi van kleur en tekening, toch is er nog gewirwar van vlechten en tinten. De bovenkant is nog veel mooier. Die behoudt God voor Zichzelf en voor zijn vrienden. Is het daarheen dat gij zo kondt verlangen toen gij dichtte :
O mocht mijn ziele hoog en zuiver branden,
zoals de maan thans neerblikt op het dal,
wanneer ik uit de nauwe wanden
des levens, naar de Landen
van Uw belofte stijgen zal!
Nu ziet gij de volle heerlijkheid van dit bovengeestelijk borduurwerk. Nu berust gij in 't genot van de Volstrekte Schoonheid, ongenaakbaar voor rnenselijke onvolkomenheid.
Rust zacht in uw glorie!
Rust in vrede!
*************
 Felix De Boeck en Renaat Veremans
 Felix De Boeck en Jef Van Hoof (Vlaamse componist)
|