De Bronnen van « DE FAMILIE HERNAT »xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
«De Familie Hernat» (1), dat in 1941 verscheen, is het omvangrijkste maar niet het beste werk van Felix Timmermans. De auteur noemde het trouwens achteraf zelf : «een onvoltooide symphonie».
Over de literaire waarde van het boek willen we het echter hier niet hebben, wel over de oorspronkelijkheid ervan. Die oorspronkelijkheid werd immers in twijfel getrokken door de Nederlander Jos Weijden in een bijdrage, in 1943 verschenen in het Duitse tijdschrift «Der Wachter» (2). De belangrijkste argumenten die Dr Weijden aanhaalde zullen we samenvatten, waarna we het antwoord van Felix Timmermans en de belangrijkste punten uit de documenten, welke hij er aan toevoegde, zullen publiceren.
I. Felix Timmermans en Adalbert Stifter.
Dr Weijden stelde allereerst vast dat «De Familie Hernat» in verlerlei opzicht aan de door de idee van de noodlotstragedie bevruchte novelle «Die Narrenburg» (3) van Adalbert Stifter (4) herinnert. Hij kleedt zijn inleiding dan verder aldus in : «Ofschoon er van bewuste afhankelijkheid of slaafse navolging geen sprake kan zijn wat men immers ook van een zo betekenisvol schrijver als Timmermans niet zou mogen verwachten en ofschoon verscheidene delen van de roman op geen nader kontakt wijzen, kan men toch zonder meer vaststellen dat de novelle van Stifter de roman van Timmermans beinvloed heeft.
(1) Felix Timmermans «De Familie Hernat». P.N. Van Kampen & Zoon N.V., Amsterdam, (1941), 384 blz.
(2) «Felix Timmermans und Adalbert Stifter» von Josef Weijden, in «Der Wachter. Zeitschrift für alle Zweige der Kultur» (Nymwegen, Wurzburg, Brünn), 25. Jahrg., Heft 4, 1943.
(3) «Die Narrenburg» verscheen in 1843. De Nederlandse vertaling door Jan Vercammen verscheen onder de titel «De Narrenburcht» in 1942 bij de uitgeverij De Kinkhoren, te Brugge.
(4) De Oostenrijkse schrijver Adalbert Stifter werd in 1805 geboren. Hij leed aan levercarcinoom en pleegde in 1868 zelfmoord in een pijnaanval.
Er is zelfs geen schrijver zonder literaire voorvaderen denkbaar. Ook de grootsten vertonen zelfs in hun beste werken sporen van voorbeelden. Onbewust en onopzettelijk kunnen min of meer sterke invloeden van de eigen lectuur innerlijk verwerkt worden door een latere schrijver, die zich dan weer in zijn eigen werk nu en dan op de ene of andere manier doen gelden. Dat behoort mee tot de geheimen van het scheppmgsproces ».
Dr Weijden stelt vervolgens vast dat reeds het hoofdthema van beide werken grote overeenstemming vertoont.
In de Narrenburcht laat graaf Prokopus twee zonen achter : Judook en Sixtus, die samen op het familieslot wonen. Op zekere dag brengt Judook een wondermooi Indisch meisje, Chelion, mee. Sixtus wordt op haar verliefd en verleidt ze, terwijl Judook op reis is. Deze keert echter nog juist op tijd terug om de echtbreuk van zijn echtgenote met Sixtus te ontdekken. Sixtus vlucht en keert nooit meer weer. Judook wil Chelion doden, maar besluit daarna haar vergiffenis te schenken. Chelion kan echter de eens tegen haar geuite bedreiging niet te boven komen en sterft vroegtijdig.
In «De Familie Hernat» laat Baron Stefan twee zonen achter : Simon en Arnold. Beide broeders wonen samen op het kasteel van hun vader. Op zekere dag brengt Arnold, de jongste van beiden, een vreemde vrouw mee naar huis. Hij noemt ze Anna-Lise. Simon wordt aanstonds op haar verliefd. Arnold ontdekt de ontrouw van Anna-Lise en zijn broeder. Hij verdwijnt uit het kasteel en keert nooit meer terug. De roman behandelt nu verder het thema Simon - Anna-Lise.
De overeenstemming valt dadelijk op. Waar bij Stifter de bedrieger verdwijnt, laat Timmermans echter de bedrogen echtgenoot verdwijnen.
De criticus noemt de inhoud van beide werken : de familie-kroniek van een zonderling geslacht. De Hernats zijn allen min of meer geestelijk ontwortelde karakters, die we ook bij Stifter herhaaldelijk vinden. Bij Timmermans is er echter, zoals dat past in een roman, meer epische breedte in de handeling en wordt er veel van wat in de dramatisch toegespitste novelle van Stifter slechts aangeduid wordt, breder uitgewerkt en uitvoeriger beschreven.
Nadat Dr Weijden aldus heeft gewezen op de overeenkomst in de grote lijnen van de behandelde stof, weidt hij uit over de overeenkomst in de détails.
Duidelijkheidshalve zullen we de verschillende door hem aangeraakte punten nummeren.
1. De ontdekking van de echtbreuk,
Dr Weijden wijst allereerst op de overeenkomst in de manier waarop de echtbreuk in beide gevallen ontdekt wordt.
In de Narrenburcht kan men lezen : «Op de witte lange zuilen van mijn huis weerlichtten de altijd talrijker wordende bliksems dan was het, als gleed een gestalte als een schaduw langs de gang : «Sixtus», riep ik, maar het wezen sprong plotseling naar beneden en terzijde in het struikgewas».
Bij Timmermans opent Arnold tijdens de nacht langzaam de deur van zijn kamer en «verstijft ineens van verbazing als hij ginder Anna-Lise door de gang ziet gaan en verdwijnen in de kamer van Simon». De ontdekking heeft dus in de roman evenals in de novelle tijdens de nacht in de gang op dezelfde wijze plaats. Het verschil bestaat er slechts in dat het vergrijp in « De Familie Hernat » nog moet geschieden, waar het bij Stifter op dat ogenblik reeds gebeurd is.
2. Chelion en Anna-Lise.
Ook de overeenstemmmg tussen de beide vrouwelijke hoofdpersonen vindt Dr Weijden opvallend. Judook vindt Chelion op een zijner reizen : «In Indië was het, dat mij de engel mijner zwaarste daad verscheen ; ...het slechtste en verachtelijkste, dat de mensheid heeft, was deze engel, de dochter van een paria...» «Ik ging naar de Himalaya... en daar ging ook de paria tussen de reuzenpalmen naar de stroom, om water voor vader te scheppen... Haar vader zat onder vijgebomen en zag en blikte verlegen en ledig de wereld in en toen hij op zekere dag dood was en zij niet naar de stroom kwam, ging ik tot haar en raakte haar toch aan ; want ik nam haar hand om haar te troosten ik sprak met haar, zodat zij schrok en sidderde en mij aankeek als een ree.
«Nu moet gij u wassen», zeide ze, «zodat gij weer rein zijt». «Ik zal mij niet wassen», zeide ik, «ik wil een paria zijn als gij. Ik zal tot u komen, ik zal u vruchten en spijzen brengen en gij reikt mij de kruik met water».».
In «De Familie Hernat» leert Arnold zijn geliefde op een zijner reizen, in Leuven, kennen. In het dagboek van Arnold leest de rentmeester : «Weer in de Taveerne de Zwarte Haan. Irma gezien. Altijd even mooi. Heb groot medelijden met haar. Wat kan ik voor haar doen ? Toen ze mij drank en eten bracht kwamen de tranen in haar ogen. Zij bezag mij hulpsmekend... Zij moet uit die hel verlost worden».
Beiden vinden dus hun geliefde op reis. In beide gevallen is het een meisje uit de laagste volksklassen : een herbergmeid uit Leuven, een paria uit Indie. Irma (later Anna-Lise genoemd) kijkt Arnold hulpsmekend aan. Hij wil haar helpen. Hetzelfde in «De Narrenburcht». De paria bekijkt Judook aan als een (hulpeloos) ree. Hij wil haar troosten. Men lette verder op het verband tussen «toen ze mij drank en eten bracht» en «ik zal u vruchten en spijzen brengen en gij reikt mij de kruik met water».
Hoe verscheiden beide vrouwen verder ook uitgebeeld worden, de kennismaking met de ene gelijkt toch sterk op die met de andere, aldus Dr Weijden.
3. Het Oosters kasteel.
De criticus noemt het verder zeer opvallend dat zowel Arnold als Judook een Oosters kasteel bouwen. Judook bouwt het voor zijn vrouw. Dat is gemotiveerd, vermits Chelion uit het Oosten afkomstig is, Het zal voor Chelion een band vormen met de heimat, waarvan ze verwijderd is. Maar Arnold heeft in «De Familie Hernat» een zeldzame voorliefde voor wat Oosters is die slechts op een zonderlinge wezenstrek berust. Hij bouwt een Oosters kasteel waarin hij zijn geliefde (uit Leuven !) wil brengen : «Hoe zal mijn bouw in de heide er uit zien onder die felle maneschijn ?... Anna-Lise moet dat ook zien, die wil hij het genoegen laten delen : een visioendeeltje van een Oosterse nacht. Ze kunnen samen, ieder te paard, naar ginder rijden».
In «De Narrenburcht» lezen we : «Toen zij volgens de wetten van ons land mijn vrouw geworden was, leidde ik haar op mijn berg».
En verder : «Ik was reeds voor mijn afreis met een gebouw in Griekse trant begonnen, en dat stond, toen wij kwamen, reeds afgewerkt. Ik doopte het «Parthenon» en richtte het tot onze woning in. Het was zeer schoon en het moest van binnen alle pracht en heerlijkheid te boven gaan, opdat ik haar het verre vaderland zou kunnen doen vergeten. Ook een tuin legde ik rondom aan en honderd handen moesten dagelijks arbeiden, opdat hij spoedig zou klaarkomen. Ik bouwde zwarte muren en terrassen, om de zonnehitte te verzamelen ; ik wierp wallen op, om de winden te weren ; ik bouwde hele straten van glazen huizen, om daarin planten te bewaren. Verder liet ik komen, wat haar dierbaar en vertrouwd was : de schoonste bloemen van haar vaderland, de weekste struiken, de liefelijkste vogelen en dieren...»
Over dat gebouw lezen we nog : «Een geheel geslacht moest door de eeuwen heen op deze berg gehuisd, gegraven en gebouwd hebben.
Afzonderlijke gebouwen, om zo te zeggen elk zelf een slot, stonden op verschillende punten, lage muren liepen heen en weer, borstweringen puilden uit, de bevalligheid van Griekse zuilen lag daar zacht te staren, een spitse toren verhief zich op een rode rots-top, een ruine stond in een eikenwoud en ver daarbuiten op een landtong, wier randen steil afdaalden, schemerde het wit van de nieuwste gebouwen. En geheel deze omslachtige vermenging van gebouwen, tuinen en wouden was omvangen door dezelfde vademdikke, hoge, grauwe ijzeren muur...» We vernemen ook nog : «...en wat uw slot betreft, jonge nonkel, U zoudt stijlen genoeg zien... ja, U zoudt sloten genoeg daarbinnen zien, een verzamelmg van sloten, een halve stad van sloten, zoals ze daar op allerlei rode rotsen gekleefd staan...»
Tenslotte wordt nog gezegd dat het slot «in geen stijl gebouwd is».
In «De Familie Hernat» lezen we : «Hij had per schip een beevaart naar het Heilig Land gedaan... Hij had een hele Oosterse winkel, tapijten, vazen, stoffen, duizend Arabische spreekwoorden en vooral het voornemen een oosters kasteel in de heide te laten bouwen... Arnold bleef immer begeesterd over de morgenlanden. Door een kunstschilder uit Nivesdonck liet hij zich als Araab uittekenen. Zijn schrijftafel was arabisch ingericht, hij smoorde turkse waterpijpen en geurde steeds naar armeens papier en andere vreemde zoete reuken. Hij reed op een paard zonder hoefijzers. Dan had hij een witte burnous aan, die achteraan wapperde in de wind. Op het domein droeg hij immer de rode Turkse muts... Met zijn fijne baard rond de vlezige mond, de bruinige tint en zijn droeve ogen, had hij veel weg van een oosterling en de kleding deed de rest.,, en hij was daarbij gedurig aan het werken en aan het tekenen voor zijn oosters kasteel op de heide». « Arnold zat vast in zijn droom en ging helemaal op in de bouw van zijn kasteel... Het was nu al twee jaar, dat Arnold zijn kasteel op de heide aan 't bouwen was. Twee metsers waren er gedurig aan t werk. Arnold, op zijn paard gezeten, gaf zijn bevelen. Muren stonden al recht en aan de raapvorm van de bogen was het goed te zien, dat het een oosters kasteel ging worden, Het werk vorderde langzaam, met stukken en brokken. Want als Arnold in een of ander boek of in zijn mijmering weer iets gevonden had, dat naar zijn goesting beter was, deed hij weer ganse delen afbreken. Hij ging dagen op zoek naar andere steen, naar ander hout ; deed de metsers wachten naar andere tekeningen en bevelen ». We lezen nog dat hij «van op zijn verre reizen olifanten, apen, schepen en schelpen en vingerhoed-grote vogeltjes zou meebrengen».
Het feit dat beiden, Judook en Arnold, een Oosters kasteel bouwen, is op zichzelf reeds merkwaardig. Maar ook de wijze van bouwen is dezelfde : het duurt verscheidene jaren ; voortdurend worden veranderingen aan de plannen aangebracht; het is een bonte mengeling van allerlei stijlen ; de Oosterse pracht zal er boven op liggen. Zulke grote overeenstemming kan toch niet aan het toeval te wijten zijn, besluit de criticus dit onderdeel van zijn betoog.
4. Het dagboek.
In «De Narrenburcht» lezen we dat degene, die het slot zou erven, twee dingen moest zweren : dat hij zijn levensgeschiedenis moest schrijven en ze onderbrengen in een vuurvast vertrek, en dat hij de levensgeschiedenissen die er reeds in lagen zou lezen.
Dr Weijden leest in verband hiermede in «De Familie Hernat» dat Arnold «een oneindig dik boek» schreef «over zijn wedervaren in die vreemde landen», en dat hij er een uitgebreid dagboek op nahield waarin hij zijn «gedachten en mijmeringen» optekende. Verder is er ook sprake over de levensbeschrijving van een der voorouders van de graaf, vermits de rentmeester zegt, dat, wanneer hij ooit in de werkkamer van de graaf moest betrapt worden, hij zich altijd kon verontschuldigen, «dat hij op zoek was geweest naar bronnen voor de levensbeschrijving van Stefan Hernat».
Tenslotte ziet de criticus een verband tussen die levensbeschrijvingen en het feit, dat Karel-Jan alle verhalen die hij hoort optekent.
5. De druppel bloed.
De talrijke dwaze daden der afstammelingen van graaf von Scharnast verklaart Stifter door de werking van hun bloed. Dr Weijden bewijst dat o.m. door de volgende tekst : «Er moet namelijk van hun voorvader uit zoveel dol bloed en zoveel dwaasheid in de Scharnasts geweest zijn, dat zij, in plaats van door de levensbeschrijvingen afgeschrikt te worden, daaraan formeel een voorbeeld namen...». Zoals Stifter verder uitdrukkelijk over de «druppel bloed» spreekt die in de afstammelingen van het geslacht aanwezig is en hun handelingen verklaart, brengt ook Timmermans de daden der Hernats in verband met een «druppel zon» in hun bloed, zoals uit verschillende citaten blijkt.
Hier volgt er een: «Voorzichtig zijn, Monseigneur ?», vroeg Stefan, «dat kennen wij in onze familie niet. Ik zal u eens iets vertellen. Ons geslacht is rijk, niet aan titels, geld of ander bezit, dat men morgen kan afnemen. Rijk in zijn bloed. Een van mijn verre voorvaderen had eens een dienst bewezen aan een wijze vrouw, die ingewijd was in de geheimen der natuur. Om hem te belonen nam ze een druppel bloed van de opkomende zon op de punt ener naald, en prikte dit licht in zijn bloed. Die druppel zon zit in ons bloed. Hij is onze rijkdom en onze kracht. Die horen we gonzen in ons hart, doorheen onze aderen kloppen. Ja, hij kan soms wel eens slapen, diep in ons bloed, maar als hij weer kwik en wakker wordt, vrezen wij noch duivel noch dood!»
6. Details.
Dr Weijden brengt verder het afscheid van Simon en Arnold in verband met dat van Julius en Juliaan en ook met dat van Judook en Sixtus. Sixtus vertrekt in de nacht. Men hoort nog enkel de hoefslagen van zijn paard en Judook is tevreden over zijn vertrek.
In «De Familie Hernat» hebben de knechten Arnold in de morgen horen wegrijden en ook Simon hoopt dat hij zal wegblijven. Dat zijn de enige details waartussen enig verband te leggen is, ofschoon Dr Weijden nog een paar banale details met elkaar in verband brengt.
In «De Narrenburcht» lezen we verder, dat, na de dood van graaf Kristoffel in het land der Moren, het slot niet geopend en onaangeroerd moest blijven, Dat brengt de criticus in verband met de volgende tekst uit «De Familie Hernat» : «In de verte zag hij het Kaarsenhof... en langs de andere kant... de met gras begroeide ruïnen van het Oosters kasteel... Nu en dan bracht hij een bezoek aan die ruïnen, niet om er te gaan mijmeren, maar werkelijk om te zien, men kon nooit weten, of nonkel Arabier daar niet te dromen zat. Dit domein kon niet verkocht worden, daar men niet wist of de eigenaar dood of levend was. Maar Karel-Jan zou het ook, indien het mogelijk geweest ware, voor geen millioen verkocht hebben, zo was nu Karel-Jan. Dat kasteel was van nonkel Arnold, en niemand anders dan nonkel Arnold zou er gebruik van maken.»
In «De Narrenburcht» wordt er gesproken over een schilder die een groot portret schildert van Hendrik, van wie hij een klein portret als model gebruikte. Timmermans laat over de schilder Charobin zeggen dat hij van een miniatuur een levensgroot portret kan maken. Ook op dat detail wijst Dr Weijden, waarna hij op het verband tussen de volgende teksten de nadruk legt: «Het ene na het andere weg... mijn ogen... Arnold... Ruytenbroeckx... Lucie... Anna-Lise... Charobin...» en «... allen zijn gestorven, de arme Chelion stierf, mijn vrouw Bertha stierf, U stierft, en als hij het slot in brand had gestoken en daarbeneden in het huisje ook dood lag, languitgestrekt, de witte baard als een verscheurde banier vasthoudend, kwam hun zoon, de arme Kristoffel ziet U hem daarnaast maar hij is ook dood, en Narcissa en allen zijn zij dood...»
Karel-Jan brengt het geslacht Hernat ten onder door zijn verspilzucht. Ook het geslacht von Scharnast zou rijk gebleven zijn, indien Juliaan niet zoveel verkwist had. Deze huwde een boerenmeisje en zijn dochter eveneens een man uit het gewone volk. De laatste Hernat is een bastaard. Beide geslachten gaan dus ten onder.
In «De Narrenburcht» brengt Prokopus veel nachten door met door een verrekijker naar de sterren te kijken en in «De Familie Hernat» wil Karel-Jan «een kleine sterrekijker kopen».
Dr Weijden wijst tenslotte nog op enkele andere onbelangrijke details en haalt ook nog twee teksten met min of meer gelijkaardige filosophische beschouwingen aan.
Uit «De Narrenburcht» citeert hij : «Ieder leven is een nieuw en wat de jongeling voelt en doet wordt voor hem voor de eerste maal op de wereld gevoeld en gedaan : een verrukkelijk wonderwerk, dat nooit was en nooit meer zijn zal maar als het voorbij is, leggen de zonen het bij de andere rommel der tientallen eeuwen en het is ook niets dan rommel ; want ieder werkt voor zich het wonder van zijn leven opnieuw uit. Wat ik hier schrijf, ben ik niet mij kan ik niet beschrijven, maar alleen wat door mij gebeurde. Ik heb naar de aarde en de sterren verlangd, naar de liefde van alle mensen, ook die uit het verleden en uit de toekomst, de liefde van God en alle engelen ik was de sluitsteen van het millioenen-jarig totnogtoe gebeurde en het middelpunt van het heelal, gelijk gij het ook eens zult zijn... ; maar daar vloeit alles voort waarheen ? Dat weten wij niet.
Millioenenmaal millioenen hebben medegewerkt, opdat het vloeie, maar zij werden weggevaagd en verdelgd, en nieuwe millioenen zullen medewerken en verdelgd worden.»
Uit «De Familie Hernat» haalt hij het volgende aan : «Hoe kan het leven toch draaien, hé, kerel... Als men het allemaal zo nagaat! Het is groots als de bouw der sterren... Ik vergelijk ze dikwijis met elkander, de mensen en de sterren... Ieder heeft zijn plaats... geeft zijn licht, gaat aan, dooft uit... Men kan niet zeggen, dat het schoon is, ook niet lelijk, het is alleen groots, geweldig groots met iets onvolmaakts, een tekort er in... Een symphonie... en al leven en wachten we nog duizend jaar, het einde horen we hier niet...»
Dr Weijden meent verder nog verband te kunnen zien tussen een paar kleine details uit «De Familie Hernat» en een andere novelle van Stifter, «Dat alte Siegel». Uit deze novelle licht hij een zin waarin de geliefde van Hugo zegt «dat ze hem te paard de stad zien uitrijden heeft. Hij werd zeer rood bij die bekentenis.»
Uit «De Familie Hernat» citeert hij in verband hiermede wat Henriette tot Stefan Hernat zegt bij hun eerste ontmoeting : «O, zijt gij die Kapitein?... Ik heb u elke dag van uit het chinees paviljoen bij het lezen zien voorbij rijden... Herinnert ge u het roze paviljoen aan de Nete? Van daar rijd ik naar de heide... Hij was ontsteld over die kinderlijke eenvoud.»
7. Besluit.
Dr Weijden besluit zijn bijdrage aldus : «Deze uiteenzetting moge volstaan als bewijs voor mijn bewering dat de novellen van Stifter invloed hebben gehad op de roman van Timmermans. Ik wijs er nog slechts op, dat Stifter een heimatdichter is ; dat hij steeds voorliefde toont voor het wonderlijke en het barokke. Talrijk zijn bij hem de toespelingen op het (Katholieke) kerkelijk leven. Hij heeft een voorliefde voor maanlandschappen. Stifter is een natuurschilder, die vooral zijn aandacht schenkt aan het kleine in de natuur.
Dat alles vinden we eveneens bij Timmermans. In hoever veel daarvan tot algemeen-romantische invloeden te herleiden is, moge in het midden gelaten worden. De talrijke overeenstemmingen tot in details tussen «De Narrenburcht» en «De Familie Hernat» alleen reeds laten er geen twijfel over bestaan, dat Stifter, die thans weer meer dan ooit gelezen wordt en tot de grote vertellers uit de wereldliteratuur behoort, ook in de hedendaagse Vlaamse literatuur zijn sporen heeft achtergelaten.»
|