OSCAR VAN ROMPAYxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
OF DE ZUCHT NAAR HET ZONNIGE ZUIDEN
Leo Arras
Overgenomen uit t Land van Rijen jaargang V - 1955
Daar is buiten baron Isidoor Opsomer geen Lierse schilder uit de laatste decennia, die in zijn geboortestad en vér daarbuiten zo algemene waardering heeft gevonden als Oscar Van Rompay, die onlangs door het Lierse magistraat werd aangesteld tot directeur van de stedelijke tekenacademie.
Daar is er ook geen, die zozeer die waardering heeft verdiend. En toch is het niet omdat hij te pas en te onpas met zijn werk te pronk staat. Wel integendeel. Want, zelfs zijn beste vrienden en wie meest met hem in contact komt, moet de schaarse gelegenheden, die geboden worden om eens een blik te werpen op het uvre van deze artist, met beide handen grijpen, wil hij de geregelde ontwikkelingsgang van Van Rompay zij het dan ook slechts van ver kunnen volgen.
Oscar Van Rompay exposeert trouwens nooit. We zullen, in de loop van deze bijdrage nog gelegenheid hebben om er op te wijzen, En ook in vroegere jaren was het slechts af en toe eens een enkel doek, of hoogstens een paar doeken, die hij eens in een of andere gezamenlijke tentoonstelling te zien gaf.
Het wil ons lijken dat Van Rompay, als jaloers op zijn werk, op zijn eigen geesteskinderen, die maar steeds en altijd om zich been wenst te behouden. Het geeft de indruk, dat hij ze wil opsparen ik zou zelfs zeggen : opstapelen ! om eens de geheelheid van zijn uvre aan de gemeenschap te kunnen bieden.
Hijzelf is er heilig van overtuigd dat zijn werk zo niet « epochemachend » zal zijn, dan toch een stevige en blijvende waarde bezit. Werk waarover ook de komende generaties zullen praten.
Het behoort niet aan onze generatie daarover een oordeel te vellen. Dat zal de toekomst doen. En het ligt ook geenszins in de bedoeling van deze bijdrage te trachten het uvre van Van Rompay definitief te situeren, noch er een etiket op. te plakken. We willen u eenvoudig de artist voorstellen. De artist en zijn werk. De artist in zijn leven, zoals hij gegroeid is van de eenvoudige burgersjongen, die zijn eerste lessen kreeg in de Stedelijke Tekenschool tot de huidige directeur van onze Tekenacademie. Het werk, vanaf zijn eerste schuchtere tekeningen tot het kloeke, zonnige werk dat hij deze laatste jaren van zijn ontelbare reizen naar Parijs, naar Zuid-Frankrijk en Spanje heeft meegebracht en dat zeer zeker totnogtoe het hoogtepunt vormt in de carriere van deze rasschilder.
Zijn jeugd
Oscar Van Rompay is geboren te Lier op 25 Augustus 1899, in een eenvoudig huis aan de Huibrechtstraat, vanwaar de familie al spoedig verhuisde naar de Leuvense vest... waar zij op zeer dramatische wijze zou worden getroffen.
Inderdaad, een dag dat vader Van Rompay naar Mechelen was geroepen, waar hij voor de rechtbank moest gaan getuigenis afleggen inzake een herbergtwist, was moeder zij was een geboren Charle thuis met petroleum naast de kachel doende. Plots moet de petroleum vuur hebben gevat en moeder verbrandde levend.
Dat dit een schok gaf in het leven van de kleine Oscar spreekt vanzelf. En herinneringen aan zijn moedertje draagt de artist dan ook slechts. luttel mee. Des te sterker zijn de herinneringen, die hem aan vader binden. Vader Van Rompay heeft al zeer vroeg in zijn kleine jongen uitzonderlijke talenten vermoed. Hij heeft zijn leven dan ook gericht naar dit van de kleine Oscar we zullen het zo dadelijk verder zien en hij leefde omzeggens alleen om de ontluikende artist in zijn zoon gelegenheid te geven tot expansie en opbloei.
Langs moeders zijde zouden er wellicht sporen van atavisme in Oscar Van Rompay na te speuren zijn. Inderdaad zijn grootvader langs moeders zijde, Oscar Charle, die een intiem vriend is geweest van Tony Bergmann, had te Ieper academie gelopen en hij was inzake schilderkunst lang niet misdeeld ; evenmin trouwens als op muzikaal gebied. De man was van Franse oorsprong, was de zoon van een boer en had carrière gemaakt in het leger.
Met het leger was hij te Lier verzeild geraakt en hier zou hij blijven pleisteren. Het heet dat hij de gasfabriek te Lier gesticht heeft. In ieder geval was hij hier nog ondercommissaris van politie om nadien directeur van de gasfabriek te worden. En het schijnt grootvader Charle geweest te zijn, die in de kleine Oscar Van Rompay de eerste lust tot tekenen en schilderen heeft aangekweekt.
Het tragisch ongeval aan zijn moeder overkomen wekte veel meelij voor Oscar op en... ten streng uitzonderlijke titel werd hij op reeds 7-jarige leeftijd toegelaten in de Zondagklas der tekenschool bij Mr. Ravoet. Hier zou Oscar zijn eerste officiële lessen krijgen, zijn eerste academische wijsheid opdoen en zijn eerste palmen halen. Zodat hij een paar jaren nadien reeds tot de avondklas der tekenschool werd toegelaten, waar hij niemand minder dan Jan de Weert, J. B. Queeckers en Louis Klockaerts als leraren kreeg. Hij forceerde daar al spoedig de overgang naar de hogere klassen, zodat hij nog zeer jong zich reeds aan het buste-tekenen en aan het stilleven kon wagen.
Intussen liep hij overdag klas op de middelbare jongensschool. Maar waar de school hem niet veel zegde, daar spraken de lessen op de tekenschool hem des te meer aan. Hij leefde slechts voor zijn potlood, waarmee hij te 'pas en te onpas schetste en tekende op al wat hem onder de handen viel,
En de jongen droomde er van om naar de « Academie » te Antwerpen te mogen gaan.
Hij voelde dat zij'n roeping er lag. Hij wist dat hij iets worden kon.
Maar daar brak plots de oorlog in 1914 uit. Dat gooide eerst wel wat plannen overhoop. Maar in 1915 zou Van Rompay dan eindelijk toch zijn triomfale intrede te Antwerpen, in de klas van Juliaan De Vriendt, doen.
Op de Antwerpse Academie
Vier jaar lang van 1915 tot 1919 zou Van Rompay op de academie studeren. Geen offer was hem te groot, geen inspanning te zwaar. Met liefde en toewijding zou hij zich aan de studie geven. Denk eens aan : drie jaar lang, dag aan dag bij goed en slecht weer, bij wintertij en zengende hitte fietste hij naar Antwerpen. En pas 's avonds zeer laat zou hij naar huis terugkeren. Want hij volgde niet alleen de dagklas te Antwerpen, hij wilde er ook nog de avondlessen meenemen. Zijn weetgierigheid kende geen grenzen ; zijn werklust was niet te temmen ; kost wat kost : hij wilde er komen.
Juliaan De Vriendt, de fijnzinnige schilder en voortreffelijke directeur van de Antwerpse Academie, zag al spoedig wat vlees hij met Van Rompay in de kuip had. En met enkele van zijn beste leerlingen mocht Van Rompay elke namiddag, op een speciaal atelier onder de leiding van De Vriendt werken en schilderen. Waar hij zich bij De Vriendt in het stilleven en de figuur zou vervolmaken, daar zou hij in de avondcursussen, bij de professoren Sibert en Van der Veken, het antiek tekenen en het tekenen naar levend model instuderen.
Met de dag stapelden zich echter de verplaatsingsmoeilijkheden tijdens de eerste wereldoorlog op. En ten slotte moest Van Rompay ook het fietsrijden naar Antwerpen opgeven, om het laatste jaar van zijn academieleven op logement te gaan... in Sint Lucas : een huis waar verschillende leerlingen allemaal artisten-in-spe samentroepten en samen discuteerden en disputeerden over hun werk en hun kunst.
Van deze gelegenheid maakte Van Rompay ook gretig gebruik om de Antwerpse musea af te weiden. Een museum is steeds een magneet voor hem geweest. Zijn hart wordt er naartoe gezogen. Hij wil er steeds maar opnieuw naartoe, om nieuwe schoonheden te ontdekken, andere meesters te zien, nieuwe kleurencombinaties te bestuderen en vooral de vreugde te ondergaan van schitterend schilderwerk. Van uit die tijd dateren vriendschappen, die hem steeds zijn bijgebleven : studiegenoten, die als hij slechts leefden voor de verf en die opfleurden als ze een penseel ter hand hadden. Ge moet hem horen vertellen over de jaren, die hij er doorbracht met Frank Mortelmans, Johan Coomans, Ernest Albert, wijlen Jeanne Courthéoux en anderen.
Maar niets illustreert zo de onbegrensde ijver van Van Rompay te dien tijde als het feit dat hij ook al was hij dan officieel leerling van de Academie te Antwerpen diezelfde jaren in onze stedelijke tekenschool de Zondagklassen nog ging bijwonen om bij Careels architectuur te leren en bij Ritz het hout- en marmerschilderen. Tot hij gelegenheid zag om 's Zondags bij Rosier te Mechelen het portretschilderen te gaan studeren. Een jaar lang trok hij alle Zondagen te voet, asjeblieft! naar Mechelen om daar die Zondagklas te gaan volgen.
Naar Parijs !
Zo was hij dan eindelijk, in 1919, uit de Antwerpse Academie gekomen met een brevet van kunstschilder op zak. Maar geloof nu niet, dat Oscar Van Rompay hiermee genoegen nemen kon. Integendeel. Hoe vaster hij de techniek onder hand kreeg, hoe sterker hij er van overtuigd geraakte, dat hij nog veel te zien en te leren had. Zijn verblijf te Antwerpen had hem een grote verering ingepompt voor de Spaanse, Hollandse en Vlaamse Scholen.
Zeer zeker. Maar boven al ging zijn voorkeur naar de Fransen.
Hij kende op dat moment slechts een doel : Parijs.
Hij droomde er van, hij sprak er over, hij verlangde er naar. Hij voelde het aan: Parijs zou hem definitief de weg wijzen naar zijn bestemming, naar zijn krachten en zijn mogelijkheden. Maar wat wilt ge ? Parijs is een heel eind en men leeft er niet van de hemelse dauw.
We gaan samen naar Parijs, zei vader Van Rompay, ik als schoenmaker en gij als schilder.
Zo gezegd, zo gedaan. Ge ziet, vader Van Rompay had geen schrik van grote beslissingen als het ging om het welzijn en de toekomst van zijn zoon. En met het rotsvaste vertrouwen dat hem eigen was, ging vader zich een leven te Parijs inrichten. Och, ook in vader Van Rompay schuilde een « hang » naar Parijs.
Hij was er vroeger geweest om zich in het schoenmakersvak te gaan vervolmaken, nadat hij zijn leerjaren had doorgebracht bij meester Jan Van Hoof. Maar ook Van Hoof was in zijn jonge jaren naar Parijs getrokken om er het schoenmaken te gaan leren. (Het valt buiten het bestek van onderhavig artikel; maar het wil me lijken dat het wel eens de moeite zou lonen om te onderzoeken of het rond die tijd gebruikelijk was dat de Lierse schoenmakers hun vak te... Parijs gingen leren ?)
Vader Van Rompay met zijn schoenmakersgerief en Oscar met zijn schilderdoos over de schouder gehangen trokken naar Parijs en zouden er jaren wonen en werken.
Parijs was ook toen we zeggen waarschijniijk beter : was vooral toen het middenpunt van de schilderswereld, Het was de tijd van de Franse impressionisten, die nog hoogtij vierden. En namen als Corot, Renoir, Manet, Ingres en wie weet ik nog meer, klonken als een klok. Dat was echter niet alles. Want na hen, en ook hier was Parijs het centrale uitgangspunt, was een reeks van verjongers en vernieuwers opgestaan, die de kunst nieuwe wegen wilden opjagen. Te Parijs zou het pleit worden beslecht.
Hoeft het dan te verwonderen, dat daar op Montmartre, bij duizenden de jonge schilders uit alle hoeken van de wereld, samenstroomden om er getuigen te zijn van de strijd die zou worden uitgevochten tussen het impressionisme en het expressionisme, waarbij zich intussen nog een hele reeks van andere -ismen had aangesloten. Zij wilden getuigen zijn... en allicht ook mede-voorvechters in de strijd.
Daar kwam de pas 20-jarige Van Rompay in terecht. Genoeg om er aan ten onder te gaan.,., of om uit te groeien tot een persoonlijkheid in het vak.
Geloof niet dat Van Rompay mee op de eerste rij van. de vechters heeft gestaan. Och, zeer zeker : hij zal ook wel zijn woord meegesproken hebben in de discussies, die onder de jongeren herhaaldelijk oplaaiden. Maar... hij had toen nog geen « Franse mond ». Mede om Frans te leren en zich in te werken in de Franse geest en cultuur had hij naar Parijs verlangd. Maar in de allereerste plaats toch, omdat Parijs was « de stad der musea » ; waar ge naar hartelust de groten van het penseel kunt gaan bewonderen en genieten.
Bij Louis Biloul
In de Franse hoofdstad kwam Van Rompay terecht op de academie van Louis Biloul.
Het krioelt daar van kleine prive-academiën, die alle zijn als centra van hevig en combattief werk. Zo was ook de academie van Biloul, die zijn leerlingen niet wilde opleiden langs de omweg van droge theorieën en de zijweg van veel woordenpraal, maar die ze direct naar het werk bracht der grootsten. Biloul dweepte met El Greco en Goya, met Rubens en Tiziaan, maar vooral met de grootsten onder de Franse impressionisten : een Manet, een Renoir, een Courbet.
Daar aan de academie zou Van Rompay de romanschrijver en kunstcriticus Dabit leren kennen. En onder diens invloed zou hij zeer zeker gedurende een lange tijd staan. Van hem deed hij de grote verering op voor de Franse cultuur. Van hem leerde hij door een Franse bril te kijken.
Het is de tijd, die Van Rompay bij Louis Biloul en in gezelschap van Dabit heeft doorgebracht, die van doorslaand belang is geweest voor al zijn later werk, dat Frans gericht zal blijven van geest en atmosfeer.
Doorslaggevend trouwens is die tijd ook voor zijn kunnen. Want, als Van Rompay, in October 1921 naar België teruggeroepen wordt om er zijn militaire dienstplicht te komen vervullen, zal Biloul hem een schitterend getuigschrift meegeven, dat onder meer luidt als volgt:
«... que monsieur Oscar Van Rompay, qui a travaillé à 1'Académie Humbert au cours de 1'année scolaire 1919-1920, s'est montré un travailleur opiniâtre et un artiste né ; que ce jeune artiste qui fut un de mes meilleurs élèves est en possesion d'un acquit et de qualités qui lui permettent de présenter sa candidature à un poste de professeur de dessin. »
Het zou met pijn in het hart zijn, dat Van Rompay Parijs verlaat. En hij zweert bij zichzelf, dat hij er na die verdomde legerdienst zo spoedig mogelijk en zo dikwijls mogelijk zal terugkeren.
Van Rompay had zijn hart aan het Zuiden verpand.
Terug Lier
Na zijn soldatendienst zal Van Rompay zich terug te Lier komen vestigen. En dan begint voor hem een periode van hard werk en zwaar labeur. Hij wil kost wat kost een schilder worden, waarover men spreekt. En daarom zou hij eerst nog eens een blik gaan werpen over andere grenzen. Hij bereisde Duitsland waar hij enkele maanden verbleef aan de academie te Düsseldorf, Nederland, Zwitserland en Noorwegen. Tussenin kwam hij naar huis, waar hij op zijn atelier koortsig aan het schilderen ging : landschap en portret, stilleven en naakt.
We kennen zeer schoon werk uit die tijd en denken hier bijvoorbeeld aan « Het Sint Niklaasfeest », waar hij in warme en milde tonen, een stilleven tovert van suikergoed en marsepein, chocolade en peperkoek, maar waarin hij handig en gewild ook zijn kwaliteiten als figuurschilder tentoonspreidt.
In 1927 trouwt Oscar Van Rompay en zijn huwelijk met mejuffer Jeanne Van der Wee wordt voor hem een gelegenheid om opnieuw op reis te trekken. Natuurlijk eerst naar Frankrijk. Hij wil zijn jonge vrouw al de schitterende schoonheid laten zien, waaraan hijzelf zijn inspiratie is gaan putten. Hij leidt haar in, in het leven der Parijse artisten, waar Utrillo toen hoogtij vierde op Montmartre.
Maar het blijft er niet bij en ook Engeland en Spanje en Noord-Italië komen aan de beurt.
Is het U nog niet opgevallen dat er een land is, dat sedert eeuwen als een magneet op onze Vlaamse schilders heeft gewerkt: Italië, vooral dan midden-Italië... dat door Oscar Van Rompay nog niet op het programma van zijn vele reizen was opgenomen. En ook toen kwam het niet aan de beurt. En ik geloof dat hij er tot op de dag van heden nog steeds niet is geweest.
Het is curieus : Italië en de Italiaanse meesters schijnen hem, niet te lokken. Zeer zeker wil hij niets afdingen aan de grootheid van een Tiziaan, een Da Vinci of andere Botticelli's. Maar hij kan het niet verhelpen, van in zijn jeugd reeds voelde hij zijn sympathiën meer naar Frankrijk en Spanje gaan. Italië was hem een tikje te zoeterig, Te week.
Hij hield meer van kracht en stevigheid.
Tentoonstellingen
Het mag wel verwonderlijk heten : op een tijd dat andere schilders er maar aan denken en voor werken om hun uvre eens in een tentoonstelling bijeen te brengen en het grote publiek er aan te interesseren, bleek bij Van Rompay die neiging helemaal niet te bestaan. Wie zich aan mijn werk interesseert, scheen hij te denken, zal wel tot mij komen.
Ik moet niet met mijn werk naar hem.
Dat wil helemaal niet zeggen dat Van Rompay nooit heeft geexposeerd. Integendeel.
Wie in Lier herinnert zich de tijd niet meer van de jaarlijkse tentoonstellingen van Kenisgilde in de periode tussen de beide wereldoorlogen in waar jaar voor jaar werk van Oscar Van Rompay te zien was. En jaar voor jaar bemerkten wij er de stevige groei van deze artist. Een groei naar de diepte. Nooit was er sprake van enig experiment. Nooit was er kwestie van zoeken naar nieuwe formules, naar nieuwe expressiemogelijkheden. Van Rompay trachtte zich alleen uit de verf los te werken om op doek en in verf nog slechts het wezen, de geest van zijn onderwerp ten volle te kunnen geven. Voorheen had hij tot tweemaal toe een kleine, persoonlijke tentoonstelling gehouden van zijn werken op zijn eigen atelier toentertijd in de Berlarij. Dat dateert uit de dertigerjaren en in 1927 had hij enkele werken opgehangen in een eenmanstentoonstelling te Spa, in de « Pouhon ».
Hoe hij dan te Spa belandde ? Daar had Van Rompay zijn militaire dienstplicht votbracht. En de relaties, die hij zich daar toen had aangeknoopt, zijn aanleiding geweest tot het organiseren van die expositie.
Zijn werkelijk grote expositie heeft hij echter gehouden te Amsterdam ten jare 1930.
Een expositie die bij onze Noorderburen opgang heeft gemaakt. En waar hij vanstonde af aan door de kunstcritici werd erkend als een ras-artist.
Het mag volstaan even de Nederlandse pers van November 1930 te doorbladeren om op bijdragen over Van Rompay's werk te vallen. Typisch in deze is de bijdrage in het avondblad van « De Maasbode » d.d. 17 November 1930, onder titel « Een jong Lierenaar van amper dertig ». Wij lezen er onder meer :
« De vrouw houdt een winkel in schoenen. De man schildert; hij wil alleen maar mooie dingen maken om ze te laten zien, want ze kunnen best leven van den schoenwinkel.
Een idylle die eigenlijk niet in de krant moest, doch 't is wel eens aardig om een werkelijke en niet gefantaseerde geschiedenis van Jan Steen te vertellen, waarmede kroes en kan echter niet van doen hebben, wel hooge hakjes en laarzenknecht : zit Jan voor zijn ezel, zijn vrouw dient de klanten ».
« Van Rompay is een rasschilder en een schilder van zijn ras : gul met iets overdadigs ; van een breede, sappige en rijpe penseelvoering ; iemand, die zich niet met de problemen zijner kunst bezighoudt, doch alleen met het schilderen zelf, met het plezante en lustige (niet in den rabauwigen, maar in den edelen zin des woords) uitzien der dingen, en dan nog vooral schildert om andere te plezieren.»
Deze tentoonstelling die gehouden werd in de zaal Fetter (een der meest opmerkelijke kunstsalons te Amsterdam in de onmiddellijke nabijheid van het Rijksmuseum) is trouwens voor Van Rompay's faam doorslaggevend geweest. Meer nog in het buitenland dan in het binnenland.
Want toen hij het was voor de tweede wereldoorlog eens een paar werken inzond om te worden tentoongesteld in een der beroemde, en dikwijls beruchte, « Driejaarlijkse », werden ze... glorieus geweigerd. Van toen af aan heeft Van Rompay geweigerd om nog verder mee te spelen in die comedie van gezamenlijke tentoonstellingen en heeft hij rustig verder gearbeid, zonder zich te storen aan al de herrie, die de kunstwereld, ingevolge georganiseerde tentoonstellingen, geregeld in rep en roer stelt.
Intussen werd hij echter door « Les Artistes Français » een paar maal uitgenodigd om in Parijs mee te exposeren. Hij heeft dit trouwens aanvaard en wist in de Franse hoofdstad hiervoor een « eervolle vermelding » weg te kapen.
Expositie te Antwerpen
Zo kwam dan de tweede oorlog, die voor Oscar Van Rompay een bittere ontgoocheling zou meebrengen. Zijn werken, die hij zo angstvallig had opgespaard gingen, helaas, practisch allemaal verloren. Slechts enkele doeken kon hij van de ondergang redden. Inderdaad had hij, bij gelegenheid van de vlucht zijn werken op een, naar hij hoopte, veilige plaats ingegraven, maar ze waren deerlijk gehavend toen zij weer aan het licht kwamen. Het is een slag, die de artist moeilijk is te boven gekomen. Hij heeft er toen zeer zeker aan gedacht de schildersloopbaan definitiet vaarwel te zeggen. Te meer, daar de oorlogsomstandigheden hem definitief afsloten van Frankrijk, dat voor hem steeds een bron van inspiratie en van nieuwe werklust is geweest. Het had er dan ook de schijn van, tijdens deze eerste oorlogsjaren, dat Van Rompay diende geschrapt van de lijst der schilders. Maar neen ! Goddank was zijn temperament en vooral zijn artisticiteit hem te sterk. Hij kon zich daarvan niet losgooien en opeens gaat hij terug aan het werk : nerveus en gejaagd, maar doelbewust en vooral gestuwd door het sterke meerderwaardigheidscompleks dat hem eigen is.
En daar zien we Van Rompay, ten jare 1943 ineens uitpakken met een grote eenmanstentoonstelling, die wordt ingericht in het Stedelijk Kunstsalon te Antwerpen. Het is ter gelegenheid dezer tentoonstelling dat onze betreurde stadgenoot en intieme vriend van Van Rompay, Felix Timmermans, de artist bij de toeschouwers inleidde met een pittige toespraak, die nadien werd gepubliceerd in de reeks « Kunstenaars van Heden », uitgegeven door de N. V. Standaard-Boekhandel. Een stuk dat nog steeds het beste is, wat totnogtoe over Van Rompay werd geschreven. Mede omdat het niet alleen het werk van de artist zo meesterlijk ontleedt, maar omdat het meteen de .ontwikkelingsgang van Van Rompay op heerlijke wijze schetst. Het werk van de artist.
En zo blijft er mij nog enkele woorden te zeggen over het werk van Van Rompay. Dat er van zijn jeugdwerken niet veel meer overblijft, blijkt afdoende uit wat voorafgaat. Gelukkig zijn hier en daar in prive-collecties nog enkele merkwaardige doeken behouden gebleven, die dan toch steeds zullen blijven getuigen voor het jeugdige meesterschap van de artist.
Blijvend werk uit die vooroorlogse periode is ongetwijfeld « Stil-leven met Aardappelen en Brood » (eigendom dhr A. Cuyckens), « Sint Niklaasfeest » en « Kreeft » (beide eigendom van Mevr. Wwe J. Van der Wee) en een vierde meesterlijk stilleven « Eieren met Kaas », dat de artist zelf nog in zijn bezit heeft. Zij dateren alle uit de periode 1928 à 1930. Evenals trouwens een paar stadszichten « Toren van Lier » en « Vismarkt », die eveneens bewaard zijn gebleven.
In de periode van 1928 tot 1934 heeft Van Rompay trouwens in hoofdzaak stilleven geschilderd, met tussenin een stadszicht en ook wel eens een portret. Omzeggens geen landschappen.
En toen hij, in 1940 voor de ramp stond dat 28 schilderijen (zijn allerbeste!) door oorlogsomstandigheden waren stukgegaan, heeft hij zich terug aan het werk gezet.
Van toen af aan meestal stadszichten.
Die periode is voor ons Lierenaars althans des te merkwaardiger, daar toen de artist ons Begijnhof, dat voor het merendeel onzer Lierse schilders zowat het uitgangspunt van hun carrière is... terug heeft ontdekt. Ook na zijn verblijf te Parijs had Van Rompay zich gezet aan het schilderen van Begijnhofzichten. Het was de mode ; alle Lierse artisten schilderden pittoreske hoekjes van dit intieme besloten hof. Maar hij was er niet in gelukt de atmosfeer van die plaats goed vast te krijgen. Het was te veel in tegenstelling met wat hij uit zijn Parijse ateliers had meegebracht.
Maar nu nu hij uit de greep van Parijs los was nu komt die Begijnhofatmosfeer er wel. Want Van Rompay had het zich heilig voorgenomen. Ik begin er aan en zal er komen ook. Ik blijf doorwerken tot de schildering weggaat, en totdat nog alleen stof blijft in de verf. Dat is trouwens typisch voor heel het uvre van Van Rompay. Als ge voor zijn doeken staat, denkt ge niet meer aan verf of schilderen. Maar dan komt werkelijk en wezenlijk het onderwerp tot U, in zijn eigen wezen, maar in de kleur en het beeld die de fantasie van de artist er aan heeft gegeven.
Sedert 1940 heeft Van Rompay zich volledig aan het landschap gehouden. Slechts af en toe bij grote uitzondering eens een portret. Maar die portretten zijn dan ook weer pareltjes. Men denke aan het sublieme doek van Felix Timmermans en vooral aan het ongeëvenaarde portret « Mijn vader », waarin, eerlijk en eenvoudig, liggen neergeschreven de grote liefde van de artist en de grote dankbaarheid om al wat die eenvoudige, maar schone man tijdens zijn leven heeft gedaan en geofferd voor het artist-zijn van de zoon.
En toen in 1945 de oorlog ten einde liep en eindelijk de grenzen weer terug openstonden voor het internationaal verkeer is Van Rompay Frankrijk weer gaan opzoeken ; zijn Frankrijk. En opnieuw en hechter dan te voren heeft hij er zijn hart aan verpand. Van de reizen, die hij naar Zuid-Frankrijk deed en naar Spanje, heeft hij een collectie doeken meegebracht, die werkelijk enig is.
Hij werd er opnieuw en sterker dan te voren getroffen door het geweld van het licht en de overdadigheid van de kleur. Het licht en de kleur, die leven geven aan een landschap.
Dat leven heeft Van Rompay vastgelegd in zijn jongste doeken. En onmiddellijk en onvermijdelijk komen u bij het zicht van deze werken de namen op de lippen van de grootste onder de grote Franse impressionisten. Niet dat we van invloeden willen gewagen. Lang niet. Maar uit van Rompay's werk straalt dezelfde levensvreugde als uit het hunne. Dezelfde drang naar het grijpen en vastleggen van de zon.
Van Rompay is er, op haast wondere manier, in gelukt om het etherisch spel van licht en zon en hun wisselwerking op de kleuren van een simpel muurtje, van een oud huis of van een stofferige straat weer te geven. Er straalt als goud en zilver uit die doeken, die rijk en warm aandoen. Zij wekken in u het verlangen naar de poëtische stilte. Want, als we vertellen dat de schilder door het zonnige zuiden wordt aangezogen, geloof dan niet, dat hij zijn schildersezel gaat opstellen aan de Côte d'Azur, op de Promenade des Anglais te Nice of voor het Casino van Monte-Carlo. Neen, veel liever gaat hij weken achtereen in een klein, stil stadje als Collioure verblijven om al de facetten er van op papier en doek te brengen. Bij tientallen en tientallen schetsen brengt hij dan mee terug, maar ook talrijke doeken. Aan geen enkel van die jongste werken kunt ge het « werk » van de auteur voelen. Ze doen aan alsof ze gemakkelijk en met losse hand zijn geschilderd. En toch is Van Rompay een « moeilijk » schilder. Hij zwoegt haast op elk doek, Hij werkt traag en secuur. Zelfs dan, als hij een doek wat slechts uiterst zelden gebeurt volledig schetsmatig houdt. Maar er is dan ook nergens enig spoor van oppervlakkigheid.
Zoals hij de stiel onder de knie heeft, is hij ook steeds het onderwerp volledig meester.
En zo groeien meesterwerken. Ook wij zijn er van overtuigd dat er, bij het uvre van Van Rompay, een ruim deel de tijd zal weten te trotseren ; dat er bij zijn werk uit de jongste periode vele doeken zijn, die achteraf zullen blijken meesterwerken te zijn.
Ik zou willen besluiten : het uvre van Oscar Van Rompay is een merkwaardig Vlaams gerecht met een heuse Franse saus er over. Iets voor fijnproevers. Voor lekkerbekken.
Wie voor zijn werk staat moet er onvermijdelijk gaan aan geloven en er gaan van houden. En daarom is, zoals wij reeds zegden, Oscar Van Rompay zo algemeen gewaardeerd als artist.
*******************************
|