OSCAR VAN ROMPAYxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Felix Timmermans
Uit het jaarboek 1992 van het FT Genootschap
Oscar van Rompay werd op 25 februari 1899 in Lier geboren. FT leerde hem onder W.O. I kennen op de stoomtram van Lier naar Antwerpen, waar Van Rompay van 1915 tot 1919 aan de academie bij Juliaan de Vriendt schilderles kreeg.
Maanden nadien nodigde FT Van Rompay uit om zijn schilderijen te komen bekijken. Sedertdien ontstond de aandacht voor elkaars werk. In 1930 stelde Van Rompay zijn werken tentoon in de Amsterdamse Kunsthandel Fetter en FT hield er de gelegenheidstoespraak. Reeds in die tijd bewonderd Van Rompay vooral de frame impressionisten, die hij tijdens zijn verblijf te Parijs nader leerde kennen.
Na, mislukte onderhandelingen om tot een concentratie te komen tussen het Vlaams Nationaal Verbond en de Katholieke Volkspartij, kwamen FT en Van Rompay bij de gemeenteraadsverkiezingen in 1938 op, voor het Vlaams Nationaal Blok.
In September 1940 richtten ze samen de Lierse afdeling van de Vlaamse Kunstenaarsgilde op.
Tijdens W.O. II werd een groot deel van Van Rompay's schilderijen venield. FT heeft toen, de enige keer in zijn leven, iemand met handen en voeten overtuigend gezegd dat hij moest schilderen, nog veel meer dan vroeger. Van Rompay ging verjongd naar huis en begon vol nieuwe moed te werken.
Op 22 met 1943 hield FT, op de tentoonstelling van Oscar van Rompay in het Stedelijk Kunstsalon in Antwerpen, de feestrede, die in hetzelfde jaar, in opdracht van 'Volk en Kunst', door de Standaard-Boekhandel werd uitgegeven.
Van Rompay heeft verscheidene portretten van FT getekend en geschilderd: het laatste in de periode waarin FT zijn Adagio-gedichten schreef. In de laatste levensmaanden van de zieke en vereenzaamde Timmermans, was Van Rompay zijn trouwste bezoeker.
Bij de begrafenis van Felix Timmermans sprak Oscar van Rompay de grafrede uit.
Oscar van Rompay is een schoon kunstenaar! Zijn werk is vol leven, gespannen van leven als een appel. Het leeft zo fel, niet uit een isme (een isme is altijd eenzijdig) niet uit de kop, niet uit overleg, geredeneer, boeken en school, het is zo vol leven, omdat het uit bewondering, dank en geestdrift voor het leven zelf geschilderd is.
Het geval is gans eenvoudig. lemand ziet schone dingen, juicht er om, dankt er om, en schildert ze om hun schoonheid, met dezelfde geestdrift, waarmee hij ze bewondert. Daar is geen plaats voor theorieën. Het ding is te schoon op zijn eigen om er nog brillen bij te gebruiken. Zonder bril van school, of die nu luminisme of kubisme heet.
Hij ziet de dingen niet anders dan ze zijn, en met een heilige stiptheid van oog en van gevoel, probeert hij ze weer te geven, met al hun eigenaardigheden van kleur, vorm, licht en materie. Het is zo eenvoudig als het groot is.
Maar het vuur van zijn geestdrift, die ik liever liefde zou willen noemen, vloeit doorheen zijn handen, borstel en verf op het doek. En de dingen worden anders! Zijn gevoel maakt ze anders. Zie, alles is als gedoopt in de warme gloed van zijn bewondering. Een intense gloed van donkerten en lichten, waaruit de voorwerpen gekneed en gemodeleerd zijn, en levensvol, ik druk op het woord levensvol, naar voren komen.
Het is werk, waaraan men geen vragen hoeft te stellen. Het zegt het u van zelf. Liefde en bewondering voor de natuur en het leven.
Wie zo de dingen vereert om wat ze zijn, zal in de weergave er van, ook de eerbied er voor bewaren. Alles is dan ook gewetensvol. Niets op de wilden boef, niet aan het toeval overgelaten. Alles is verantwoord, bewerkt en doorwerkt, met de naieven angst om niets verloren te laten gaan van de schoonheid, waarmee de dingen rijk zijn. Maar dan is daar ook arbeid en inspannmg voor nodig, die hart en ziel opslurpt. Ik denk aan wat Ruskin over den arbeid zei: 'Bijna alle arbeid uit de oudheid is harde arbeid geweest. Hetzij kinderen, barbaren of boeren hem verichtten, zij spanden altijd hun uiterste krachten in. Aan de onzen ziet men geregeld het kijken op een loon, een afbreken, waar en wanneer wij slechts kunnen en een traag zich tevreden stellen. De vraag is niet, hoeveel wij moeten doen, maar hoe het gedaan moet worden; de zaak is niet, dat wij meer, maar beter moeten arbeiden.'
Daar is een edele vreugde in het werk van Oscar van Rompay, die gloeit er u uit tegen.
Het is met vreugde gedaan. Het heeft geen doel, geen ander dan de vreugde weer te geven, om de schoonheid van het leven. Daar moet men geen fresco's voor gaan schilderen. In een bloem die daar aan de weg groeit, kan men zijn verering voor het leven uitdrukken, de kwestie is maar dat de ziel luistert.
En zei Gezelle niet: 'Ik zie uw gedaant, o Heer, in iederen bloemenstaal.'
De stillevens van Oscar van Rompay leven geweldig.
Ze leven geweldig door het gevoel en de krachtige stiel. Hij kent zijn stiel. Door diens bezit is hij bij machte zo goed zijn gevoel weer te geven.
De schoonheid der Gothieken zit in de fabuleuze kracht van hun stiel. Het was de sleutel, waarmee ze de deur van hun engelenhemel konden openen.
Gevoel en stiel zijn ook de twee grote gaven, waarmee Oscar van Rompay begiftigd is.
In deze tijd van lofbare en niet-lofbare experimenten en protesten in de kunst, is het werk van Oscar van Rompay een daad.
(Kunsthandel Fetter, Amsterdam, 25.10.1930.)

|