KLEUREN OP DE WITTE VREDEBERGxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Een huis-museum voor Oscar van Rompay
Gaston Durnez
Uit het jaarboek 2005 van het FT Genootschap

"In de goede oude tijd" telde Lier talrijke witte huizen: werkmanswoningen zowel als burgers- en herenhuizen, drie begrippen die nu al lang niet meer zo scherp afgetekend zijn.
De bakstenen gevels waren wit gekalkt of "bezet" en wit geschilderd, naargelang van de rijkdom aan de binnenkant. Zij blonken zo talrijk in de zon, dat Felix Timmermans er in de jaren twintig van de vorige eeuw nog even aan dacht zijn lofzang op zijn geboortestad
Het Witte Lier te noemen in plaats van het nu spreekwoordelijke Schoon Lier.
Vele heldere gevels uit die tijd hebben nu een ander uitzicht gekregen of zijn vervangen, maar er staan gelukkig nog goede voorbeelden van de vroegere burgerlijke stijl. Een prachtig exemplaar kunnen wij bewonderen in het hart van de stad, aan de Vredebergstraat. Daar is het burgerpaleis van wijlen de kunstschilder Oscar van Rompay, een der beste vrienden van Felix Timmermans, in volle glorie gerestaureerd.
Het krijgt een nieuwe bestemming als huismuseum.
De grote Empirewoning heeft in de voorbije vier eeuwen een hele geschiedenis beleefd.
In de zevendende eeuw maakte zij deel uit van een klooster dat Vredeberg heette en bewoond was door reguliere kanunnikessen van Sint-Augustinus, een gemeenschap die in 1467 was gesticht te Bavel, in Noord-Brabant, en die in 1610 naar Lier werd overgeplaatst.
In gebouwen die tussen 1610 en 1616 werden opgericht, begonnen de zusters een kostschool voor meisjes, die weldra in de streek grote bekendheid genoot. De orde bleef er meer dan 180 jaar. Ten tijde van de Franse bezetting, in 1797, werden klooster en school afgeschaft en een jaar nadien verkocht als nationaal goed (zwart goed, zei de bevolking). Een tijd lang diende het gebouw als fabrieksruimte voor een katoenververij van de Nederlander P. de Heyder, wiens naam voortleeft in de nabijgelegen De Heyderstraat, waar Timmermans heeft gewoond. In 1843 werd het nieuwe neo-klassicistische kloostergebouw eigendom van de stad Lier die er een armenschool en een feestzaal inrichtte, maar na verloop van tijd is een gedeelte overgegaan in privéhanden, terwijl de kerk een stadsschouwburg werd.
Een deel van het klooster (met het huidige huisnummer 10) kwam in het bezit van de familie Van In, een bekende naam in de Vlaamse uitgeverswereld van de negentiende en twintigste eeuw. Een ander deel (de nummer 6 en 8) werd eigendom van twee nichten van Oscar van Rompay, de gezusters Marie-Therese en Maria Delphina Verrydt. Beide dames dreven er een lakenhandel. De eerste overleed in 1919, de tweede in 1935. Van Rompay was deelgenoot in de nalatenschap en verwierfhet huis op 29 januari 1936. Met strenge eerbied voor het oorspronkelijke uitzicht richtte hij het in als woning en als atelier.
Gebouw en tuin samen besloegen een oppervlakte van 2020m2 en daar moesten 78m2 van twee aanpalende huisjes bijgevoegd worden. In de fruit-, bessen- en bloementuin, die zijn oorsprong vond in de laatste jaren van de 18de eeuw, stond een grote druivenserre die even-eens tot atelier kon dienen. Zeldzame oude bomen ruisten hier in het centrum van de stad als in een groene oase die zich uitstrekt achter de lange rij huizen aan de Mosdijk, aan de Binnen-Nete, de rustige straat waar Timmermans destijds Anna-Marie liet wonen en Mijnheer Pirroen op vrijersvoeten mocht lopen en blijven lopen.
"Een relikwie van eeuwen", zei baron Walter Opsomer toen hij in 1981 op Vredeberg werd ontvangen. De zoon van kunstschilder Isidoor Opsomer herinnerde zich hoe hij hier als jongeling met zijn vader op bezoek kwam. Hij sprak in een brief over "een sfeer van rust en stilte" in het "grootse" huis met zijn "blanke wanden, bruin Empiremeubilair, kleurenspettering van schilderijen in hun gulden lijsten". Overal hingen tekeningen, aquarellen, schilderijen, "vertolking van indrukken opgedaan bij het beschouwen van wegen, straten, bouwsels, bomen, landschappen en bloemen, ook van mensen".
In 1992 werden de huizen nummers 6 en 8 als monument beschermd en dat gebeurde een jaar nadien ook met het hele stadsgezicht van de Vredebergstraat. In 2003 is de tuin op de beschermingslijst geplaatst. Het Witte Huis was ondertussen vele jaren de grote trots van Oscar van Rompay en van zijn vrouw Jeanne van der Wee. Hier konden zij helemaal leven en werken naar hun eigen inzicht en comfort. Beiden bereikten een gezegende leeftijd. Jeanne van der Wee overleed in 1981, in haar 76ste jaar. Haar echtgenoot overleefde haar 16 jaar en stierf in 1997, in zijn 98ste levensjaar. In hun woning trof men een zorgvuldig ingepakte schat aan kunstwerken aan : 240 gesigneerde schilderijen, 790 gesigneerde tekeningen, talrijke prenten en ook doeken zonder handtekening. Slechts een klein aantal daarvan heeft ooit Vredeberg verlaten. Weinigen hebben het werk van Oscar van Rompay buiten Lier mogen zien en doorgronden, laat staan er een exemplaar van kopen. Hij heeft het zorgvuldig als een geheel bijeen willen houden, tot hij het kon doorgeven aan de gemeenschap.
Een Stichdng heeft van hem de opdracht gekregen, zijn historisch huis te laten restaureren en in te richten tot een artistiek centrum, waarin zijn werk kan worden bewaard en getoond in de sfeer waarin het is ontstaan. Tegelijk moet dit centrum open staan voor confrontatie met ander werk, in de geest van schoonheid die hem, de neo-impressionist, lief was. De opdracht is niet gemakkelijk geweest maar werd door de Stichting zeer geslaagd uitgevoerd, onder het voorzitterschap van Jos Buyens, jarenlang adviseur en vriend van de schilder. Architecte Barbara van der Wee herschiep het huis tot een witte droom uit de tijd van Anna-Marie.
***********

Oscar van Rompay, geboren in Lier op 25 augustus 1899, was de kleinzoon van een West-Vlaming, Oscar Charle, een artistiek begaafde beroepsmilitair die in de Netestad politie-inspecteur werd en daarna de leiding kreeg van een bedrijf dat de stad van gas voorzag.
Oscar Charle huwde met de Lierse Joanna Verrydt, behoorde weldra tot de zgn. burgerij en was bevriend met de liberale orangistisch gezinde burgemeestersfamilie van Tony ("Ernest Staas") Bergmann.
Een van de acht kinderen van Oscar Charle huwde met Petrus van Rompay, telg uit een minder bemiddelde Lierse familie maar geen minder sterke persoonlijkheid. Petrus van Rompay was onder meer in Parijs opgeleid tot ontwerper en maker van schoenen. Na Oscar kreeg hij nog een zoon, Frans, die amper twee maanden oud was toen hun moeder om het leven kwam bij een brand in haar keuken. Dit drama heeft het leven van de kinderen en hun vader bepaald. Wat het voor hen moet betekend hebben, heeft Oscar zelden uitgesproken.
Wel deed hij een poging om het te beschrijven in een verhaal met gefingeerde namen, maar hij bewaarde het in zijn archief. De baby werd toevertrouwd aan een oom en is afzonderlijk van zijn broer opgevoed, wat tot een echte vervreemding heeft geleid. De zevenjarige Oscar bleef bij zijn vader en dichtbij grootvader Charle die in hem zijn eigen lust in tekenen en schilderen zag ontwaken en de jongen in die richting aanmoedigde.
Oscar volgde de Lierse tekenschool terwijl hij leerling was van de oefenschool bij de Lierse Normaalschool (de befaamde eerste Nederlandstalige kweekschool voor onderwijzers in Vlaanderen, in 1815 opgericht door de Nederlandse koning Willem). Later trok hij naar de Ecole moyenne pour garçons, de middelbare school van Lier die toen, zoals dat in vele Vlaamse instellingen het geval was, in het Frans doceerde. Tenslotte zou hij, in de loop van de Eerste Wereldoorlog, naar de Academie in Antwerpen trekken. Een van zijn belangrijkste leraars daar was Juliaan de Vriendt, een man die geruime tijd zijn artistieke met een politieke loopbaan combineerde en die als een pionier van de taalwetgeving een rol speelde in de Vlaamse emancipatiestrijd. Oscar van Rompay keek op naar deze welhaast legendarische figuur, maar zijn bewondering kreeg een eerste artistieke schok toen hij kennis maakte met Felix Timmermans. Zijn stadsgenoot, die dertien jaar ouder was dan hij, genoot op dat ogenblik in kunstenaarskringen al enige faam : zijn Pallieter was in het Nederlandse tijdschrift De Nieuwe Gids in afleveringen verschenen. Timmermans nodigde hem uit eens naar zijn eigen schilderijen te komen kijken. "Ik schrok geweldig toen ik die zag, zo vertelde Van Rompay later. In die periode maakte Felix de mooiste schilderijen van zijn leven, waaronder Drie koningen, De Processie, De Aanbidding. Het waren meestal religieuze onderwerpen. Daar keek ik van op." De jongeling, die de grijze en donkere kleuren van
De Vriendt gewoon was, stond "verbauwereerd" van Timmermans' kleuren.
"Dat vermiljoenrood, puur kanariegeel, zuiver Mariablauw. En het purper van kardinalen, zoals bij Tintoretto".
Het bleef niet bij die eerste confrontatie. Er ontstond een belangstelling voor elkanders werk, gepaard met een persoonlijke vriendschap. Zij discussieerden, informeerden elkaar. Voor Van Rompay leidde het ook tot bezinning over zijn toekomst. Bij De Vriendt had hij niet alleen, naar het woord van Timmermans, "grijs leren zien, met de ogen halftoe, door een mat glas". De Academie bracht hem ook verering bij voor de grote Spanjaarden, de Hollandse en de Vlaamse School, maar ook en niet het minst voor de grote negentiende-eeuwse Fransen als Renoir en Manet.
Hij begon te dromen van Parijs en het Louvre. Maar wie zal dat betalen ? vroeg hij zich af. Zijn vader veegde zijn zorgen van tafel. "Als gij naar Parijs moet, dan moet het en ik ga mee. De mensen hebben ginder ook voeten. Ze hebben zowel schoenen nodig als die van Lier".
***********
In de loop van 1919 pakten vader en zoon hun gerief bijeen en reisden naar "de hoofdstad van de artiesten". Zij vonden logies in een populair goedkoop hotelletje, ergens in het oude stadscentrum, dicht bij de Seine en de schilders. Vader Van Rompay probeerde de kost te verdienen met zijn leest en zijn leer, en zijn zoon vond leermeesters, niet zozeer in een Ecole des Arts als onder de glazen daken van vrije ateliers. De belangrijkste voor hem was Louis Biloul (1874-1947) een Prix de Rome uit 1901, een academische schilder met rijke kleuren wiens leuze Oscar later vaak herhaalde : "Une peinture c'est une émotion, un beau souvenir de la nature". Vormtechniek en kleur kregen op dat atelier grote nadruk. Een andere leermeester was Maurice Denis (1870-1943), die van een decoratieve naar een symbolistische schilderkunst was geëvolueerd. Van hem onthield Van Rompay vooral de uitspraak, dat een tableau, wat het ook voorstelt, allereerst een vlakke oppervlakte is, bedekt met kleuren die in een bepaalde orde bijeen zijn gebracht.
Niet minder belangrijk voor de vorming van Oscar van Rompay was de sfeer in het milieu waarin hij terechtkwam, de omgang met gelijkgezinde jonge kunstenaars, de bezoeken aan het Louvre, het schetsen langs de Seine en de volksbuurten. Stevige vriendschap sloot hij met Eugene Dabit (1898-1936), een jonge arbeider die bij Biloul in de leer was en die hem meenam op ontdekkingstochten, vooral in de circuswereld waar Oscar voor altijd door gefascineerd raakte. Later zou Dabit zich ontwikkelen tot een gevierde realistische romancier (winnaar van de eerste Prix populiste) en tot een theoreticus van de schilderkunst. Hij kwam terecht in de vriendenkring rond de beroemde Andre Gide (Nobelprijs literatuur in 1947) en hij vergezelde de schrijver in de jaren dertig op zijn historische reis naar de Sovjet-Unie die hem zou doen breken met het communisme. De zieke Dabit overleed onderweg. Zijn Vlaamse vriend heeft hem nooit vergeten.
Nog andere Pranse kunstkenners behoorden tot de kring van bevriende correspondenten die hem hebben beïnvloed of bemoedigd. Zo Marc Havel en Pierre Paulet, deskundigen uit het Louvre, die hem technisch veel leerden. Zijn leven lang bleef hij in Parijs de verf bestellen die hij bij hen beproefd had.
In 1921 keerde Van Rompay met een mooi getuigschrift van Louis Biloul naar België terug om zijn militaire dienstplicht te vervullen. Gedreven door een nooit verminderende museumkoorts reisde hij nadien door Duitsland en Engeland. Zijn thuisbasis werd Lier, waar hij een eigen plaats kreeg te midden van de kunstenaars die het Pallieterland bezongen en offerden aan de begijnhofcultus. Toen Felix Timmermans in 1925 zijn Schoon Lier schreef, zette hij zijn jonge vriend voor het eerst in dat bloeiende gezelschap en typeerde hem in enkele regels : "Spaans van uitzicht, gebruind van vel, zwart van haar en vinnig van oog staat er Van Rompay te schilderen. En 't Spaans bloed klopt in de kleuren. 't Is hevig en juichend van kleur; hoe heviger hoe liever, 't moet gloeien en glanzen en vonkelen, afgewisseld met perelmoeren tonen van oude witte muren en diafane hemelen."
Oscar heeft nooit vergeten wat zijn vader voor hem heeft gedaan, welke offers de schoenmaker voor hem heeft gebracht. "Mon père d'abord!" bleef een van zijn slagzinnen. Want op momenten van ontroering of als hij indruk wilde maken, sprak hij een mondje Frans. Bijna in een adem met "mon père" noemde hij de vrouw die hem sinds 1926 op zijn lange levensweg heeft vergezeld: Jeanne van der Wee. Zij heeft als het ware het ideaal van de vader voortgezet en voltooid: zij maakte het mogelijk dat haar man zijn kunstenaarschap onvoorwaardelijk kon beleven en voltooien. Jeanne, die stamde uit een bekende Lierse familie, dochter van een schoenfabrikant, opende in het centrum van Lier een kanthandel, waarvoor haar man patronen tekende.
Na een jaar verwisselden zij die zaak voor een schoenwinkel, die zij twintig jaar lang zelf hebben beheerd. Boven die winkel, "De Corebloem" aan de Berlaarstraat, schilderde Oscar in zijn atelier. Daar begon een nieuwe periode in zijn kunstenaarsleven, een tijd waarin zijn bewustzijn van eigen waarde en kunnen groeide. Zij bleven in "de Balderij" (zoals de straat in Lier wordt genoemd) tot zij het witte Vredeberg konden betrekken.
Mede dank zij Felix Timmermans vonden kunstkenners en critici (o.m. Pol de Mont) de weg naar het atelier. Het was ook Timmermans die de openingstoespraak hield toen Van Rompay voor het eerst naar buiten trad in een grote expositie. Dat gebeurde in de herfst van 1930 in de kunsthandel Fetter in Amsterdam. Felix Timmermans loofde zijn vriend als een realist die zozeer met liefde schilderde dat de dingen "anders" werden. "Zijn werk is vol leven, gespannen van leven als een appel. Het leeft zo fel, niet uit een "isme", niet uit de kop, niet uit overleg, geredeneer, boeken en school, het is zo vol leven, omdat het uit bewondering, dank en geestdrift voor het leven zelf geschilderd is".
De woorden van Timmermans zijn voor de schilder altijd zeer bemoedigend en inspirerend geweest. Diepe betekenis had voor hem ook de kunstopvatting van Eugene Dabit, met wie hij geregeld correspondeerde. In 1937 verscheen bij Gallimard postuum een groot essay van de betreurde Parijse vriend, een studie die wij zo'n beetje de artistieke bijbel van de Lierenaar kunnen noemen. Dabit meende, dat de moderne schilderkunst uit de Spaanse kunst was geboren. Hij was haar gaan bestuderen in Spanje en in Wenen en kwam tot de conclusie dat de essentie ervan te vinden was in het werk van twee grote figuren : El Greco en Velasquez. In Les maîtres de la peinture espagnole wilde hij over hen schrijven, niet als een kunsthistoricus maar in zijn hoedanigheid van schilder. Dabit verwierp "de mystieke legende" rond El Greco, hij gaf de "Spaanse ziel" wel een plaats in het werk van de kunstenaar maar niet alle plaats. Hij weigerde haar "supprematie over de schilder". Als El Greco Toledo schilderde, maakte hij geen historisch landschap, maar bekeek de stad met de ogen van de schilder. "Hij herschept de elementen die de werkelijkheid hem geeft, brengt ze samen, onderwerpt ze aan zijn wil, gebruikt ze om uit te drukken wat hem beweegt".
Op zoek naar een definitie van wat schilderkunst eigenlijk is, wendt de essayist zich tot Titiaan, Tintoretto en Rubens. Hij ontdekt bij hen "meer de artiest dan de schilder".
Hij bedoelt mensen "die hun grote kennis gebruiken, die alle technieken gebruiken, die een buitengewone smaak en cultuur bezitten, een overweldigende vitaliteit aan de dag leggen. En het is alsof de schilderkunst in hun handen slechts een middel is om de idee uit te beelden die zij zich vormen van het leven, een leven dat hen overigens met rijkdom zegende. Men zal mij zeggen :
"Dàt is het wat ons interesseert. Dàt is het wat wij in de schilderkunst zoeken." Niet voor mij. Dat is niet de kunst die ik zoek. Of liever, de schilderkunst ontdekken, de sensatie van de matière ondergaan, dàt is voor mij de kunst van het schilderen. (...) Ledig, bevrijd van literaire inhoud".
In Van Rompay's exemplaar van het essay is deze "definitie" aangestreept. Dat is duidelijk gebeurd door Felix Timmermans die het boek bij hem kwam lenen. Toen Timmermans in 1943 een lezing over zijn vriend moest houden, heeft hij hier naar verwezen en hij voegde er aan toe : "Zo denkt van Rompay ook".
***********
Over het werk dat Oscar van Rompay in de jaren dertig schilderde, kunnen wij ons nu nog moeilijk een volledig idee vormen, omdat de belangrijkste doeken uit die periode verloren zijn gegaan in het begin van de Tweede Wereldoorlog. Toen duidelijk werd, dat het neutrale België niet van oorlogsgeweld gespaard zou blijven, wou de schilder zijn werk in veiligheid brengen. Hij begroef een dertigtal moeizaam uitgekozen schilderijen in zijn tuin. Zij zaten in met zink beklede kisten, maar toen zij na de oorlogsstorm van mei 1940 werden bovengehaald, bleek de kist niet waterdicht te zijn en de doeken waren door vocht aangetast en vernield. Van Rompay stortte in en leek ontroostbaar. Felix Timmermans heeft toen al zijn geestelijke kracht moeten gebruiken om zijn vriend weer op te beuren : "Sla een bladzijde om, trek de open lucht in, weg uit het atelier, schilder als een dagelijks gebed". Het lukte en de doeken die nu ontstonden, kregen een wat ander karakter. De kleur werd zelfs feller en levendiger, zij ging veel meer dan vroeger het schilderij bepalen. Alsof de kunstenaar zich verzette tegen de gang van de wereld, zichzelf moed wilde inpompen door bewust van de dood weg te kijken en op zijn manier het leven te huldigen.
Drie jaar later, in 1943, hield hij een tentoonstelling in het Stedelijk Kunstsalon van Antwerpen en als vanzelfsprekend voerde Felix Timmermans het woord. Zijn lezing groeide tot een levendig essay dat spoedig in brochurevorm verscheen in de reeks Kunstenaars van Heden, een serie waarin artiesten als Albert Servaes en Prosper de Troyer voorkwamen.
Op zijn eigen geestige wijze wees de Fé er op, dat bij de hard en angstvallig werkende Vlaming het schilderen nooit een middel maar steeds het doel zelf was. "Een schoon, goed schilderij maken. Meer niet. Het schijnt niet veel. Maar het is alles." De tekst van het vrijwel onvindbaar geworden essay publiceren wij in dit jaarboek (nr 33). Het is een voorbeeld van de persoonlijke wijze waarop de schrijver zich bij gelegenheid over schilderkunst uitsprak. Theorieën verwerkte hij op zijn eigen toon en hij keek naar het werk als iemand die zelf graag schildert en met kleuren werkt. Niet te verwonderen dat de toenmalige kritiek zijn boekje als het beste uit de serie beschouwde.
De vriendschap tussen beide kunstenaars heeft onverminderd stand gehouden. Timmermans en Van Rompay hebben bij gelegenheid ook samengewerkt, wanneer zij zich o.m. via publicaties in de pers inspanden voor behoud en bescherming van natuur- of stedenschoon, of wanneer zij trachtten een vereniging te vestigen ter verdediging van culturele en kunstenaarsbelangen. Oscar van Rompay engageerde zich in het bestuur van de stedelijke academie en leidde op het Begijnhof ook een tijd een atelier voor jonge would-be schilders. Zijn voorkeur voor lesgevers ging daar uit naar mensen uit de schilderspraktijk. Een en ander werd hem niet altijd overal in dank afgenomen. En hij kon hardnekkig vasthouden aan zijn esthetische en pedagogische opvattingen, wat wel eens tot discussies en conflicten leidde en hem zijn reputatie van "een moeilijke man" bezorgde. Als hij een monoloog over zijn lievelingsonderwerpen begon, was tegenspreken een hachelijk avontuur.
Na de grote tentoonstelling in Antwerpen en de publicatie van Timmermans' essay heeft hij een kwarteeuw lang bijna geen werk meer aan het publiek laten zien. Na de oorlog verliet hij geregeld zijn vaderstad, trok met zijn vrouw en vrienden naar Parijs, ging met schilders-vakantie naar Zuid-Frankrijk, naar de oorden waar zijn geliefkoosde Fransen het zonnelicht op hun doeken hebben vastgelegd. Voor een uitgebreide retrospectieve expositie moest men wachten tot 1967 toen de Rijksnormaalschool van Lier haar oud-leerling uitnodigde op de viering van haar 150-jarig bestaan. Buiten enkele kleine gelegenheidstentoonstellingen bezorgde de stad Lier hem in 1980 en in 1989 representatieve exposities bij wijze van officiële huldigingen : feestelijke gebeurtenissen, maar die buiten het gewest niet de verdiende artistieke weerklank kregen. De tijdgeest was toen niet zo gunstig voor een kunst die aansloot bij het post-impressionisme.
Ouder wordende trok Oscar van Rompay zich meer en meer terug in zijn privé-domein, zijn grote en kleine ateliers, zijn weelderige tuin. Toch bleef hij tot op hoge leeftijd een onvermoeibare bezoeker van "kunsttempels", waar hij zich telkens weer als een scherpe criticus opwierp. "Hij legde uit, verdedigde, viel aan, hij trok onze ogen open", getuigt een van zijn reisgezellen, Jos Buyens. "Maar zijn voorkeur bepaalde onze tocht".
Clara Timmermans, die een van zijn schildersleerlingen is geweest, zei bij zijn 85ste verjaardag: " Het relaas van Oscar, zijn uitspraken, lessen, vermaningen, uitingen van bewondering, het is nog altijd vuurwerk dat spettert, soms kraakt als de flessen".
Grote liefde bleef hij koesteren voor alles wat met het circus te maken had. In de loop der jaren is hij vaak voor en achter de schermen gaan tekenen en schilderen Bij zijn 790 gesigneerde tekeningen zijn er 198 met beelden uit Parijs, 93 met een onderwerp uit de circuswereld. Bij zijn 240 gesigneerde schilderijen telt men er 24 met (geïdentificeerde) Parijse onderwerpen en 11 uit het circus. Naakten zijn er maar weinig bij en zij behoren meestal niet tot zijn beste werk. Zij worden wel eens gered door ... de vlot geschilderde achtergrond. In zijn stadsgezichten en landschappen speelt de mens zelden een rol.
Van Rompay vermeed de anecdote. Het ging hem altijd primair om de kleur- en vormverhou-dingen. Portretten heeft hij niet zoveel gemaakt. Bij de gesigneerde schilderijen zijn er 28 portretten. Hij maakte geen jacht op opdrachten, beeldde liefst mensen uit zijn vrienden- en familiekring uit, figuren die hem vertrouwd waren en die hij kon appreciëren. Met artistieke emotie bekijk ik het beeld dat hij in de oorlogsjaren van zijn vader heeft vastgelegd, een aangezicht dat hij met grote liefderijke zorg en eerbied benadert. Niet minder ontroerend is het portret van zijn ernstige, bezorgde jonge vrouw, wier gelaat opblinkt uit een donkere achtergrond. Zijn leven lang hing dit portret bij zijn dagelijkse zitplaats, als een beschermende aanwezigheid.

Naar mijn bescheiden mening behoren zijn drie geschilderde Timmermans-portretten tot zijn beste werk. Het eerste portret dateert uit 1940 : een levensgrote Timmermans in een stoel, met zijn hondje Daco aan zijn voeten. Van Rompay heeft het niet helemaal afgewerkt, men weet niet waarom. Een gouache-portret uit 1941 volgde. Tussendoor en daarna ontstonden nog tal van tekeningen in potlood of zwart krijt en sanguine. Maar zijn meesterwerk is het laatste portret in olieverf, daterend uit 1946, niet zo lang voor het overlijden van Timmermans. Van Rompay kende zijn vriend zo goed en heeft zo dicht bij hem geleefd, dat hij hem bijna zonder poseren kon schilderen. Zoals in menig ander portret ging zijn aandacht bijna uitsluitend naar het hoofd terwijl het lichaam schetsmatig werd aangegeven. In het laatste portret speelde de kledij wel een rol. Van Rompay toont ons zijn vriend in de kamerjas die hij de laatste maanden van zijn leven droeg. De kleuren ervan benadrukken de sfeer van eenzaam lijden. De goede ronde Felix van weleer is nu een door ziekte en verdriet getekende oude man geworden die de Eeuwigheid binnenkijkt.

Familie en vrienden denken met ontroering aan de wijze waarop Oscar van Rompay zijn vriend tot op het einde heeft bijgestaan. Toen Timmermans vanwege zijn hartziekte zijn huis niet meer kon verlaten, was de schilder de getrouwste van de getrouwen die hem troost kwamen brengen. Elke dag liep hij tenminste een keer bij hem aan, om te informeren naar zijn toestand en om een schilderij of een tekening te laten zien en met hem te bespreken.
Oscar van Rompay bezocht de eerste naoorlogse tentoonstellingen in Antwerpen en bracht vlug verslag uit, opdat zijn vriend op de hoogte zou blijven.
"Gij zijt mijn ogen", lachte de zieke Felix.
***********
|