Gedachten rond Timmermansxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Door Godfried Bomans uit De Drie Landen - zaterdag 8 februari 1947.
Een kunstenaar kan op tweeërlei wijze ten onrechte veronachtzaamd worden: de eerste wijze is de historische, hierin bestaande dat hij zijn tijd vóór is, liever, waarbij de tijd achter is bij hem. Het is de romantische miskenning, ons uit de film genoegzaam bekend. Wij zien deze gigantische geesten op zolderkamertjes, het eene meesterwerk na het andere scheppend en tenslotte in een geleend doodshemd ten grave dalend. Ik noem deze miskenning historisch, omdat zij practisch niet meer bestaat. Het cultureele klankbord is door de moderne spreidings middelen zoozeer vergroot, dat een stem, die werkelijk iets te zeggen heeft, vrijwel onmiddellijk resoneert. Ja, het vibreeren volgt zoo spoedig op den aanslag, dat een tegenovergesteld gevaar ontstaat : een te vroege populariteit, waardoor den aldus begunstigde de stilte onthouden wordt, waarin zijn later geluid tot voldragenheid had kunnen rijpen.
De tweede wijze van miskenning is in zijn genuanceerdheid een veel boeiender verschijnsel. Zij is bovendien allerminst historisch: men kan haar dagelijks constateeren. Zij bestaat hierin, dat een schrijver, door de verstaanbaarheid zijner formuleering in de genegenheid van duizenden betrokken, juist hierdoor in de achting der literaire critiek daalt. Het is de wet van het verstoorde evenwicht, die in de scheikunde door Le Chatelier en 't Hoff is uitgedrukt met deze.woorden :
"Wordt van een in evenwicht verkeerend stelsel een der factoren van het evenwicht gewijzigd, dan treedt die reactie in werking, welke de aangebrachte verandering tegenwerkt."
Het is mijn persoonlijke opvatting dat deze wet niet alleen chemisch van toepassing is, doch het geheele leven beheerscht. Ik ben van meening dat de meeste gevallen van onthoofding in de wereldgeschiedenis op haar zijn terug te voeren. In het bijzonder is dit mijn opinie ten aanzien van den schrijver Felix Timmermans.
Timmermans is een fraai schoolvoorbeeld, hoezeer een eenigszins overmatig renommée als vanzelf de krachten in het leven roept, die "de aangebrachte verandering tegenwerken". Het is merkwaardig te zien, met welk een laatdunkendheid deze meest vertaalde der Nederlandsche auteurs in de ofticieele handboeken wordt afgedaan.
Deze wetmatige drang tot nivelleeren heeft zich in verschillend gewaad gestoken. Het meest toegepaste was besloten in dit verwijt: dat hij slechts één zijde van het Vlaamsche volkskarakter zou tot uiting gebracht hebben : zijn bonhommie en gulheid van levensaanvaarding, zoodat achter Fé's breeden rug het uitzicht op het "werkelijke" Vlaanderen dreigde teloor te gaan. Afgezien nog van de mate van kunstenaarschap, die er noodig is om "slechts een zijde" van een volk in beeld te brengen, wordt de gegrondheid van deze klacht niet door Timmermans' uvre bewezen. Zeker, daar is "Pallieter" (overigens een meesterwerk), maar daar is ook "Boerenpsalm", een boek, zoo reëel en hecht als een okkernoot. Een andere objectie was deze : Hij zou "heidensch" zijn.
Er zijn passages genoeg, die men ter staving dezer bewering kan aanhalen. Doch men ziet daarbij de veel talrijker bladzijden over het hoofd, die van een diepe religiositeit getuigen, ook al was hij niet (en wie is dit wel?) de man, om de ziel van Sint Franciscus tot op den bodem te peilen. Een derde verwijt betreft zijn onverbeterlijk optimisme. Men nam hem dit kwalijk in een tijd, zóó boordevol tragiek als den onzen. Doch afgezien van de eenvoudige vraag, wie er "gelijk" hebben : zij, die lachen of zij, die weenen, bewijst juist deze opgewektheid zijn oorspronkelijkheid, de dichtheid van zijn atmosfeer, die hem in staat stelde om, tegen den stroom des tijds, anders te zijn dan de anderen.
En ook dit verwijt wordt niet door Timmermans' geheele uvre gedekt. Noch door zijn later, gelijk Boerenpsalm en den gedichtenbundel, dien hij kort voor zijn dood schreef, maar ook niet door zijn vroeger, gelijk "De Pastoor uit den bloeyenden Wijngaert" en vooral: "De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa", dat in zijn zachten weemoed een parel is van het zuiverste water. Timmermans kende wel degelijk de "schemeringen van den dood", zoo heette zijn eerste boekje. Doch in zijn verweer daartegen schiep hij het zonlicht, dat zooveel van zijn werken overstraalt. Hij was in wezen een tot weemoed neigend man, gelijk de meeste humoristen dit zijn.
Men zou wellicht oordeelen, dat de tegenwerkende krachten der letterkundige critiek van geen beteekenis zijn tegenover de spontane "stem des volks", die zich aanvankelijk zoo krachtig voor Timmermans uitsprak. Deze opvatting geeft echter blijk den invloed te onderschatten, dien het vonnis der officieele kunstcritiek op de algemeene opinievorming inzake literatuur uitoefent. Een eeuw geleden kon Potgieter, over de "Camera Obscura" oordeelend, rustig van meening zijn dat dit "copieerlust des dagelijkschen levens" was, zonder dat deze uitspraak den zegegang van het boek één oogenblik tegenhield.
Het tijdschrift "De Gids" immers, waarin hij deze vergissing beging, telde ten hoogste een paar honderd abonne's. Sinds echter de boekbespreking is doorgedrongen tot het dagblad, staan de zaken geheel anders. Het is mogelijk om op het renommée van een schrijver wezenlijken invloed uit te oefenen, dezen te vergrooten of dezen terug te dringen. Het laatste geschiedde bij Timmermans; en dit in een mate, die zijn werkelijke beteekenis tot proporties terugbracht, die hij niet verdiende. Dit was nochtans onvermijdbaar. Zijn populariteit werd zoo groot, dat zij zich tegen den drager keerde.
Om aan deze wetmatigheid, die vooral in kleine landen kracht bezit, te ontsnappen, bestaat slechts één middel : het isolement. Op het toppunt van hun roem zien wij de meeste kunstenaars, gehoorzamend aan een intuïtieven drang tot zelfbehoud, de wijk nemen naar het buitenland. Men stelt dezen plotselingen reislust wel voor als geboren uit het verlangen om aan den last van het "aureool" te ontkomen. Vergissen wij ons niet : kunstenaars zijn geen heiligen. Het tegendeel is waar. Want een dergelijke verplaatsing spruit juist voort uit de onbewuste begeerte het aureool te behouden.
Timmermans miste daartoe de kracht. Hij kon zich van Lier niet losmaken. Hij bleef er zitten. En hij werd een bezienswaardigheid, evenals de Sint Gommarustoren en het begijnshof aldaar. Men onderbrak zijn reis om Timmermans te gaan zien. Zijn kans om "her-ijkt" te worden op zijn waarachtig gewicht was voortaan gelegen in den eenigen vorm van isolement, die hem nog overbleef en waaraan hij niet ontkomen kon : den dood.
***********
|