de koude polder slaat nog even terug met gouden degens van de wind maar de zon bezingt triomfantelijk het vonnis als een wreed en warm geheim nu weet ik het land had de winter nodig om de stilte te bedekken ik luister jou jij luistert mij ik fluister jou jij fluistert mij je ogen verwelken als twee druppels twijfel en onze ademende woorden omzeilen met een brede zwaai de eeuwigheid van gisteren
brandrode handen glijden langs de muren omlaag de zon is er gloeiend bij licht nog even op in onmacht en verdwijnt als een dief in de nacht tel maar rap van één tot tien want wie niet weg is is gezien ik struikel over de rand van je ogen en donder hals over kop naar binnen ik raak je grond en kom ( hoe kan dat ? ) zachtjes neer precies op de plaats waar jij stond alles is slechts een kus veraf we lezen elkaar blindelings en we horen niet hoe kokhalzend een late boot naar huis vaart
beste vrienden hou jullie klaar hier komen mijn wensen voor het nieuwe jaar waarin hopelijk je aandelen van fortis zullen stijgen en we nu eens een plezante regering zullen krijgen daar bovenop voor iedereen een villa met zwembad in het zuiden van spanje waar elke week een treintje stopt beladen met champagne een knalrode bmw zomaar uit het niets of ben je nog sportiever en heb je liever een splinternieuwe fiets denk je aan een strak kontje verpakt in een uitgerafelde jeans of twee rijen spierwitte tanden die reclame maken voor macleans lig je wakker van een tafel met heel veel lekkers of van het blauwe waterbed van tanja dekkers stop maar met dromen en tracht maar naar het hoogste goed : een goede gezondheid en alle dagen een glimlach op je snoet ...
de winter slaat met vlijmscherpe zwaarden van de wind littekens in de wangen van de huizen de velden kantelen tot een wreed en warm geheim van de zomer geen beeld blijft ongeschonden als jij schaatst in de open leegte van deze vloeipapieren droom het eenzame licht geslepen op een veel te zachte boom lokt de wandelende struiken in hinderlaag kinderen oefenen onder een hoestend hoofd in de gietvorm van de eeuwigheid met kogels van vrede de zon breekt middendoor en ik loop in de maagdelijke sneeuw achter de stukken te zoeken
je pelsdierzachte handen reizen geruisloos langs de geschiedenis van mijn wangen en laten me terug opstijgen naar de zon
het is heet hier maar ik ben niet bang om in te slapen omdat je me zo innig en omsluitend tegen je aandrukt
de lotusbloem spreidt haar vleugels over mijn lichaam en het kaarslicht van je ogen toont me de weg over de losse planken naar de sterren
de warmte van je woorden raken behoedzaam mijn huiverende ogen in het midden van de nacht vind ik de tranen terug die we samen smolten op deze trappen van glazuur
kijk de vrouwen lopen de vlinders en de mannen lopen de vrouwen na en ginder loopt een blinde zijn schaduw achterna de honden jagen de hazen en de jagers de honden voort en gelukkig door de hemel zeilen de wolken met een witte boord
deze morgen heb ik zoals pallieter destijds wijdbeens je naam in de eerste sneeuw geschreven het puntje op de i werd echter een flop wat graag had ik het laatste van mezelf gegeven maar spijtig ... de inkt was op
vind je ook dat de dag langer duurt nu de dagen korter worden valt het je ook op dat de regen trager valt dan in de zomer en de oprit naar de garage langer nat blijft hoor je ook dat de vogels minder zingen nu ze korter bij de keuken komen als het zo voortgaat denk ik dat ik kerstmis niet haal net zoals die kalkoen die loopt te zeuren in de tuin van de buren
nee, vanavond wil ik niet met je chatten maar samen champagne drinken uit hetzelfde glas ik zal de cd met "you look wonderful tonight" opzetten en stilletjes dromen dat je bij me was
langs de draagdraad van de morgen heb ik de priesters van het woord geruisloos naar het altaar gebracht waarop met grote gebaren mijn gedichten zullen geofferd worden de priesters zullen met een grijns op de lippen hun plicht doen en daarna ( zoals altijd ) in onschuld hun handen wassen geen mens zal vanavond nog de vingerafdrukken van de winter kunnen lezen op de boezem van de tijd want morgen zal op de voorpagina van mijn gezicht in het hoofdartikel te lezen staan dat ik van je hou en veel
op de ruiten te weten, de doorschijnende wanden van de stad, zal ik met een hamer in mijn hand verzen schrijven in spiegelschrift en zo het moet in spijkerschrift op de kerkdeuren genageld om uit deze nieuwe schrift te biecht te gaan in de zachte binnenwand van je aloud geheim morgen zal ik dan weer de straat inslaan onbewust van het feit dat ik mezelf voor schut zet in deze zojuist geschreven en breekbare letters