Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
04-05-2014
Bij de Breugelplaten - Felix Timmermans
Bij de Breughelplaten.
Door Felix Timmermans. Busken Huet noemde Rubens den meest Vlaamschen schilder, 't is te zeggen, de man die het best de hoedanigheden en kenmerken der Vlamingen in zijn werken weergaf. Die kenmerken zijn bijzonder : kleurenlust, vroomheid, met daarnevens zinnelijkheid en luister. Een jaar of twee geleden zei Cornelis Veth dat het Rubens niet, maar wel Quinten Metsijs was die het best de gevoelsdeiningen der Vlamingen wist uit te beelden. Maar 'k geloof dat het Peter Breughel is. En wel hierom, omdat Breughel nevens die bovengemelde kenmerken ook het naïeve, het kinderlijke van ons naïeve volk heeft gezien.
De werken van Rubens en Quinten Metsijs zijn er boven uit gegroeid, 't zijn rijpe werken, hunne vizie is bewasemd door vreemde culturen; zij hebben om zoo te zeggen de gevoelens van hun volk hersmeed tot gouden sieraden, waarin ze de edelgesteenten van een Zuiderlijken geest hebben gevestigd. Maar Breughels' visie is de visie van het volk, zijn levensstemming is de levensstemming der Vlamingen. Het volk kan zijn gewaarwordingen van vroomheid en al 't andere waar ik over spreek, niet uiten in beeld, doch Breughel doet het voor hen. Hij is het palet en het penseel van het volk. Zoo hebben we hier die frissche « Volkstelling te Bethlehem. »
Wie van jongs af de oude kerstmisliedjes hoorde zingen en zong, als :
« Maria zoude naar Bethlehem gaan, Kerstavond na den noene Sint Jozef zoude met haar gaan Om haar den weg te toonen. »
Wie gezongen heeft :
« Die herderkens van den buiten en die zaten in het veld waar zij hunne schapen hoedden, 't was om te verdienen geld.
Wie gebeden heeft :
« Als ik in mijn beddeke trap dan trap ik in Maria’s schoot Maria is mijne moeder, enz.
En wie van zijn volk is blijven houden, en er door cultuur niet uitgerijpt is, die ziet onvrijwillig het leven van Jezus en Maria in ons land gebeuren. Breughel wist zeker dat het anders was gebeurd, maar de liefde tot de hem omringende dingen, de kleur die zijn oogen alle dagen dronken, de elementen die de landschappen van aanschijn verwisselden, dit alles hield hem aan zijn land, zelfs wanneer hij uit het leven van Jezus schilderde, dat nochtans in vreemde landen was gebeurd, waar kleeding, kleur en zeden anders was.
Blijven wij nu bij de schilderij. Het heeft gesneeuwd over de wereld. De toeschouwer staat op een hoogte en ziet uren ver over de witte, koude landen, waarover stillekens den avond komt gerezen. In het kleine Vlaamsche dorp waar de volkstelling plaats heeft, is de sneeuw kleurig bestippeld met vreemdelingen die van eind en verre zijn gekomen om het bevel van Herodes te volgen. Vóór de «herberg, die tevens als gemeentehuis dient, staan de laatste menschen te dringen om den cijns te betalen. Nauwlettend en streng schijnen de Herodesklerken, want met tweeën te gelijk zien z'in hun boeken, en die het geld int wil eerst ontvangen alvorens af te schrijven, en onderdanig staan de voorste lieden blootshoofds spijts de koude, en diegenen die nog wat moeten wachten, kijken vreemd toe en fezelen waarschijnlijk over al de zorgen die Herodes hun aandoet. Doch eens betaald, komt het vrij en lustig gemoed weer los en verspreidt men zich, 't zij in de herbergen of onder het tentje van den hollen boom ginder om goed bier te drinken en te eten. 't Ligt in de Vlamingen hunnen aard van uit alles feest te slaan. Dat er gegeten wordt en morgen nog veel zal gegeten worden, bewijst de tegenwoordigheid der groote vaten bier, het dooden der zwijnen, het optrekken van een nieuwe tent en het aanbrengen en halen van nieuwe ladingen eten en hout, want men zal de nacht in 't dorp doorbrengen, daar 's nachts de wegen te onveilig zijn.
Vreemdelingen, uit heel andere provinciën voortkomstig, te zien aan hunne wondere kleederdracht, kunnen zich waarschijnlijk meestal niet aanpassen met de menschen van 't omliggende, die zich in d' herbergen hun maag te goed doen, en staan bij het groote trapgevelhuis. In een kring rond het vuur, met soldeniers te vertellen. Andere menschen gaan in afwachting wat in het kerksken aan den overkant van 't water, bidden. Soldeniers waken, ze schijnen zich niet te bekommeren dat er gevochten wordt, zie maar hoe die vrouw een man aftroeft, en ze zullen slechts optreden als er wat tegen Herodes gemompeld wordt. Rechts van den toeschouwer zal er wel om die reden iemand door de soldeniers binnengeloodst zijn. De sneeuw die voor de meesten een vrees en een last is, is een genot voor de kinderen, ze maken er een kermis van, ze werpen met sneeuwballen, schaatsen op het ijs, of steken zich voort op peerdekaaksbeenderen. Klein is 't dorp met zijn huizen en donkere boomen waarin raven krassen, maar volgens de hoeveelheid van 't volk moet het vroeger veel grooter geweest zijn. De oorlog zal hier ook wat te vertellen hebben gehad, getuige het nog bewoonde, maar kapot geschoten kasteel.
Heel eigenaardig is 't dit kleine huizeken, bijna in t midden der dorpplaats, er staat een kruisken op, en een biekorf dient tot schouwpijp, en daar staan nog geen zes savooien in 't voorschoot hofken. Daar zal voorzeker een filosoof wonen. En zie nu eens hoe goed Breughel het menschelijke, het arme van Maria en Jozef gegeven heeft. Men onderscheidt hen bijna niet van de anderen, 't zijn menschen onder de menschen ; tusschen twee vaatkarren zoekt Jozef zijn weg, en gelaten volgen os en ezel, hun eenigste vermogen. Arm zijn ze, want Jozef heeft zaag en gereedschap bij uit vrees voor diefstal, of misschien om onderwegen bij boeren onderkomen te vinden voor wat timmerwerk. Maria op den ezel gezeten, heeft zich kouwelijk in een langen mantel gehuld en verbergt hare zwangerschap. En als men hen eens gezien heeft, begint men maar fijn de tragiek van deze optelling te gevoelen, en begrijpt men, den etensovervloed der anderen, en de oneindigheid van het onbarmhartig, onherbergzaam landschap. Dan eerst zegt dit landschap wat, want als Jozef en Maria straks, na hun opschrijving geen dak zullen vinden om onder te slapen, geen zachtheid waarop Maria kan rusten en baren, dan zullen ze moeten dolen, en zoeken in de eindelooze sneeuwvlakten waarboven den donkeren hemel zijn sterren gloriet, zoeken en niets vinden, uitgestooten worden uit de hoeven waar het vuur brandt in den haard en de tafel vol bier en eten zal staan.
En dan, na lang en hopeloos zoeken, zullen ze mogen blij zijn met ergens een verlaten, ingezakt stalleken te vinden, waarin dit kindeken zal geboren worden dat de God is van Hemel en aarde. Lachend, pittig, vredig komt die schilderij u voor, maar wie luisteren kan naar de ziel der dingen, zal hieronder een groot en vroom geloof en een zachte tragiek hooren murmelen. « De Aanbidding der Wijzen » is van Pieter Breughel den jongere. De zoon is noch in vizie, noch in uitdrukking zoo sterk als zijn vader. Hij mist diens soberen stijl en rustige strengheid. Zie maar hoe de boomen meer barok van vorm en minder geduldig van factuur zijn gedaan. ’t Is minder goed gekunnen. Dit ventje dat om water putten gaat is daar onaandachtig gezet, hij heeft per abuis een veel te grooten kop (bij vader was er nooit een abuis, daar was alles doorvoeld) en moet onvermijdelijk van de trappen rollen. Zoo valt er veel tegen te zeggen. Maar toch doet het schilderijtje liefelijk aan. Al het goede er in, is van den vader, en dat is de leutige geest, die hier uiterlijk blijft en niet doordringt tot het wezen der dingen.
Het schilderijtje is even vertellend als bij de werken van den ouden.
Plots, zonder het iemand wist, van waar of waarom zijn de drie koningen met hunne scharen het rustige witbesneeuwde dorp komen bekleuren. Als bij intuïtie zijn de wijzen recht naar den duisteren stal gegaan, waarbinnen een oude Lievevrouw schemert met een kind op haar schoot, en waar Jozef onverschillig staat toe te zien. De grijze koning met zijn hermelijnen pels knielt heel devoot, en de andere nog buiten zijnde, durft niet binnen gaan en knielt in den sneeuw. De zwarte koning in een pelsen mantel, houdt voorzichtig het goud vast en bereidt zich de knie te buigen ; daarachter komen van elken koning nieuwsgierig de eerste ministers, en moorken, en nog een paar mindere lieden, en een soldenier ziet de vreemde bezoekers na. En de rest heeft kou. Allen hebben ze kou. Ze weten geen verblijf van de kou, en trekken zich van den nieuwen koning niets aan. Gebaarde ministers van minderen rang warmen zich dringend en wringend aan een vuur achter een muurken van den stal. Knechten probeeren er ook een plaats te veroveren, en zijn al blij met het vuur te mogen zien. De met gouden tapijten beladene muildieren staan ook niet stil en draven naar de miserabele stalling toe. Roodneuzige soldeniers in spaansche kleeding, loopen gebogen de handen onder de armen weggestoken, naar een tent, waaronder potten over vuur een goeden reuk van stoverijen in de koude zenden. Knechten putten water, brengen zakken met eetwaar aan, breken hout van de boomen en zij die geen plaats vinden, loopen ginderachter maar over en weer om het toch maar warm te krijgen. Tusschen twee huizen in staan soldaten op root, wacht houdend rond het dorp.
Alles is ijverig, loopt en is haastig en onmatig. Alleen op het bevrozen water amuseert zich eenzaam een snotter van een jong, door zich voort te duwen op de onderkaken van een paard. De schouwpijp van de groote boerenwoning vertelt dat het daarbinnen deugdelijk warm is. En 't moet een gewoonte zijn dat het gewemel en 't gedruisch van soldatenvolk den vrede van het dorp verstoort, want er is niemand in het huis, die zich de moeite geeft om eens even aan een der duistere vensters te komen zien, want zou die vervallen kerk ook weeral niet van oorlog spreken?
Het is een werkje dat spijts zijn slapheden, aangenaam aandoet, door de kleur en de spontane bewegingen om het volksche en de warmte waarmee het doorvoeld is. En onwillens zit er toch deze spottende zedeles achter, dat de Koningen de groote eenzamen zijn, die het licht kennen en ontdekken, terwijl de meeste stervelingen, zich slechts om stoffelijkheden bekommeren, om goed eten en om geen kou te hebben, en God voorbij loopen. Ze zijn evenals het kind dat nog niet omziet naar den luister der koningen, en in zijn eenzaamheid in zijn ijsstoeltje zich amuseert.
De Harp van Sint Franciscus - Antoon Van Duinkerken
Felix Timmermans De Harp van Sint Franciscus
Uit De Tijd - 2/7/1932, door Anton Van Duinkerken.
Dat is geen preeken meer, dat is dichten" zegt Felix Timmermans over een toespraak van den heiligen Franciscus van Assisië. Hetzelfde zou ik willen zeggen van het nieuwste boek, dat Felix Timmermans geschreven heeft. Het is geen stichtend heiligenleven meer, het is een vervoerend gedicht. Het heeft daar in zeker opzicht de gebreken van, maar de gebreken van gedicht-te-zijn mag men toch nog beschouwen, hoop ik, als de gebreken eener hoedanigheid. Het grootste dier gebreken is altijd de betrekkelijke subjectiviteit. Timmermans schaamt zich daar niet voor. "Deze dingen, zoo zegt hij aan het eind van zijn mooi boek, heb ik mij zoo voorgesteld, nadat ik de boeken gelezen had, die de geleerden over zijn schoon leven hebben geschreven. Zoo zag ik het gebeuren." De allereerste vraag is nu eigenlijk al niet meer, of hij het historisch goed gezien heeft, maar: of hij het mooi heeft gezien, en, waarachtig, dat heeft hij! Want de voornaamste schrijversgave van Timmermans is juist, dat hij de dingen mooi ziet en daarin komt hij een beetje overeen met den heiligen Franciscus zelf, die ook niet chicaneurig was tegenover den Schepper van hemel en aarde maar de goede dingen hartelijk voor lief nam, omdat Onze Lieve Heer ze in zijn groote barmhartigheid heeft gegeven. Het mooiste van dit boek is het optimisme, dat in iederen regel zit. Ja, het zit nog dieper in het boek. Het zit in de manier van kijken van den schrijver, het zit in den toon van zijn warme stem, het zit in den luimigen val van de punten en de komma's tusschen de zinnen.
Tegenwoordig schijnen veel menschen te denken, dat iemand slechts een goed criticus kan zijn, als hij de boeken van Felix Timmermans burgerlijk en vervelend vindt. Tegen sommige van die boeken is inderdaad bezwaar te maken, omdat ze alle Vlaamsche menschen voorstellen als leutige typen, alsof daar geen greintje ernst meer onder de vreugde-aan-het-aardsche school. Maar de algemeene zucht om Felix Timmerman een vervelend schrijver te vinden, komt voort uit het belachelijk ongeduld eener generatie, die geen oog meer heeft voor de breede totaliteit van een oeuvre, met al zijn gebreken desnoods, maar daarbij met zijn karakter, met zijn groei, met zijn hoogten en laagten. Wanneer Timmermans of gelijk welk ander schrijver, nooit iets had voortgebracht dan dit nieuwste Franciscus-leven, werd hij daar op slag beroemd mee, omdat het zoo goed geschreven is en zoo warm gevoeld, van het begin tot het einde. Doch dit is het zestiende boek van dezen schrijver en nu is men den man al moe, terwijl hij nog midden in zijn leven staat en mooie dingen maakt. Hij wordt al niet meer voor ernstig gehouden door de Greshoffs en hun napraters, die meenen, dat er geen grooter schande bestaat voor een Nederlandsen auteur dan te worden herdrukt, of wier verloochend Protestantisme nawerkt in hun hart tegen de gulle levensvreugde van een man, die niet pretendeert een zede-meesterend immoralist te zijn, maar die graag leeft.
Graag te leven is een eigenschap van Felix Timmermans die men benijden moest, vooral nu zij zich openbaart in den harteüjken lust om graag eeuwig te leven! En dit is iets, waardoor deze auteur niet zoozeer aansluit bij een strikt-gezegd Vlaamsche overlevering als bij een Brabantsche. Het is wel merkwaardig, dat allen, die Timmermans zoo regionaal vinden, hem toch maar Vlaming blijven noemen, alsof daar geen het geringste onderscheid tusschen de Nederlandsche landschappen bestond! Toch weet iedereen, dat Timmermans in het stadje Lier woont, in het vroegere bisdom Antwerpen, waar Rubens woonde. Dit bisdom Antwerpen, dat bestaan heeft van 1599 tot 1813, ruim twee honderd jaar dus, heeft een geheel eigen geschiedenis, en daarmee samenhangend, een geheel eigen mentaliteit, die in menig opzicht van de strikt Vlaamsche en van de Oost-Brabantsche afwijkt. Maar dat kan de lichtvaardige beoordeelaars der regionale letterkunde niets schelen, ze vervelen zich al, als ze buiten de stadslucht zijn, hoe het dan heet. Timmermans kan in geen stadslucht leven, behalve in de stad van Antwerpen, die voor het Brabantsch gevoel een heel bijzondere stad is en zeker de prettigste van het heelal. Daar bestaat een Antwerpsche traditie van levensvreugde, die werkelijk anders is dan de Vlaamsche.
Ze werd schitterend samengevat door Emmanuël de Bom in zijn boekje "De Psychologie van den Antwerpenaar", dat eindigt als volgt : "Ik wil enkel maar zeggen, dat de stad van de Schelde en van den Lievevrouwetoren, van Vogelenmarkt, St. Andries- en Schipperskwartier, de stad der schepen en der breede natiepaarden, de stad der stoeten, der bestendige festivals en die van de groote branden — dat deze leuke stad er een is, waar het leven doorgaans dragelijk is, het is er goed om leven, als ge geen azijnbrouwer of muggenzifter verlangt te heeten. Wij zullen die uitgelaten stad, die haar innerlijke gezondheid moet uitvieren in blijdschap, niet vernielen, of laten vernielen of bederven, we zullen haar hoog houden, onze innige liefde eraan geven, als aan de zuiverste uitdrukking van onzen aangeboren natuurlijken levenszin. Antwerpen is een hulde aan het leven! Wij zullen, als we niet ondankbaar willen zijn, ons zelven eventjes in den bil nijpen en zeggen: "Gelukkig vleeschke, gij behoort aan eenen Antwerpenaar. — Amen." — "De zuiverste uitdrukking van onzen aangeboren natuurlijken levenszin" — men vindt die weerom in ieder werk van een geboren Antwerpenaar of man uit den omtrek, hetzij dan Bertelmeus Boeckx van Lier, of Felix Timmermans van Lier, hetzij dan Rubens van Antwerpen of Joost van den Vondel, uit Antwerpsche ouders te Keulen geboren! Men vindt er veel van weerom in "De Harp van Sint Franciscus"-. In andere boeken van denzelfden schrijver openbaarde de levenszin zich al te zeer als een dorpsch welbehagen aan rijstepap of ham, maar hier heeft de vreugde den diepen ondergrond van den ernst.
Felix Timmermans is lang niet zoo naïef, als hij zich gaarne voordoet en uit zijn Sint Franciscus-leven blijkt duidelijk, dat hij goede bronnen heeft geraadpleegd. Voor wat de historische behandeling der stof betreft, hield hij zich vrij getrouw aan de voorstellingswijze van Jörgensen, maar zijn boek is pakkender dan het Deensche model, niet alleen door de schrijfwijze van Timmermans doch evenzeer, of nog meer, door diens prachtige dramatische opbouw van Sint Franciscus' levensgang. Bij Jörgensen zijn er duidelijk twee elementen : de "bloemekens van Sint Franciscus" en de tragische tobberij over den regel, die afzonderlijk wel tot hun recht komen, maar die niet harmonisch aaneensluiten. Bij Timmermans wordt het volkomen duidelijk, dat de man der naïeve legenden niet te systematiseeren viel, door geen Kardinaal en door geen Paus. Alleen door de genade kon hij zich opofferen tot dit uiterste. Dit stuk van het boek is aangrijpend en toch is het verteld in dienzelfden malschen trant, dien wij sinds jaren als de karakteristiek van het "sappige" Vlaamsch beschouwen. De tragische uitzonderlijkheid van den liefelijken heilige heeft geen schrijver zoo smartelijk doorvoeld en toch zoo verzoenend weergegeven als Felix Timmermans, die immers de reputatie geniet, gesloten te zijn voor tragische conflicten, omdat hij zulk een oppervlakkig gemoed zou hebben.
Het is waar, dat zijn beeldspraak wel eens uit den toon valt en dan op sommige gemoederen den indruk maken moet van profanatie, het is ook waar, dat men altijd den verteller Timmermans tusschen zichzelf en Sint Franciscus moet verdragen, wat sommigen niet kunnen, naar het schijnt, maar met dat alles wordt niet weggeredeneerd, dat de eenvoudige levensgeschiedenis van Gods liefsten bedelaar door niemand zoo schoon in onze taal is verteld als door dezen gulhartigen Lierenaar, die wel eens moppen tapt, zooals een handelsreiziger het doet en die te veel van lekker eten houdt.
Een heiligenleven als "Mechtild de Begijn" van Pater Molenaar is in menig opzicht verkieselijk boven een prozagedicht als dit van Timmermans, wanneer men de vergelijking trekken wil op het gebied der hagiographie. Doch 't doel van Timmermans is niet hetzelfde als dat der Bollandisten. Integendeel. Hij is op de allereerste plaats en boven alles verteller, dat wil zeggen : stylist. Zijn werk sluit aan bij de middeleeuwsche verhalende liederen, de exempelen, de bloemekens van Sint Franciscus, de romantische heiligen-balladen, niet bij de strikt ascetische biografie met uitsluitend stichtelijk doel. Zijn wijsheid is de levenswijsheid van den goeden en geoefenden verteller, die weet, wat een mensch heeft door te maken tusschen geboorte en dood, maar die daarom zijn vreugde niet verliest. Hij zegt heerlijke waarheden, maar legt die in den mond van de heiligen en ze passen er waarlijk : "Leest hier al eens in dat boekske, dat zijn de Evangelies, luistert verder naar de stilte, en naar het verdriet van de menschen." "Een boom vereert God, als hij groen en vruchten geeft. Hij laat God doen."
Soms vindt hij woorden, die door geen gedicht te verbeteren zijn in hun directen, klaren eenvoud : "Maar hoe is een moeder? Als een van haar kindekes gekist wordt, doen ze 't nog wollen kouskes en een flanellen ponneken aan." En zijn stijl streelt als het ware de dingen, waarover hij schrijft. Zoo noemt hij alleen maar de vogels, die naar den preek van Sint Franciscus luisterden; hun namen en hun kleuren worden ineens vizioenen : "Gekenden lijk de ooievaar, de nachtegaal, de spreeuw, het koninksken, de kraai, het roodborstje, de leeuwerik, zijnen vriend, en de duif en de musch enz., maar ook ongekenden, waar er zoo’n schoon bij waren, dat ge ze geenen naam kost geven. Er waren er roze en blauwe, gespikkelde, geschubde, met gouden glanzen, met roode en groene glanzen. Er waren er lijk dageraden, lijk perlemoeren schelpen, lijk brocaat, lijk vlammen, lijk gouden zuchten, lijk van sneeuw en van zilverdraad."
Hij zegt gewone dingen op een manier, waarop niemand anders ze zegt in onze taal en die dan toch de eenige manier schijnt, waarop ze zuiver gezegd kunnen worden : "Het Heilig Land. Hij ging er met voorzichtige, eerbiedige voeten, alsof er met iedere stap muziek uit den grond kwam." Wij kennen zulke schoone zinnen sinds het jaar, dat "Pallieter" verscheen, maar is dit een bezwaar om ze te genieten? Hoe zou het in onzen tijd een man als Vondel vergaan, die tot zijn negentigste jaar toe trouw bleef aan zijn stijl, dezen alleen vervolmakend? De betrekkelijke afkeer van Timmermans die in de laatste jaren toeneemt onder Nederlandsche intellectueelen, is hierom reeds zoo merkwaardig, dat dezelfde menschen "Pallieter" hebben toegejuicht toen ze het lazen, zonder al die bezwaren te maken, terwijl ze nu zeggen: "het is weer net als Pallieter geschreven", als beduidde dit, dat het slecht geschreven zou zijn! Iemand, die "De Harp van Sint Franciscus" heelemaal aandachtig leest (en dit doet men spontaan, als men zonder vooroordeel er aan begint) zal toch moeten toegeven, dat dit boek gebouwd is met een dramatisch inzicht, dat men in den schrijver nimmer had vermoed, zelfs niet, of zeker niet, als men zijn tooneelspelen kende! De stijl is verstild en gerijpt, minder uitbundig, maar nog even hartelijk als vroeger, even frisch als in het "Kindeke Jezus in Vlaanderen", maar thans dieper van toon.
Het boek van Pater Molenaar sprak sterker tot het moreele besef, dit boek van Felix Timmermans spreekt sterker tot den aesthetischen smaak, maar beide boeken zijn een beduidende vernieuwing der Nederlandsche hagiografie, die nog best wat verfrissching kan lijden, in het algemeen gesproken! Timmermans heeft de onderdeden van zijn werk geordend tot een dramatische eenheid, die van het begin tot het einde boeit. Hij heeft niet, zooals Pater Molenaar, de effectmiddelen afgewezen, die hij kon vinden in het conflict tusschen eenling en massa; hij heeft integendeel die middelen gebruikt als goed artist. Want ook in dit boek is hij een kunstenaar, wiens natuur hem belet een predikant te worden. Het is geen preeken, het is dichten, met "al de nadeelen van dien." Doch een goed gedicht kan heilzamer werken dan een slechte preek, vooral wanneer dat gedicht positief is en die preek zich tot het negatieve beperkt.
Franck Mortelmans: (1898-1986) Pastelschilder en tekenaar.
Korte biografie. Franck Mortelmans wordt geboren op 24 juli 1898 in het Klapdorp 121 te Antwerpen, het ouderlijk huis van de familie Mortelmans. Hij volgt de lessen in de Academie van Antwerpen bij Isidoor Opsomer en Juliaan de Vriendt. In de Academie van Berchem bij zijn Oom Frans, in de private school van Henry Luyten in Brasschaat, en even in het atelier voor dierenschilderen bij Frans Hens.
In 1919 sluit hij aan bij de modernistische kring “Lumière”, gesticht door zijn vriend Roger Avermaete.
In 1926 wordt Franck medestichter met directeur Roger Avermaete van de Vakschool voor Kunstambachten in Antwerpen en blijft er als leraar tot in 1946. In de jaren dertig sluit Franck zich aan bij de kring “Moderne kunst”.
In 1936 wordt Franck ook leraar in de Academie van Berchem, en vanaf 1946 aan de Academie voor Schone kunsten van Antwerpen.
In 1958 wordt hij directeur van de Berchemse Academie, en blijft dat tot zijn op rust stelling in 1968. De portretten van Franck Mortelmans behoren tot het beste uit die tijd van wat in de pastelkunst kan worden gerealiseerd. Het werk van Franck Mortelmans dat in de twintigerjaren de weg van het modernisme opgaat, keert langzaam terug naar een meer klassieke vormstijl. De aandacht gaat vooral naar de horizonlijnen, het water van rivieren of de zee, en het wondere wolkenspel. Beelden, die net zoals bij Claude Monet, een momentopname weergeven van veranderlijke sfeer in een landschap of zeezicht. En dat is het wat Franck Mortelmans ons in zijn werk wil tonen.
Zijn werk is te bezichtigen in het private museum “Huis Mortelmans” in Antwerpen. Ook de Provincie Antwerpen heeft een belangrijke collectie.
Uit De Tijd, godsdienstig, staatkundig dagblad - Door A. J. D. Van Oosten - 14/6/1935.
Men moet even door het scherm van boeken heenkijken, dat Felix Timmermans schreef vóór hij tot dit werk kwam; men moet zich, om ten volle en dan ook overvloedig te genieten van dezen "Boerenpsalm" even ontslagen achten van den plicht, om ook de andere boeken van den grootmeester van 't Vlaamsche proza te kennen. Want dit boek bezit zulk een eigen, sterke zelfstandigheid, dat het van 't begin tot het einde domineert over al zijn vorige werken. Het is niet meer het sappige, leutige Vlaamsche boerenleven van Timmermans vroegeren tijd, het is evenmin het boeren-of heiligenleven van zijn latere jaren. Hier is het leven van den boer in zijn persoon beschreven, in zijn persoon als boer én als heilige. Er is een merkwaardige overeenstemming, die men vanzelf vindt, wanneer men dit boek doorleest, tusschen de visie van den dichter Werumeus Buning in zijn gedicht "De balade van den boer" dat vorige maand in 'De Gemeenschap' stond, en de visie van Timmermans in zijn nieuwen roman. "De Boerenpsalm".
Hier is hij wel waarlijk en volledig door het oppervlak der dingen heengebroken, door het oppervlak ook der menschelijke ziel in haar meest elementaire wezenlijkheid, die van het boerenvolk, die van den boerenmensch. Wortel, de boer, zooals hij gegrepen en geschilderd staat in dit verhaal, komt als jongen uit een geslacht dat met den grond vergroeide en wanneer hij dan als jonkman met messengedreig en schoone woorden uit een ander boerengeslacht de struische vrouw veroverd heeft, die hem een goed huwelijk zal bezorgen, dan is hij den koning niet te arm, omdat hij weer, met haar, die de zijne werd en de kinderen die zijn huis gaan bevolken, boer is op den ouden grond. Die grond, waar de boer mee te vechten heeft en dat gansche gevecht, hoe zijn die hier beschreven! De pastoor, die ditmaal in menschelijkheid en realiteitszin alle vorige pastoors van Timmermans overtreft, heeft aan Wortel den boer gezegd: Ge moet heel den dag niet bidden, ge moet enkel bij het begin van den dag uw werk aan God opdragen, uw werken is dan bidden. En daarop mediteert Wortel dan voort, neen, het is psalmodieeren, zooals men het leest van blz. 46 tot 62, waar de boer het boerenjaar voor zijn oogen laat ronddraaien!
"Als dat waar is, van den pastoor, dan is mijn leven één groot gebed! Dat gebed begint ieder jaar zoo rond Lichtmis. Dan valt de sneeuw op een heeten steen. God rekt den hemel uit en het blijft langer licht. We ploegen het veld; den schoonen zwarten vetten grond. We proppen hem vol stalmest om hem te verkwikken, levenslustig en bekwaam te maken. We ploegen van her, om iedere handvol aarde haar bekomste te geven, God schudt er zijn flesschen over uit, asemt er wat eerste zon over, en nu is de grond doordrenkt, doorsapt en in vorm om het zaad en de zetsels te ontvangen.
Boerenspalm ten tonele in 1967 en 2011
Tusschendoor, want van nu af aan hebben wij geen zittend gat meer, spitten wij den hof om, leggen beddekens, panden en perceelen." Men zou door willen blijven gaan met deze lofprijzing van den grond te citeeren. Het is een kloeker Timmermans in alle opzichten, die hier het leven kijken laat van den akkerman, den grooten heer van wat hem aan hemel en aarde toebedeeld is door de Voorzienigheid, al is het de landbazin die er wel "korentenbrood van zal eten en wijn bij drinken."
Ook het huis van den boer en zijn gezin zijn in dit harde leven betrokken en het is niet anders dan volgens de feiten, dat er wel eens iets buiten de schreef gaat tusschen zooveel daverende en opgroeiende menschenlevens. In klare woorden zet Timmermans de dingen neer, hier is geen vergoelijken noodig, zoomin als er reden is om van de gezonde zinnelijkheid dezer menschen een troebel realisme weer te geven. Hoe magistraal vormt hij, uit wat bijna onherroepelijk mis schijnt te moeten gaan, de prachtige motieven voor het tweede huwelijk van den boer. Het is toch geen gering ding om zoo de volle kracht van het katholieke huwelijk te schetsen, als waar hij beschrijft hoe deze tweede vrouw haren man ging zoeken, toen hij in den nacht van verre gekomen, in het bosch verdwaalde. En het is toch geen kleinigheid om een dramatiek te creëeren als bij het oogenblik waarop de buren haar thuisbrengen, bijna verdronken in den plas met het derde kind, dat zij van hem droeg.
Felix Timmermans zou zich zelf niet meer zijn. als er niet nu en dan eens een klein dingske uit zuivere leut doorliep. De boer speelt Zondagsavonds in de stilte op zijn bugel, den hoorn dien hij behield uit den tijd dat hij nog aan de fanfare was. "En als alles dan schijnt te luisteren, tot de koe en het verken toe, zegt hij, dan speelt ge beter dan anders, zoo met gebibber en broebelingskens". Dat doet "onzen Fé" hier dan ook zoo nu en dan nog wel. Maar het is alles in veel grooteren stijl dan wij wel eens van hem ervaard hebben.
Zooals wanneer de Kwade Hand over het dorp is gekomen. "Het begon in aanvang September, het laatste strooi van 't veld was binnen. De veldwachter had 's nachts de Non met haar kat op de kruinbaan zien staan. Twee mannen uit den Boschhoek hadden mondmuziek van den eenen boom in den anderen hooren voortloopen, toen ze dien Zondagavond naar huis kwamen. Het stallicht zweefde over de velden. Mie Verhelst kon als 't begon te schemeren slangenskens in de lucht hooren sissen. De zwarte hond was gezien worden en ’t paard met twee pooten, en aan den plas waar, zoo 't schijnt, vroeger een klooster in verzonken is, hoorde men met den donkere een klok luiden." Het dorp raakt dan in bijgeloovigen nood. Tot de pastoor er radicaal een eind aan maakt. En Timmermans komt hierin dan ook weer op zijn slag, maar hoeveel rijper en sterker dan hij vroeger in zulk een geval was! Men proeve den schuimenden humor van de pastorale uitdaging op klokslag 12 uur ter plaatse waar de zwarte Non heette te verschijnen. Heel het dorp met lantaarns uitgeloopen naar dit historisch moment. En of ze wegbleef! Uit was de tooverij en verdwenen de Kwade Hand!
Doch het diepst is Timmermans doorgegaan op het leven van zijn hoofdpersoon Wortel en het mooist slaagde hij in de verbeelding van dezen boerenmensch waar hij hem winters lang laat werken aan zijn Jezusbeeld, een houtsnijsel uit een knoest. Het is een zwaar karwei voor den boer, die de techniek niet machtig is, en om goede handen en voeten aan zijn beeld te krijgen, de zijne als model in den kleigrond zet en ze dan na-kapt. Zoodat zijn beeldje veel te groote détails krijgt en het bovendien met de oogen geheel misloopt. Maar dat is niets, vindt Wortel en hij wil hebben dat het op zijn graf gezet zal worden. Dat is reëele liefde tot den Heer en waar ze samengaat met onverscheurbare trouw aan den ouden boerengrond, kan het niet anders dan tot een danklied komen, als waarmee de boer van 't boel afscheid neemt.
Dit werk mag zeker tot de beste verhalen van Felix Timmermans en de geheele Vlaamsche literatuur gerekend worden.
Timmermans dwingt je te kijken zoals hij heeft geschreven!
Uit De Bond 12/1/2001 door Jaak Dreesen.
Over het land van de Nete hangen nevels. Het is stil in ltegcm waar Gaston Durnez woont. Gaston heeft onlangs een vuistdik hoek over de Lierse schrijver Felix Timmermans geschreven. Niet «de» maar «een» biografie noemt hij z'n boek dat simpelweg «Felix Timmermans» heet. De auteur heeft er veel talent, tijd en energie in geïnvesteerd. Het resultaat is een boek dat leest als een roman, en dat aanspoort om al die prachtige boeken van Timmermans te gaan herlezen. De harp van Sint-Franciscus bijvoorbeeld, met die schitterende openingszin, die ook de laatste zin is: «Dezon was gezonken als een goudvis».
Durnez noemt deze zin «de mooiste die Felix Timmermans voor een van zijn verhalen heeft geschreven, de meest timmermansiaanse.» En zeggen dat de auteur het verhaal aanvankelijk in het Liers wilde schrijven, voor de mensen uit z'n onmiddellijke omgeving. In die versie luidde de beginzin: «De zon was gezoenke lak ne glijdvisch». Het is plezierig praten met Durnez over Timmermans, want Gaston weet zo ongeveer alles over Felix, hij kent diens werk en houdt ervan, zoals hij ook van de schrijver zelf houdt. Geen wonder dat hij medestichter werd van het Felix Timmermans-Genootschap, en dat hij als journalist en essayist in de loop van de jaren vaak over deze Lierse kunstenaar publiceerde. Zo verscheen in 1986 bij uitgeverij Grammens «De Goede Fee» dat twee drukken haalde. En nu is er dus «een biografie» van meer dan achthonderd pagina's. Een kloek boek,vakkundig uitgegeven en geïllustreerd met een aantal verrassende foto's en tekeningen. Of Gaston dat boek al niet heel lang wilde schrijven?
Durnez: «Nee, want we zijn er altijd van uitgegaan dat José de Ceulaer, voorzitter van het Genootschap en groot kenner van het werk van Timmermans, diens biografie zou schrijven. We hebben hem daar ook toe aangepord, en hij wilde wel maar zag er tegelijk tegenop, - hij was meer wetenschapper dan journalist Hij stierf helaas voor hij dat werk kon aanvatten. In 1992 kwam Lieven Sercu van uitgeverij Lannoo met de vraag of ik het levensverhaal van Timmermans wilde schrijven. Ik aarzelde, want die vraag doorkruiste mijn plannen om eindelijk eens wat meer fictie te gaan schrijven, maar na raadpleging van een aantal vrienden van het Genootschap zei ik «ja». Op voorwaarde dat het zonder dwingende deadline kon. Streefjaar van publicatie werd 1997 want toen was Timmermans vijftig jaar dood, maar dat haalden we niet. Het werd op de valreep, 2000, en dat kon omdat ik er de jongste jaren haast voltijds mee bezig was.»
Een fascinerend schrijfproces
Hoe ging U daarbij te werk? «Als een journalist. Dus: documentatie verzamelen, ordenen en vertellen. Je schrijft dossiertjes per hoofdstuk. Bijvoorbeeld: de jeugd van de schrijver, de boeken, de vertalingen, de oorlogsjaren... Terwijl je die schrijft, moet je voortdurend het geheel van het boek voor ogen houden, want al die «dossiertjes» samen moeten een eenheid vormen. Je mag de weg ook niet verliezen door te veel details en anekdotes.»
Terwijl dat toch aanlokkelijk is? «Ja, het is verleidelijk. Een paar paragrafen in je boek, kunnen ook soms dagen speurwerk vergen. Ik vond het bijvoorbeeld interessant iets te vertellen over het allereerste boek dat Timmermans als schooljongen ging lenen in de Lierse openbare bibliotheek. Het was een boek van Jules Verne Op weg naar Frankrijk. Timmermans heeft daar meer dan eens overgeschreven, bijvoorbeeld in Een lepel herinneringen. Toen hij die dag de bibliotheek verliet, beefde hij van ontroering: «Ik had een boek onder de arm! Ik was lezer van de bibliotheek ! Ik voelde mij ineens geen kind meer.» Ikzelf heb dat boek pas na lang zoeken in handen gekregen, maar het loonde de moeite. Verne was, toen hij het schreef, een rabiate patriot, en de sfeer van zijn boek was ook in België voelbaar. Timmermans las het als tiener die net leerde kijken naar de wereld waarin de Germaanse cultuur streed tegen het Latijnse genie. Zoiets vind ik interessant om te weten.»
Leidt, bij het schrijven van zo'n biografie, de ene ontdekking niet steevast naar een nieuwe? «Ja, dat is vaak zo. Het is een fascinerend schrijfproces, omdat je als biograaf ook oog moet hebben voor de eigen wereld van je «onderwerp», en voor de achtergrond waartegen men zijn sociaal-cultureel en bij gelegenheid ook zijn politiek engagement moet zien. Je tuimelt van het ene onderwerp in het andere, haast elke naam roept een andere op. Je moet je afvragen: hoe leefden die jonge artiesten en intellectuelen, wat zochten en vonden ze in het flamingantisme, in welke literaire strekkingen zat het werk van Timmermans ingebed, enzovoort. Het zijn allemaal vragen die een antwoord vergen.»
Onder de steert van het peerd
Dat speurwerk moet ook verrassende en vreugdevolle momenten opleveren? «Ja. Ik schrijf nogal uitvoerig over het beginnend schrijftalent van Timmermans. Ik heb daarvoor zijn eerste handschriften, die nog bijna nooit zijn bestudeerd, gelezen. Bijvoorbeeld de «roman» die hij schreef toen hij zeventien was en die nooit werd gepubliceerd. Zo'n lectuur is interessant om te achterhalen welke de eerste literaire invloeden waren en in welke sfeer de tiener Timmermans leefde. Met dat schrijven ging het overigens eerder moeizaam. Zijn vader zag er niet veel heil in, maar zijn moeder moedigde hem aan. Ze zei: doe maar voort manneke. Ze zullen u nog ooit in een voiture rondrijden. Ik heb over dat beginnend schrijverschap met veel empathie kunnen schrijven, omdat ik me een beetje met die jonge Timmermans identificeerde. Ik liep even weinig school als hij, we probeerden op dezelfde leeftijd onze pen, we zochten allebei bevestiging... In 1943, ik was toen veertien, had ik (weer) eens een opstelwedstrijd gewonnen, en ik kreeg als prijs een tekening van Timmermans, die de knaap die ik was natuurlijk niet kende. Hij had boven zijn handtekening geschreven : Voor den heer Gaston Durnez Hoogachtend.»
U schrijft ook heel genuanceerd over Timmermans tijdens de oorlog. «Ik laat zien wie hij was tussen de twee wereldoorlogen, hoe hij toen ijverde voor een katholiek renouveau in de kunstwereld, hoe hij medestichter was (en later voorzitter) van de Scriptores Catholici, en hoe hij evolueerde van het activisme naar een gematigd Vlaams-nationalisme. In de dertiger jaren sprak Timmermans zich uit tegen het fascisme en toonde zich voorstander van wat hij «een joviale democratie» noemde. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak dacht hij dat het mogelijk was, culturele en politieke belangen gescheiden te houden»
Kon dat wel ? «Hij dacht dat, maar hij was zo beroemd, en men trok langs alle kanten aan zijn jas. Hij werd, als gevangene van die roem, meegesleept in de complexe sfeer van de toenmalige propaganda. Dat had vooral te maken met de toekenning van de Duitse Rembrandtprijs in 1942. Ik vertel in mijn hoek hoe Timmermans liep te piekeren of hij die onderscheiding wel zou aanvaarden. Hij zocht zijn vriend schilder baron Opsomer op die hem adviseerde voorzichtig te zijn: «Gij zult er later miserie mee hebben...» «Jamaar», zuchtte Timmermans: «Honderdvijfentwintigduizend frank vindt ge toch ook niet onder de steert van een peerd...» Hij bleef die prijs zien als een grote culturele onderscheiding, al besefte hij dat het «geen moment» was om hem te aanvaarden. Rond die prijs woedden overigens achter de schermen allerhande intriges en Timmermans werd daarvan het slachtoffer. Het heeft hem veel verdriet bezorgd in zijn laatste jaren en zijn levenseinde ongetwijfeld beïnvloed.»
Klein meesterswerk
U schrijft zonder een spoor van sentimentaliteit over die jaren, maar het zijn wel de meest ontroerende bladzijden van het boek. «Het waren ook ontroerende momenten. Bijvoorbeeld toen Timmermans op zijn sterfdag in zijn eentje naar buiten zat te kijken en een vinnig Engels haantje zag rondstappen in de sneeuw. Met een paar rake trekken «liep het haantje nu ook op het witte tekenpapier». Ik ontdekte de twee laatste pagina's die Timmermans heeft geschreven. Ze waren bestemd voor de roman die hij over Jan van Eyck wilde schrijven in een dun geschrift, dat eruit ziet alsof het snel neergeworpen is, beschrijft hij hoe een man wordt getroffen door het sermoen van de pastoor, een oude moede man, die zegt: «God ontdekken is zo gemakkelijk als een ei rechtzetten. Colombus vaarde altijd rechtdoor, altijd rechtdoor en hij kwam in Amerika uit, gij moet naar binnen varen, altijd naar binnen varen, rechtdoor, en alles laten liggen, bijzijds, en gij zult God vinden.» Tegen kwart na een in de morgen, stierf hij.
Het was 24 januari 1947.
Toen hij begraven werd op 28 januari, patrouilleerden al vroeg in de morgen politiemannen in de stad, alsof men incidenten vreesde, maar er gebeurde niets.»
Terug naar zijn boeken. Van welke houdt u het meest? «Ik blijf er een aantal herlezen. Pallieter bijvoorbeeld, en Boerenpsalm en De harp van Sint-Franciscus, maar ook andere. Ik blijf verliefd op de taalhumor in Minneke Poes. De hoofdstukjes daarin lijken sterk op cursiefjes en Timmermans toont zich daarin een begenadigd observator. Ik kan nooit meer naar een plechtige stoet van mensen kijken, zonder aan de veldwachter te denken die Timmermans in de processie liet voortschrijden. Hij schrijft: « hij hield zijn hoofd scheef van recht te gaan ». (Durnez bootst in de beste Toon Hermans-stijl de voortschrijdende veldwachter na. Ik vind het prachtig.) Timmermans dwingt je te kijken zoals hij geschreven heeft! Een klein meesterwerk blijf ik verder De zeer schone uren van juffrouw Symforosa Begijntje vinden. Dat is het onnavolgbaar mooi en gaaf verhaal van het begijntje Symforosa dat verliefd wordt op de tuinman Martienus. Maar Martienus wil broeder worden bij de Bruin Paterkens, dit tot grote spijt en verdriet van Symforosa. Maar als ze gezien heeft hoe gelukkig Martienus is, « komt er een machtige voldoening over haar. Haar gemoed wordt ineens omgekeerd en innerlijk verlicht. En ...« z' is blij omdat hij gelukkig is »
Verreth en Vingerhoets
Volgens velen is Timmermans voltooid verleden tijd. Is er nog belangstelling voor zijn werk? Hij blijft voor al wie de pen voert een voorbeeld van taalcreativiteit. Het is waar dat de wereld zoals hij die zag en beleefde, niet meer bestaat. Wil je hem lezend begrijpen, dan moet je dat wereldbeeld kennen. Het Davidsfonds publiceerde vrij recent, niet zonder succes, haast heel zijn werk in 25 boekdelen, en bijzonder is ook dat acteur Karel Vingerhoets nu al meer dan tweehonderd keer overal in Vlaanderen verhalen van Timmermans ging vertellen. En de acteur René Verreth trok nog vaker naar de zalen met de monoloog Adriaen Brouwer. Men kan niet zeggen dat Timmermans «weg» is.
Stel dat iemand hem weer wil lezen, welk boek raadt u dan aan? Een dertiger zou Minneke Poes kunnen lezen omwille van de taalhumor, maar Adriaen Brouwer kan ook. Dat boek is in een directe stijl geschreven. Het begint met de woorden: «Nu lig ik hier in het gasthuis, neergeslagen op het strooi van den arme, ik voel het, ik zal hier als een hond kreveren.» Brouwer was de laatste roman van Timmermans. Hij werd pas na zijn dood gepubliceerd. In de slotparagraaf staat: «Zo tegen de dood aan begint het stil te worden. En die stilte komt, ik voel ze als drup voor drup immer voller in mijn geest opstijgen...»
Het gesprek is ten einde, « jammer dat er zoveel mist is », zegt Gaston, « anders konden we eens langs de Nete lopen » Dat zal voor een andere keer zijn. Ik haast me huiswaarts toe want ik wil vanavond zinnen zoeken als: «De zon zonk als een goudvis», «De lucht is nat-zilver als de rug van vis», en «Er vielen nog enige malse vlokken uit het wegschuivend sneeuwschof en daar stond ineens en onverwachts de ronde maan boven de witte toren te blinken».
Timmermans mag dan in de ogen van velen volstrekt passé zijn, zijn boeken barsten van zinnen die een kaderke verdienen. Wie «een» biografie van Timmermans leest, raakt gegarandeerd in de ban van dat creatief proza, en van de man die het heeft geschreven.
Artikel uit het Rotterdamsch Nieuwsblad van 28 april 1934.
Voor een stampvolle lunchroom van de Bijenkorf — er waren 750 plaatsen bezet en velen waren teleurgesteld moeten worden — vertelde gisteravond Felix Timmermans van zijn avonturen op zijn huwelijksreis naar Italië. Het was intusschen een uitgestelde huwelijks reis, want Felix Timmermans had al kinderen en hij nam zijn zusters mee op reis. Het beste bewijs volgens den nog dikker en nog gemoedelijker geworden Vlaamschen schrijver, dat het een uitgestelde huwelijksreis was. Bij hun aankomst te Milaan regende het en in de mineur stemming als gevolg daarvan kwamen ze op het kerkhof in Milaan : een openluchtmuseum van standbeelden. Men behoeft daar maar te sterven en men krijgt een standbeeld. Een bezwaar is alleen, dat men het zelf moet betalen. En Felix dacht er aan, dat ze thuis vroeger met veertien kinderen waren.
Moeilijkheden ondervond Felix Timmermans met het Italiaansch, waarvan hij alleen het woord macaroni kent. Ik eerbiedig echter de taal van het land, aldus de spreker, en ik sprak dus Italiaansch, maar ik ken het niet. Daarom sprak ik Fransch,en ik zei overal ia of io achter. Om zich dan verstaanbaar te maken, spraken de Italianen Fransch tegen mij, dat ze niet kenden, en dat deden ze door Italiaansch te spreken zonder ia of io aan het eind. Zoo verstonden we elkaar!
In Rome kreeg Felix Timmermans in de tram van een conducteur een lire te weinig terug. De conducteur draaide zich meteen om en hielp weer anderen. Ik kon niet zoo rap tellen, aldus de Fé, maar Marieke mijn vrouw zag het direct, dat er een lire tekort was. Natuurlijk tikte ik direct den conducteur op zijn rug en in mijn beste Italiaansch zei ik: "conducteuro een liro tekorto! " Zonder om te kijken reikte hij mij direct over zijn schouder een lire toe! Ik heb nog nooit zulke eerlijke menschen gezien als in Italië....
In zijn " sappig taaltje "vertelde Felix Timmermans nog vele anekdoten van zijn bezoek aan Pisa, Genua, Nice, Lourdes. enz., doch het waren niet grappen alleen, .die hij debiteerde; bij alle spotternij en overdrijving vond hij toch ook gelegenheid te vertellen van de schoonheid van Italië, de indrukwekkendheid van den St. Pieter, de romantiek van het volk, enz... Twee jaar geleden heeft Felix Timmermans in de Bijenkorf ook verteld van zijn Italiaansche reis, maar zijn avonturen van gisteravond waren toch weer nieuw, want hij ging verder waar hij gebleven was. In zijn voordracht van gisteravond kwam hij echter weer thuis in Lier, waar tot grooten schrik van hem en zijn vrouw zijn kinderen tegen de afspraak in niet aan het station waren. Met tranen in de oogen holde Marieke vooruit naar huis, al maar gillend "mijn kinderen, mijn kinderen", net alsof het ook niet "mijn" kinderen waren, aldus de verteller. Netjes opgepoetst stonden de kinderen ons gezond en wel buiten op te wachten. Wij hadden tranen in de oogen, maar de kinderen zeiden niet verheugd "dag moeder, dag vader", maar ze vroegren het eerst: "Wat hebde voor ons meegebracht! "
Het was een schoone reis geweest en ik heb mijn vrouw moeten beloven, dat we weer naar Italië gaan, als we 25 jaar getrouwd zijn. Ik heb het beloofd en als het doorgaat kom ik u nog eens van mijn Italiaansche reis vertellen. Een langdurig applaus beloonde den voordracht-kunstenaar voor zijn amusante vertelling, die telkens door gelach was onderbroken, want het gaat feitelijk niet zoozeer om wat Felix Timmermans vertelt als wel de manier waaróp hij vertelt en die is onweerstaanbaar komisch.
Na de pauze las Timmermans een uitvoerig fragment voor uit zijn deze week verschenen roman "De Krabbekoker", hetgeen wederom met een hartelijk applaus van het opgetogen publiek werd besloten.
Vlaanderen herdenkt groots; Vader van Pallieter Felix Timmermans nog erg geliefd.
Uit : Amigoe di Curacao – Dagblad voor de Nederlandse Antillen – 20/10/1971
Begin 1972 is het 25 jaar geleden dat Felix Timmermans, na een lange hartziekte, op de leeftijd van 61 jaar overleed. Zijn geboortestad Lier, die hij in zovele geschriften heeft verheerlijkt en waar zijn levensgroot door Opsomer geschilderd portret op de ereplaats in het stadhuis hangt, zal hem met enige plechtigheid herdenken. Bij deze gelegenheid verschijnt weldra bij het Mercatorfonds in Antwerpen, befaamd om zijn luxueuze uitgaven over Vlaamse kunst, een boek waarin talrijke tekeningen van Timmermans worden afgewisseld met studies over zijn werk.
Wie de goede "Fee" buiten albums en verhalen nog eens wil ontmoeten, kan in Lier terecht in het vijf jaar oude museum dat de stad aan hem en zijn vriend Opsomer heeft gewijd en waar handschriften, oude drukken, portretten en andere souvenirs bij elkaar zijn gebracht. Herinneringen aan de schrijver wiens populariteit in Vlaanderen nooit meer werd geëvenaard, zijn ook nog te vinden in het grote witte huis in een stille zijstraat waar hij vele jaren heeft gewoond. Dit huis is voor toeristen evenwel zelden toegankelijk. Marieke Timmermans, zijn weduwe, leeft er te midden van boeken en kleurrijke prenten.
Onlangs is zij tachtig geworden.
Felix Timmermans blijft de meest vertaalde Vlaamse schrijver, zegt mij drs. José de Ceulaer, die zijn werk al jaren bestudeert en die tezamen met Hubert Lampo en Gerard Walschap aan de nieuwe uitgave van het Mercatorfonds medewerkte. Zijn werk, vertelt De Ceulaer, is in nagenoeg alle Europese talen vertaald en daarenboven ook nog in het Japans, Chinees en Indi. Er verschijnen nog geregeld nieuwe uitgaven in het buitenland. In het eigen taalgebied bewijzen recente herdrukken hoezeer hij de gunst van zijn lezers heeft bewaard. José De Ceulaer heeft zelf flink bijgedragen tot het behouden van die gunst. Hij verwierf naam met zijn intervieuwboeken, "Te gast bij...", maar niet minder met zijn studies over zijn beroemde stadsgenoot.
Drie jaar geleden verscheen bijvoorbeeld "En Toch", een spiegelbeeld" van de auteur, vooral gezien in het licht van gesprekken die De Ceulaer destijds met Timmermans heeft gevoerd. Onlangs verscheen een bloemlezing voor schoolgebruik : "Felix Timmermans in geuren en kleuren." Kleuren... een woord dat de schilderende schrijver en bedrijvende schilder lief was.
Hij lééfde van kleuren.
José de Ceulaer (50) is een geboren en getogen "schapekop", zoals een Lierenaar sinds eeuwen wordt genoemd. Hij woont aan de rand van de stad, die ligt in de zilveren knoop die de Nete, naar het woord van "de Fee," rond Lier heeft gelegd. De vissers lachen tegenwoordig een beetje schamper als zij over dat zilver horen spreken. Zij weten welke verwoestingen de watervervuiling ook in het idyllische Pallieterland heeft aangericht. Maar kom.... Ik zit bij De Ceulaer op zijn ruime schrijf- en feestzolder, bij de open haard die versierd is met tegeltjes van Gommaar de tekenende en keramiek-bakkende zoon van Felix. Tegen de wand staan glazen kasten met allerlei boeken, prenten en foto's, van de vereerde meester. Daarboven en daaromheen hangen kleurrijke affiches uit de gloriedagen van de steendruk. Twee blozende mannen komen met een enorme druiventros terug uit het Land van Belofte. Dat is een artistieke navolging van een uithangbord. Want in Lier is het Beloofde Land een café.
Toen De Ceulaer in september 1940 in Leuven Germaanse talen studeerde, koos hij Timmermans als onderwerp voor zijn licentiaatsverhandeling. Daaruit groeide later zijn eerste boek. "De mens in het werk van Felix Timmermans," dat in 1950 bij Van Kampen verscheen. Hij zocht in dat boek zowel naar de mens die Timmermans gestalte had gegeven in zijn werken, beurtelings geconfronteerd met de natuur, de kunst, de liefde en het geloof, als naar de mens Timmermans zélf, voorzover die werd weerspiegeld in zijn werk en de daarin voorkomende figuren. Een tweede boek van De Ceulaer was een bloemlezing. "Gedachten van Felix Timmermans," zijn derde een monografie voor de reeks "Ontmoetingen" van Desclée De Brouwer.De titel van het boek "En Toch" werd ingegeven door een leuze die Timmermans vaak gebruikte.
"Meer dan eens, vertelt De Ceulaer, heeft hij een doedelzakspeler getekend en daaronder geschreven : "En toch! ".En toch muziek maken! En toch zich over het leven verheugen! Zo zou je die leuze kunnen aanvullen. Dit motief komt ook in zijn literair werk herhaaldelijk terug. Soms uitbundig zoals in "Pallieter". Soms meer getemperd zoals in "Boerenpsalm". Je kan het als zijn "Leitmotiv" beschouwen. Zijn "Lebensbejahung," zijn ja-zeggen tot het leven, was niet zo oppervlakkig als veelal wordt gemeend. Zij berustte op een "trotzdem," zoals men dat in het Duits zo kernachtig kan zeggen." U hebt al meer dan eens uw stem verheven tegen de misverstanden die rond Timmermans en vooral dan rond zijn Pallieter zijn ontstaan. Misverstanden die we misschien wel kunnen vergelijken met het onbegrip rond de figuur van Pieter Bruegel...
"Dat is de keerzijde van de beroemdheid. Zelden is een boek zo populair geworden. De naam van de hoofdpersoon groeide tot een begrip. Hij drong door tot de woordenboeken met de betekenis van "levenslustige kerel". Hij heeft het nieuwe werkwoord "pallieteren" doen ontstaan. Héérlijk. Maar Timmermans moest er tol voor betalen." Om te beginnen heeft de mythe-Pallieter zijn echte betekenis vervalst. "Ja. Men bracht het werk uitsluitend in verband met de tijdsomstandigheden waarin het bekend werd. Men wees op het felle contrast tussen zijn leuze "melk de dag" en de atmosfeer van de angst en zorgen die er in de Eerste Wereldoorlog heerste. Nu is het wel juist, dat Pallieter in de oorlogsjaren van de pers kwam en zijn triomftocht begon. Maar het boek was klaar vóór 1914. Zijn ontstaan had niets te maken met de tijd. Het verhaal kun je zelfs niet in een bepaalde periode situeren. De oorsprong en de geest moeten alleen worden verklaard uit de psychologische toestand waarin de auteur verkeerde. Hij was terechtgekomen in een soort van puberteitscrisis, in een periode van geestelijke onzekerheid...
"En grote levensangst. Toen moest hij een medische behandeling ondergaan, er kwamen verwikkelingen en hij werd zo aangegrepen door de vrees te zullen sterven, dat hij tot het besef kwam van de waarde van het leven. Van de ene dag op de andere maakte zijn angst plaats voor een intens verlangen naar het leven. Een totaal ander leven dan hij tot nog toe had geleid : zonder twijfel, zonder angst, zonder problemen, in direct contact met de natuur. Dat leven werd Pallieter "De mens die hij op dat ogenblik had willen zijn. Pallieter mag dan ook niet worden beschouwd als een zelfportret, evenmin als de verpersoonlijking of het zinnebeeld van de Vlaamse Volksgeest. Hij is geen mens uit de bestaande wereld. Hij is een romantische figuur, ontstaan uit het verlangen om de werkelijkheid te ontvluchten."
Toch hebt u herhaaldelijk ook over een "innige" Pallieter gesproken? "Natuurlijk. Het levensgenot van de "dagenmelker"van die hippie "avant la lettre," die de onbezoedelde natuur bezong, is niet alleen van zintuigelijke aard. Naast momenten van uitbundigheid beleeft hij momenten van verinnerlijking. Die hebben veel te weinig aandacht gekregen."
Ook in Lier zijn er mensen die Timmermans nog altijd onze Pallieter noemen. "Wie hem goed kende, weet dat hij niet met zijn romanfiguur mag worden geïdentificeerd. Hij was geen uitbundige, maar een stil, rustig, zachtaardig mens, gezellig en gemoedelijk in de omgang, met een mild oordeel over zijn medemensen. Meestal was hij opgeruimd, al had hij neiging tot weemoed. Zelfverzekerd was hij niet, eerder schuchter en voorzichtig, zelfs 'n beetje vreesachtig. Tussen zijn figuur als mens en als schrijver bestond er in wezen geen verschil. Daarom brengt de lectuur van zijn werk een geluksgevoel bij. Er zit een levenswarmte in die de huidige literatuur zo dikwijls mist." Ik heb altijd gehouden van de tekeningen waarmee hij zelf zijn verhalen illustreerde. Er lag een bekoorlijke naiviteit in, een fris kinderlijk genoegen om de kunst van de tekenpen of het penseel.
Net als zijn schilderijen. De Ceulaer : "Timmermans was een zondagschilder in de gunstige zin van dat woord. Hij schilderde louter voor zijn genoegen. Dan kreeg hij het gevoel dat je vroeger had als het zondag was en je alleen maar deed wat je graag wou doen. Datzelfde gevoel vind je vaak in zijn landschapsbeschrijvingen, bijvoorbeeld in "Minneke-Poes", waarin stukjes voorkomen die wij u geestige "cursiefjes" zouden noemen." Is het waar dat hij liever tekende en schilderde dan schreef? "Schrijven kostte hem moeite. Tekenen en schilderen ontspanden hem. Zelf zei hij wel eens dat hij helemaal niet kon schilderen. Zelf geloof ik dat men te weinig belang heeft gehecht aan zijn plastisch werk, vooral aan zijn tekeningen." Dat wordt dan nu hersteld in de nieuwe editie. Zijn populariteit heeft Felix Timmermans ook tranen gekost. José De Ceulaer verstrakt als hij denkt aan het verdriet dat men de dichter zonder reden heeft aangedaan. Verdriet dat zijn weg naar het graf heeft ingekort. De Ceulaer : "De keerzijde van de roem is wel eens de miskenning door vertegenwoordigers van de "elite". Het grote succes wekte naijver op. Altijd hetzelfde liedje! Sommigen hebben vooral van de naoorlogse omstandigheden gebruik gemaakt om te proberen hem in diskrediet te brengen. Een ogenblikje scheen dat te zullen lukken. Nadien kwam er ook een evolutie in de literaire opvattingen en mode. Zodat de jongere generatie zijn betekenis niet op haar juiste waarde kon schatten, of gewoon niet wou zien. Geleidelijk drong dan het besef door dat hij in de eerste plaats een dichter was, ook als hij proza schreef. Zijn werk heeft eerder een lyrisch dan een episch karakter."
Hoe ziet u Timmermans in deze tijd? "Het is moeilijk hem in een bepaalde stroming onder te brengen, al vertoonden zijn geschriften vooral romantische kenmerken. Hij hoort niet bij een groep, hij had geen voorgangers of epigonen. Hij staat apart. Ik geloof niet dat zijn werk zo tijdsgebonden is. Natuurlijk draagt het de sporen van de tijd waarin het ontstond. Maar de kern blijft. De poëzie in het leven blijft altijd dezelfde. Het komt er slechts op aan, haar te ontdekken, haar aan te voelen, haar te kunnen en te willen ondergaan. In onze jachtige tijd, in een beschaving die wordt gedomineerd door de techniek, heeft men er minder oog, minder tijd en minder gevoel voor. Maar zij is er. Zij zal er altijd zijn. Zolang het gras groen is en de bloemen bloeien. Zolang er kinderen zijn, en jonge meisjes. Zolang het weer lente zal worden na de winter, zullen er mensen zijn voor de poëzie en het weemoedig geluksgevoel in het werk van Timmermans. Ik zie dat werk als een oase waarvan je meer zal genieten naarmate de poëzie in het leven meer wordt verstikt en overwoekerd of verdord. Het zal op de duur gaan vervelen altijd weer te moeten lezen dat het leven geen zin heeft, absurd is. Timmermans schreef dat je het waarom van het leven toch niet te weten kan komen.
Hij was ervan overtuigd dat het niettemin een zin heeft.
Walter Arras werd in 1939 in Lier geboren en ontviel ons vorig jaar onverwacht op 30 augustus 2013.
Hij studeerde eerst aan de Lierse Stedelijke Academie en voltooide nadien zijn studies aan de Kunstacademie van Antwerpen, waar hij zich bekwaamde in beeldhouwkunst. Na zijn opleiding legde hij zich toe op teken- en schilderkunst. Hij werd bevriend met Oscar Van Rompay en vond in hem een gewaardeerd leermeester.
Walter Arras, was als leraar schilder- en beeldhouwkunst verbonden aan de Lierse stedelijke academie van Lier & Herentals en bovendien vele jaren lid van de Raad van Bestuur van de vzw Oscar Van Rompay, die door deze retrospectieve tentoonstelling haar waardering en dank betuigt.
De tentoonstelling, opgesteld in het Atelier van Oscar, brengt een representatief overzicht van het teken- en schilderwerk van deze getalenteerde Lierse kunstenaar.
Voor het publiek zal de tentoonstelling geopend zijn van 04 april tot 27 april telkens op donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag van 14.00-17.00 u.
Openingstoespraak van Johan van Mechelen, bij de tentoonstelling "Felix Timmermans, ook tekenaar en schilder" in het Toreken, Cultureel Centrum van de Kredietbank N.V., Groep Gent, op vrijdag 3 oktober 1986.
"Felix Timmermans", de prinselijke verteller over het Vlaamse volk en landschap, werd geboren te Lier in Brabant, in de Zomermaand van het jaar 1886 ; hij stierf er in de Siberische dagen van einde Januari '47, arm, eenzaam en droef, met in zijn hart een oneindig heimwee naar Gods eeuwige heuvelen, terwijl de wereld, die hem vele jaren gevierd en bejubeld had als de Prins der Dietse fraaie letteren, hen plots vergeten was".
Dit is de aanhef van het boekje waarin de zieke Ernest van der Hallen trachtte naar enig eerherstel voor zijn vriend, die in algemene verguizing en een kil stilzwijgen ten grave werd gedragen.
Gedurende de lange maanden van ziekte, die zijn dood voorafgingen, thuis geïnterneerd en niet in de gevangenis, dank zij de tussenkomst van Kamiel Huysmans, was Felix Timmermans volledig naar binnen gekeerd, en schreef hij verzen, posthuum door Van Kampen te Amsterdam uitgegeven onder de titel "Adagio" :
De kern van alle dingen is stil en eindeloos. Alleen de dingen zingen. Ons lied is kort en broos. En donker zingt mijn bloed van heimwee zwaar doorwogen. Ik zeil langs regenbogen Gods stilte te gemoet.
Timmermans bevond zich dan reeds op de grens tussen tijd en eeuwigheid Uit de hele dichtbundel - die tweeëndertig gedichten omvat - ademt sereniteit, een milde rust, een haast onschendbare vrede die reeds een verworvenheid is. De taal is ontdaan van alle opsmuk, er is geen enkele maat voor niets, iedere versregel is gekristalliseerd tot de essentie. Het is goed, bij gelegenheid van de opening van de tentoonstelling "Felix Timmermans, ook tekenaar en schilder" ons even te bezinnen over de betekenis van Felix Timmermans en zijn plaats in onze letterkunde.
Deze tentoonstelling kwam tot stand bij gelegenheid van de honderdste verjaardag van zijn geboorte. Uiteraard is deze tentoonstelling - zoals trouwens iedere tentoonstelling - een kijk- en geen leesboek. Zeker hier een kijkboek dank zij het feit dat Timmermans naast zijn letterkundig oeuvre ook tekende en schilderde. Eigenlijk had hij, zoals zijn vrienden Isidoor Opsomer en Flor van Reeth, kunstschilder willen worden. Als kind ging hij in Lier naar de tekenschool. De inspanning om verder naar Antwerpen naar de Akademie te gaan heeft hij echter niet kunnen opbrengen. Wat niet belet heeft dat hij zich diverse technieken eigen maakte : tekenen, linosnijden, krijt, akwarel, olieverf. Hij maakte zelfs enkele houtsneden en etsen. Het grootste gedeelte van dit teken- en schilderwerk ontstaat en krijgt gestalte in de marge van zijn letterkundig werk. Trouwens, de meeste van zijn boeken werden door hemzelf verlucht. Hij legde er wel de nadruk op dat het verluchting was en geen illustratie. Hij maakte ook pentekeningen bij een aantal werken van Ernest Claes. Maar er zijn ook portretten, landschappen, wandkalenders, reisindrukken en het begin van een kruisweg. Een goed deel van dit werk sluit aan bij volkse prentkunst en Mannekensbladen en naïeve schilderkunst. Iedere tekening, ieder schilderij is een vertelsel, en wanneer het niet dank zij een verhaal tot stand is gekomen, zal het schilderij of de tekening tot het verhaal aanleiding geven. Maar een aantal werken stijgen boven de naïeve schilder- en tekenkunst uit. Het hele oeuvre toont ondertussen zo in faktuur als in koloriet de signatuur van Timmermans.
In zijn in meer dan één opzicht merkwaardig opstel "Felix Timmermans, grafisch en plastisch", in haar reeks culturele brochures door de Kredietbank in 1972 uitgegeven en verspreid op 35.000 exemplaren, schrijft de Timmermanskenner bij uitstek José de Ceulaer "Het tekenen zat hem wellicht het meest in het bloed. In enkele stillevens en kleine landschappen heeft hij de grenzen van de zondagsschilder, in de ruimste zin van het woord, doorbroken. Zijn werk is, om het met zijn eigen woorden te zeggen, een zondag voor het oog". Felix Timmermans is echter in eerste plaats schrijver. Hubert Lampo noemde hem de grootste schrijver die wij in deze eeuw mochten bezitten. Marnix Gysen getuigt over hem in "Dichterschap en Werkelijkheid", "Zijn natuurlijkheid en zijn directheid zijn op zichzelf reeds een verheugend en verfrissend verschijnsel in een literatuur die herhaaldelijk zwicht onder literaire perversies", en Eugeen de Bock in zijn Vlaamse Letterkunde noemt Timmermans een fenomenaal schrijver en heeft het over een "verrassende, al het licht van deze wereld weerkaatsende kunst". Wanneer in 1923 August Vermeylen de geschiedenis van de Zuidnederlandse letteren sinds 1830 publiceert, krijgt die als titel "Van Gezelle tot Timmermans". Bij een herwerkte uitgave in 1938 wordt de titel wel "Van Gezelle tot heden". Geschiedenis staat niet stil, ook literatuur-geschiedenis niet. Feit is echter dat Timmermans door Vermeylen zo belangrijk werd geacht, dat hij hem op dat moment als de figuur beschouwde om aan te duiden tot waar zijn literatuurgeschiedenis ging. Heden was in 1923 voor Vermeylen aan te duiden met het feit Timmermans.
Met zijn boek Pallieter, over de meest geïdealiseerde dagemelker die midden een bucolisch Nethelandschap geniet van alle geneugten des levens, werd Timmermans in een klap de meest gelezen auteur van het hele Nederlandse taalgebied. Het boek verscheen in volle oorlogstijd - juist voor de oorlog '14-18 waren de eerste bladzijden verschenen in De Nieuwe Gids - en Timmermans bereikt meteen een publiek dat anders nooit tot de literatuur kwam.
Twintig jaar later verschijnt Boerenpsalm, door Oskar Van der Hallen in Spiritualistische Epiek geroemd als "een psalm waarin de verheerlijking der schoonheid en goedheid van Gods schepping, afwisselt met de dreigende vervloeking van het kwade", en nog tien jaar later Adagio, dat posthuum wordt uitgegeven, zoals trouwens ook zijn laatste roman, Adriaan Brouwer. Het verschijnen van Pallieter is dus zeventig jaar geleden, het verschijnen van Timmermans' laatste werk veertig jaar. Wie niet dagelijks met de studie van onze literatuur geconfronteerd wordt, kan zich vandaag moeilijk voorstellen hoe pover het in het begin van deze eeuw nog in Vlaanderen gesteld was. Eerst en vooral was literatuur een elitaire aangelegenheid. Daarbij was men voor publikatie hoofdzakelijk aangewezen op tijdschriften die in beperkte oplage verschenen.
Buiten Conscience en enkele volgelingen, zoals de Sniedersen, Courtmans en Zetterman, ben ik ver rond wanneer ik nog Anton Bergman en Virginie Loveling vermeld, om een totaalbeeld te geven van wat Vlaanderen sinds 1830 aan prozaschrijvers had voortgebracht. Wij moeten wachten op de generatie rond en na "Van nu en Straks". Onder boekvorm verschijnt eerst in 1893 van Cyriel Buysse "Het recht van de Sterkste", in 1899 "Lenteleven" van Streuvels, in 1909 "Het ivoren Aapje" van Herman Teirlinck, in 1910 "Schemeringen van de Dood" van Felix Timmermans, in 1920 "De Witte" van Ernest Claes, in 1924 "Lijmen" van Elsschot. Dit maakt meteen duidelijk wat een gebeurtenis het verschijnen van Pallieter was, en wat de betekenis van Timmermans in onze literatuur geweest is.
De typische Brabantse spreektaal wordt schrijftaal, met een gelukkig oor voor treffende populaire zegswijzen. Daarnaast is er een bijna kinderlijk openstaan voor de zinnelijke vreugden van het leven die bij Timmermans worden tot een kruising tussen zinnelijkheid en mystiek. Zoals de door Timmermans zo bewonderde Pieter Breughel de Oude, waarover Carel van Mander in zijn in 1604 te Haarlem uitgegeven Schilder-Boeck verhaelt hoe hij "nae 't leven schilderde" schrijft Timmermans nae 't leven. Hij schrijft een zintuiglijke taal : hij ziet, ruikt, smaakt, voelt, hoort. Hij schrijft een picturale taal. De beeldende kracht van de taal bij hem is zo sterk dat iedere zin tot een schilderij wordt. Daarbij is de auteur steeds als het ware bij het verhaal betrokken en wordt het verhaal geactualiseerd. Al te vaak heeft men Timmermans vereenzelvigd met zijn Pallieter, een afreactie van de doodsgedachte, een hymne aan het leven.
In 1943 werd "de Romancier en zijn jeugd", een studie van August van Cauwelaert, opgenomen in de Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Akademie (nadien in 1944 in boekvorm uitgegeven door de Standaard-Boekhandel). Van Cauwelaert had een aantal romanschrijvers gevraagd naar de betekenis van de jeugdjaren voor hun werk. Het antwoord van Timmermans, gegeven toen de Familie Hernat reeds verschenen was, is wel belangrijk. Hij begint met de getuigenis dat zijn jeugd voor negentig procent de inspiratieve kracht voor zijn werk was. Lier is het stadje dat hij zich voorstelt van toen hij twaalf jaar oud was, het zijn de vertelsels die hij toen hoorde, de personen die hij toen kende, die hem in eerste plaats boeien, en beschrijft hij latere voorvallen, dan komt er toch een wasem over heen liggen uit zijn jeugd.
Pallieter was een jeugddroom. Breughel's schilderij "de Opschrijving te Bethlehem", gezien in zijn jeugd, was het uitgangspunt om over Breughel te schrijven, "de zeer schone Uren van Juffrouw Symforosa" was het laten duren van de vredige toestand die hij als kind op het begijnhof waarnam, het Kindeke Jezus gaat naar de vertellingen van zijn vader, de Harp van Sint-Franciscus naar die van grootvader, en de familie Hernat naar die van moeder, waar hij niet bij mocht zijn maar waar hij toch veel van opving. Daarnaast schrijft Timmermans zelf : "Mystiek en zinnelijkheid mengelen zich in Lier bijeen, en meer dan ergens anders vindt men hier het verdeelde hart : de herberg nevens de kerk. Het heimwee naar de Hemel en een dronk op het leven".
Pallieter was een dronk op het leven, na de jongemannenjaren beheerst door twijfels, doodsgedachte, theosofie, occultisme en spiritisme. Er zijn een erge ziekte, een verblijf in het ziekenhuis en het onverwachte herstel, juist in de lente, nodig om ook geestelijk te genezen. Er is dus van meetaf aan een groeiende verinnerlijking, een soms wel eenvoudige maar toch werkelijke inkeer tot de kern der dingen en medegaand dat heimwee naar de Hemel. Deze verinnerlijking wordt naar het einde toe, in Boerenpsalm en in Adriaan Brouwer, overheersend, om zijn orgelpunt te vinden in Adagio. In Boerenpsalm is er de telkens weerkerende confrontatie. Boer Wortel zit in de winter naast de kachel en snijdt uit een blok hout een Kruislievenheer. Hij spreekt met de groeiende Christus in zijn handen, over zijn miserie, over de tegenslagen, over zijn verwachtingen, over de eigen kruisweg door 't leven. Eerst snijdt hij de Kruislievenheer zonder doel : " 't is ook een vorm van gebed" zegt de pastoor. "O.L. Heer, ik snijd u in hout. Het is in de winter bijna een dagelijks gebed geworden ... Gij zijt onder mijn handen maar een stuk hout, maar gij wordt stilaan levend meer en meer. Gij wordt iets waar ik van ga houden en tegelijk bang van word. Ik zoek bij u mijn troost voor mijn miserie, en meteen voel ik mijn miserie scherper dan anders. Want ik denk op de mijne meer dan op die van u. Vergeef het mij. Het zou misschien nog beter zijn dat ik u stillekens zo onafgewerkt op zolder weglei, en in de geburen met de kaarten ging spelen. Maar verdriet zoekt verdriet."
Later krijgt de Kruislievenheer een bestemming, om op het graf van zijn eerste vrouw te zetten. Dan sterft ook Frisine, zijn tweede vrouw en Wortel blijft alleen, met zijn blind kind, ons Amelieken, vergroeid met de grond : "Het boerenleven hecht mij lijk een wortel aan ' t leven vast ...." "De Kruislievenheer staat te wachten tegen de muur om op mijn graf geplant te worden .... Hij is nog altijd niet helemaal af. Ik heb zo het voorgevoel, dat, als ik hem af maak, ik ook af ben..."
Beste vrienden, er zijn mensen die beweerd hebben dat Timmermans een voorbijgestreefde folkloristische heimatschrijver was. Ik heb even getracht, met het oproepen van Boerenpsalm, aan te tonen hoe diep, hoe algemeen menselijk de kern van Timmermans' werk gebleven is. Binnen het jaar volgend op het verschijnen van Pallieter, publiceerde Timmermans twee wondere verhalen, "Het Kindeke Jezus in Vlaanderen" en die onovertroffen novelle van "de Schone Uren van Juffrouw Symforosa Begijntje". Ik citeer alleen maar de aanhef van die novelle : "De lucht is natzilver als de rug van vis". Een enkele zin, wat een taalkracht !
Niet zo lang geleden kreeg ik twee Zwitserse bankdirecteuren op bezoek. En wat doe je dan ? Je bent gastheer, je gaat met hen naar Sint-Jorishof en je vraagt "Heb je Gent al bezocht". Zij waren voor de allereerste maal in Gent. Ik wandel met hen langs de Achtersikkel en aan de Kathedraal zeg ik "der Sankt-Bavo", waarop één van beide heren mij aankijkt en zegt : "Timmermans, das Jezuskind in Flandern". Dank zij Timmermans kende hij Vlaanderen, en kende hij Gent ! "Ene huiverende zoelte, die uit de grijsgele hemel zeeg, deed over Gent, het Jeruzalem van Vlaanderen, de sneeuw op de daken en de straten smilten".... Zo begint het verhaal van de Opdracht en het is in de Sint-Baafskathedraal dat Timmermans de opdracht doet gebeuren : "Toen kwanen zij onder de verheven kille gewelven in die kerk bijna zo groot als een dorp, als een bos van stenen bomen".
En de heilige Eremijt Simeon komt van de Kluisberg omdat hij in de nacht gedroomd had "dat er in de grote kerk van Gent, een reuzige korenschoof stond die hare zware halmen tot aan de gewelven reikte en die zeker meer koren inhield dan al de velden van Vlaanderen en Holland tezamen". En wanneer Simeon het Kind in de armen had genomen "vooisde het dankbaar van zijn lippen : "Heer, laat nu uw dienaar naar Uw woord in vrede gaan, want mijn ogen hebben gezien Uwen Zaligmaker". "Op een kwartierke tijd was heel Gent er van vol ... En op de ure van de noen, als alle klokken luidden, reed het huifkarretje over de Korenmarkt.... Het stramme ezelke was even geduldig als altijd. Jozef ging leidend voorop, en onder de grijze huif zat de blauwgemantelde, jonge bleke moeder, met veel verdriet in haar ogen, en de borst gevend aan haar rustig kind. En als een lied van zegen, roerden de klokken hun klanken, ’t waren er verre en dichte, en er was gehuppel van ronkend brons, en klingelend zilver, ernst van dikke zware klokken met spelende stemmekens daartussen .... De lucht zinderde er van, de ruiten rinkelden, de stenen torens gonsden : Gent zong ! Maar één klok zweeg. En dat was Roeland, de tong, het hart van Vlaanderen, die, sedert het Vlaamse volk verworden en verbasterd was, gescheurd daar in de hoogte hing en zijn stemme niet meer roerde. Maar plotseling, als het karretje aan de zware voet van ’t geweldig Belfortsteen passeerde, ging er daarboven in de lucht een bronzen geril, en als de jubeling van de hemel, dommelde Roeland ineens met volle galmen zijn zegen over het land.....
En heel ver in het land waar de mensen aan het dampend noenmaal schoven wierd het bronzen lied gehoord. En menig ouderling hield zijn lepel stil en staarde met betraande ogen in de verte waar de Belforttoren flauwgrijs in de hemel klompte, en zei met brekende stem : "het roert entwat in Vlaanderen"."
Beste Vrienden, De priester-dichter Naastepad schreef die prachtige psalm die wij sinds Vaticanum II zo vaak bij de Offerande zingen :
"God zij geloofd om Kanaan, dat land vol druiven en vol graan, dat overvloeit van melk en honig. Het geeft zijn oogst te rechter tijd, dat land is enkel vruchtbaarheid, gezegend land om in te wonen !"
Voor Felix Timmermans was dat gezegend land Vlaanderen en Brabant en de Kempen, de Nethe, de begijnhoven, de abdijen en Kapellekens, was dat Lier met de herberg naast de kerk, de processies en de bedevaarten, het akkerland en de mastebossen en de mens van bij ons, zowel Pallieter als Boer Wortel, Juffrouw Symforosa, Anna-Marie en Leontientje, de Pastoor van de bloeiende wijngaard en Mijnheer Pirroen, Breughel en Brouwer. Hij heeft Ons Heer en Onze Lieve Vrouw en Sint-Franciscus van bij ons gemaakt - dat deden ook reeds de Vlaamse Primitieven, en de onbekend gebleven auteurs van onze Oud-Nederlandse Kerstliederen, - en hij heeft Vlaanderen en zijn mensen in zijn verhalen zo diep menselijk getekend dat dank zij Timmermans over de hele wereld zovelen Vlaanderen hebben leren kennen en liefhebben.
Maar hij heeft ons ook met onszelf geconfronteerd, want ergens heeft ieder van ons iets van zichzelf, van zijn wereld, van zijn heimwee en zijn verwachtingen bij Timmermans weergevonden. Laat deze tentoonstelling voor ieder van ons een gelegenheid zijn om te herbronnen.
In Adagio schrijft hij :
" 'k Zou van mijn woorden, van mijn taal een glinsterende schaal van 't puurste maaksel willen gieten, waarin ik Uwen eeuwgen naam met al zijn diepte en schoonheid saam zou kunnen laten vlieten"
Hij heeft die schaal gegoten. Mevrouw Lia Timmermans, wij blijven er dankbaar voor, en beste Vrienden, laat ons van die schaal gebruik maken.
Wij kunnen er alleen, maar dan van binnen, rijker van worden.
HOMILIE - Eucharistieviering Opening Felix Timmermans-jaar
Door Herman-Emiel Mertens - Begijnhofkerk Lier zaterdag, 18 januari 1986.
'Zo tegen de dood aan begint het stil te worden' 'Nu komt de tijd dat men naar binnen ziet'
Het mag vreemd voorkomen dat het Felix Timmermans-jaar n.a.v. het eeuwfeest van de geboorte van Timmermans aanvangt met een in memoriam op de dodenakker van Kloosterheide en met een jaargetijdemis in deze begijnhofkerk om zijn sterfdatum te herdenken (24 januari 1947). Maar is het levenseinde in zekere zin niet belangrijker dan het begin? Is voor christenen Goede Vrijdag en Pasen niet relevanter dan Kerstmis om de echte betekenis van het Jezusverhaal als Christus-mysterie te bevroeden en te duiden? De dichter heeft gelijk: de avond, de nacht en de herfst zijn de gewijde tijden bij uitstek waarin het tanende leven zijn diepste gloren openbaart: de tijd dat men naar binnen ziet, dat het stil kan worden, zo stil dat wij ons een gedacht beginnen te vormen hoe de echte huizen en de echte bomen zouden kunnen zijn waarvan wij anders alleen de waterspiegeling zien. Met Timmermans' beproefde herfstij en vroegtijdige, benauwende levensavond in het geheugen, met zijn vrome, milde poëzie der laatste dagen voor ogen, kunnen wij met hem naar binnen zien: weemoedig, maar met schoon verdriet; prevelend zwakke, brekende woorden, maar met sterke hoop; een zalig uur belevend van broos geluk. Want in de schemeringen van de dood wordt biddend tot zijn God - de kern van alle leven - pijn en smart tot vreugd verheven.
Adagio biddend denken wij aan hem in dankbaarheid; gelovend in het Emmaüs wonder, hopend op de Heer 'zijn schild ende betrouwen', verschijnt zijn leven in een nieuwe heerlijkheid.
Een mens is zijn verhaal. Felix Timmermans is zijn verhaal: het verhaal van zijn jeugd, het verhaal van zijn schoon en gelukkig gezin, het verhaal van zijn goede vrienden, het verhaal van een stuk boeiende Vlaamse beweging, het verhaal van zijn vele ontmoetingen, zijn vele werken, zijn rijke gaven. Het verhaal dat uiteenspat in zijn vele verhalen: kleurrijk, klankvol, boeiend, verrukkelijk, onvergetelijk. Dit gezegende verhaal, zoals het wordt geroken uit zijn literaire en plastische werken, zal in de loop van dit Timmermansjaar worden herverteld, herbeleefd, bewonderd en gevierd. Met liefde en kunde zullen velen zijn artistiek werk belichten en zijn inzet voor kunst en volk prijzen. Dankbaar zal zijn stad en volk, zal Lier en gans Vlaanderen en zelfs Nederland het verhaal in de vele verhalen herlezen en bezingen. Zijn naam zal met gejubel weerklinken in de Lage Landen en zelfs daarbuiten: de naam van de kunstenaar, de schrijver, de dichter, de schilder; de naam van de volksverbonden, bewuste Vlaming waarop wij fier zijn.
Maar hier, in deze kerk, tijdens deze eucharistieviering noemen wij zijn naam met eerbied en schroom; de naam van de mens die hij was en is voor God. Een mens is tenslotte niet meer waard dan dat hij waard is in de ogen van God. Hier vieren wij de kunstenaar als mens en als gelovige christen. Zijn kunstenaarschap staat niet los van zijn mens- en gelovig zijn. Ook al was voor Timmermans de artistieke expressie geen middel doch doel, ook al was zijn opzet allereerst van esthetische aard, toch is zijn kunstwerk ook te interoreteren als de weerspiegeling van zijn eigen innerlijkheid. Om koud-afstandelijk en neutraal-onpersoonlijk te schrijven was hij enerzijds te sensibel en anderzijds te oprecht, te ongekunsteld, te eenvoudig. Hij was nu eenmaal wie hij was en 'het zat hem in het bloed gegoten van zo te zijn'. Hij sprak, schreef, schilderde, leefde zoals hij was: een rijkbesnaarde gevoelsmens, een romantische, stille levensgenieter, een volksverbonden Vlaming, een kritische zoeker, een vrome en diep gelovige man; met al zijn talenten, in al zijn glorie, zeer bescheiden en fijnzinnig.
Met pen en penseel is hij zichzelf geworden. Maar vooral liefhebbend en zoekend, mediterend, studerend heeft zijn wezen gereikhalst naar zijn ware wezen, zijn 'ovor-wesen' (Ruusbroec). Van de ene kant koesterde deze invrome man een kinderlijk geloof, op het naïeve af, doch van de andere kant tastte hij dit geloof voortdurend kritisch af, op zoek naar de wezenlijke kern der dingen; eerlijk, zonder pose. Op terugreis uit Rome en het land waar de appelsienen groeien bezocht hij Lourdes. Zijn oordeel over het bedevaartsoord viel dubbel uit. 'Lourdes is één winkel aaneen van bondieuseries, paternosters en medaljes'. Maar van de andere kant: 'Hier te Lourdes is het de mensheid die u aangrijpt, de mensheid in al haar ellende en mizerie van het lichaam en in al haar liefde en geloof van de ziel'. En Frans, de poverello van Assisi laat hij preken: 'de kern is de liefde. Beminnen dat is alles. Och iedereen kan een keers dragen en in de processie gaan en geld offeren; dat is niets. Het enige is: altijd verheugd te zijn met wat we uit Gods handen krijgen'.
Huldigde Timmermans het principe van ' l'art pour l' art'? - Ja, maar van ' l'art d'aimer'. Hij kon hunkeren naar méér en beter. Zijn rusteloos hart verging van heimwee, niet naar de schone schijn die dra verwelkt, doch naar het eeuwig schone dat blijft en alleen telt.
Om de echte Timmermans te kennen moet men niet alleen zijn boeken lezen en zijn schilderijen en tekeningen bewonderen, maar ook met hem Adagio prevelen, met hem stillekes bidden... de kosmische prefatie van boer Wortel; de stille, devote verzuchtingen van Symforosa met haar liefdesverdriet; het testament van Adriaan Brouwer zo rauw en zo ontroerend, bidden om geloof met de moeizaam, eerlijk zoekende Isidoor en offerend bidden zoals het tedere Leontientje; in dankbaarheid de lof zingen van de Schepper met Franciscus: 'Wij leven in Zijnen Asem, wij zwemmen in Zijn Licht. Alles is doorgoten van Zijn Geest. Hoe schoon is het te mogen leven. Hij is in ons! ' En de hele levensmeditatie ligt samengebundeld in zijn poëzie der laatste dagen: zijn Adagio, zijn brevier. Een en al weergalm van die ene stille zielekreet: 'Hij is in ons! In ons! Zo is het goed! En laat ons zwijgen en verlangen'.
Maar het staat reeds in Pallieter, het luide levenslied na de sombere Schemeringen van de dood. Op een zomerse avond slentert Pallieter over de vest naar het witte eenzame Begijnhof. "Hij ging op zijn tenen, bleef luisteren naar de stilte en ging de kerk in.(- in Timmermans verbeelding, deze Begijnhofkerk waar wij ons nu bevinden -) Er was niemand.
De glimmende stoelen stonden ernstig op roten en de godslamp was als een oog. Hij zette zich neer, en deze ongebroken geruchteloosheid deed hem van vrede de ogen sluiten. Zijn ziel opende zich in Hem en al het andere was als een vergeten droom ... zo zat hij. 'k Heb God gevoeld, mor 'k blijf toch mens' ".
Een mens? een mens, ook met gebreken? Ja. Met gebreken als een deel van zijn kracht. Zo heerlijk want zo Godgebonden.
Via mijn blog over de Fé is er onderstaande correspondentie gebeurt :
Geachte Heer, ik ben in het bezit van een briefkaart van Felix Timmermans aan mijn schoonvader, Dr. N. van der Laan, uit 1927. Kan ik u daar blij mee maken? Er staat een mooie handtekening op van F. T. Vriendelijke groet, Henriëtte Vogelezang
-------
Het is steeds fijn te lezen dat er via mijn blog over Felix Timmermans een reactie binnenkomt. Uiteraard kan ik niet anders dan blij zijn met dit prachtig voorstel. Mijn eerste reactie bij een vermelding van namen, zoals nu die van uw schoonvader, is gaan kijken of ik reeds een verband kan leggen. Wel in een artikel, verschenen in het jaarboek 31 van het Felix Timmermans Genootschap (2003) wordt de naam van uw schoonvader vermeldt :
"Als Nederlandse pendant van Leytens' leesboek kan Dietsche Lusthof doorgaan, een letterkundig leesboek voor hoogere klassen van scholen voor middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs en samengesteld door W. Kramer en Dr N. Van der Laan, leraars in resp. Almelo en 's-Gravehage. Het werk verscheen al in 1927 en in het tweede deel, dat ruime plaats biedt aaan de literatuur na 1880, opent het gedeelte over de Vlaamse literatuur met Gezelle en wordt afgesloten met Leopoldus Maximilianus Felix Timmermans, van wie een fragment van Pallieter is opgenomen. Over hem wordt gezegd dat hij, nadat hij zich had afgekeerd van de schilderkunst en zijn aandrang tot schrijven had gevolgd, weldra onder de jongere Vlaamse proza-schrijvers zou schitteren als een ster van eerste grootte." Beleefde groeten van uit Lier
-------
De correspondentie die ik heb, gaat ook over dit boek. Mijn schoonvader was doctor in de letteren en schreef ook zelf een aantal boeken. Hij is in 1942 overleden en de latere familieleden ook. Ik weet niemand die in deze kaart geïnteresseerd is, vandaar dat ik op zoek ging. Ik stuur u de kaart toe en wens u veel succes met uw blog. Met vriendelijke groet, Henriëtte Vogelezang.
-------
Verleden week, 87 jaar later, viel op vrijdag 4 april 2014 deze kaart in de bus. De tekst is geschreven door de toenmalige secretaris, Miel Lambrechts, en is ondertekent door de Fé. Mooi is dat !
Het koperen beeldwerk van Pallieter en Marieke op paard Beiaard van kunstenaar Robert Schoofs, bekend onder 'Bertro', heeft zijn nieuwe plekje in Lier gekregen.
Vanaf nu pronkt het werk op de rotonde aan de Molbrug op het einde van de Netelaan. 'Bertro' had het beeld aan het stadsbestuur geschonken. De stad plaatste het begin september 2013 op de stadsvesten in de buurt van de sportvelden, maar binnen twee maanden werd het beeld twee keer toegetakeld door vandalen.
Het paard, Pallieter en Marieke verhuisden terug naar 'Bertro' voor herstellingen en ondertussen werd beslist dat het beeld op een meer zicht bare plaats moest komen. Dat werd dus de Molbrug waar veel meer passage is dan op de vesten.
Door Maurice Roelants Uit De Telegraaf (NL) - 12/8/1934. Vlaamsche geest en andere Vlaamsche geest, of een klucht volgens recept. Na de lectuur van Felix Timmermans' nieuwste boek "Bij de Krabbekoker" heb ik mij den Fee herinnerd op de herdenking van Hendrik Conscience door de Koninklijke Vlaamsche Academie. Hij analyseerde er eenige middelen, waardoor Conscience het volkshart heeft veroverd. Men vangt geen vliegen met azijn en geen volksscharen met sombere boeken. De kleine man weet genoeg van alle miserie, vunzigheid en bederf om niet gaarne een Arcadië te worden binnengevoerd, waar zich aangename en idealistische helden bewegen, waar de primitieve eenvoud en zuiverheid worden teruggevonden en waar alles eindigt in den opgewekten toon.
Felix Timmermans kent terdege het recept en past het toe op een wijze, die een geval Felix Timmermans schept. Er zijn afgedwaalden, die meenen, dat al wat volksch is in de literatuur en al wat tot het volkshart spreekt, uit den booze is en die een afgodenbeeld van niets dan water en zand vereeren : de pure esthetiek. Felix Timmermans staat bewust of onbewust in den tegenovergestelden afgodendienst : zijn boek Bij deKrabbek oker geeft den indruk op louter volksamusement berekend te zijn. Hoedt u voor de estheten, die van het straatlied vies zijn. Maar hoedt u niet minder voor de oogendienaars van het volk, die bewust of onbewust alle poëzie tot een straatlied zoeken te herleiden.
Bij de Krabbekoker is bewust of onbewust, straatliedliteratuur, of zoo ge ’t anders wilt, literatuur voor volksalmanakken. Literatuur om te doen lachen, en die daarentegen dikwijls diep weeïg stemt, want niet geankerd in levende menschen uit het volk, maar in folkloristisch gekleurde Jan Klaassen en poppen. Godsdienstzin en deugd spelen er een rol in, maar voor mijn gevoel in een toonaard, die permanent aan een cliché-achtig arrangementje doet denken, zooals overigens de rest.
Het verhaal Bij de Krabbekoker deed mij dan ook aan als een klucht, waarvan de smakeloosheid diverse malen alle grenzen te buiten gaat. Dit is zonder twijfel Vlaamsche geest en ten deele Vlaamsche traditie. Die van zuster Hadewych, Ruusbroec, Gezelle, Van de Woestijne, die van de Vlaamsche primitieven, die van Breughel is er de antipode van. Deze traditie immers is uit de waarachtigheid van de Vlaamsche volksziel en de innerlijke krachten van den mensen in den Vlaming ontsproten. Bij Timmermans daarentegen overwoekert de Vlaming, een soort kluchtenmaker uit den Vlaming, den overigens primairen mensch.
Dat wij, Vlamingen, met dit soort van narrenspel, mede door zijn probleemloosheid en zijn niet te loochenen zinnelijk poëtische gaven, in het buitenland overal succes genieten, is mij een reden te meer, om, zooals Gezelle in nood, naar mijn beminden, ouden brevier te grijpen: naar het kunstwerk der Vlamingen, waaronder ik ook het universeele voel, met een waarachtigen inslag van menschelijkheid. De Krabbekoker is een schoenmaker, die leeft onder het symbool van een opgestoken, wiekenden hamer, waarmee hij eens zijn vrouw zal straffen. De vrouw immers is er vandoor getrokken met een kanonnier, omdat hij zoo'n schoon moustachken had. — Wees gerust, dat overspel wordt gestraft met een ontzettenden kanker en een heimwee tot aan 't eind naar dien braven Krabbe.
De Krabbekoker woont in een barak en een schuit op de Nethe met Artist Victor, een peroreerenden maar niets zeggenden amateurschilder, met Cicero, volksmannetje dat kruiden leest, kinderlijkjes begraaft en beewegen doet — in De Harp van Sint Franciscus hadden wij als koddig succesnummer Broer Hoed en hier nu is Cicero op dezelfde wijze grappig getypeerd : zijn bolhoed doet hij vrijwel nooit af — en ten slotte Armand, verloopen zoon van een rijke familie. Er waren in dien Armand vreeselijke passies actief. Gelukkig is de Krabbekoker hem de baas met een eenvoudig middeltje: "Braaf zijn of naar een bedelaarskolonie! "
Hoe men schoelies gedwee maakt....
In allen eenvoud leeft dit viermanschap een onwerkelijk, maar kleurig bohéme-leventje, met af en toe een tocht naar de herberg "De Meloen", waar ze genever drinken met gesloten oogen. Totdat het viermanschap de dochter van een hardvochtigen kantfabrikant in huis neemt. Die dochter heeft zich in den omgang met een getrouwd heerschap, die achteraf nogal sensationeel de broer van Armand blijkt te zijn, in een moeilijk parket en een gezegenden toestand gebracht. In het sentimenteel onderonsje van de vier wordt de baby geboren. De zondares wordt een bevallige zedepreekster, die den Krabbekoker naar zijn vrouw terugdrijft. Een nachtelijke beeweg doet de rest : de Krab ziet vergevensgezind zijn vrouw terug in een echte Grand-Guignol-scène : de door kanker verminkte vrouw heeft zich een masker voorgebonden, dat de Krab trouwens wegrukt. Theatrale excessen moeten uiteraard in dit verhaal, dat af en toe als een gemoedelijke draak is opgezet, het laatste overblijfsel van menschelijke gevoelens bederven.
Inmiddels is de verloopen rijkemanszoon Armand op het deugdelijke zondaresje aan boord verliefd geworden. Zij blijft echter trouw aan de deugd of in gedachte aan zijn getrouwden broer, of aan beiden. Groote herrie, Cicero wil haar baby in veiligheid brengen en verdrinkt er mee in de Nethe. Logischerwijs zou men in volle drama moeten belanden. Maar het drama wordt naar een goed en vroolijk einde omgebogen. Het zondaresje gaat vriendelijke dagen slijten in Italië, in alle eer en deugd vergezeld door Victor Artist. En de Krabbekoker, na een ontroerd afscheid, zit boven alle miserie verheven in "De Meloen" koddige brieven te dicteeren voor Armand. die zich in het Vreemdelingenlegioen heeft geëngageerd. Levenstragiek in een stichtenden moppentoon.
Ondanks veel lachwekkends, in den slechten zin van het woord, staan er in dit nieuwe boek van Timmermans eenige bladzijden, die uit zijn goede veine komen. Ik doel hier op de scherpe en kleurige teekening van den vader van het zondaresje, den kantfabrikant, die onverbiddelijk zijn kantwerkstertjes tyranniseert. Ik doel hier op enkele atmosfeersuggesties, die Felix Timmermans met een ingeboren dichterlijke gave en een altijd opnieuw bekoorlijk beeldingsvermogen zijn onzinnigsten romanbedenksels een echte prentjes-charme verleenen. Wanneer het zondaresje en Artist Victor per boot de Nethe afvaren om naar Italië te vertrekken, dan leest men : Ze vaarden weg. Wind en zon in den rug.Een wondere groote vogel op de Nethe. Lisch en kruid bewogen. Het water rimpelde, wiegelde, en het spiegelbeeld van de boomen en de kruiden wiegelde mee, en ook dat van de twee nawuivende Meloenen. Het schip draaide de eerste bocht om.
Zulke passages zouden aan een goedgeschreven en goed in de verf gezet boek doen gelooven, wat Felix Timmermans over mijn afwijzing van zijn boek wel niet troosten zal. Voor mij echter zijn deze passages geen voldoende verguldsel om de pil van zooveel gewild-koddige, van zooveel innerlijk valsche literatuur te slikken.
Felix Timmermans, een praatje met den populairen Vlaming.
Uit De Tijd - 11/10/1933. In de koele gangen van het Amsterdamsche Koloniaal Instituut ontmoeten we "den Fé." "Ga mee", zegt hij. "Ik moet naar den trein, anders ben ik te laat. Ik kan nog net 5.45 naar Antwerpen nemen." Een pijlsnelle taxi brengt ons naar het station. "Ik heb over Bruegel gesproken", zegt Timmermans. "Maar 't moest plezant zijn. Da's altijd spijtig. Ik zou liever ernstig praten over zoo'n mensch. Die is zóó groot. Maar ja, als 't dan plezant moet zijn, nou vooruit dan maar."
De remmen knarsen. Centraal Station, ’t Is vlug gegaan. We hebben nog ruim twintig minuten. Allez, dan maken we nog een praatje. En zittend op een rustig plekje op het derde perron vertelt Felix Timmermans van thuis, waar de kleine Pallieter opgroeit tot een flinken, stevigen bengel; van het Vlaamsche land, waar de wolken even donker en dreigend zijn als boven de Hollandsche weiden en waar de jongeren even hard strijden als hier. "Ik ben geen vechter", zegt Timmermans, "maar daarom moet men niet gelooven dat ik dien strijdlust niet bewonder. Juist die moedige vurigheid kan alles veranderen. Er zit kracht genoeg in de jeugd. En ze gaan het winnen, want ze brengen iets frisch en levends. Elke beweging die levend is, gaat groeien, dat ziet men aan de actie van Wies Moens.
Nogmaals, ik ben geen vechter. Om te werken heb ik rust noodig en daarom sta ik buiten elke beweging. Dat wordt me altijd kwalijk genomen. En men heeft al rare dingen verteld om me verdacht te maken. Groote stukken in de kranten. Ik was fascist, want ik ging naar Italië en ik had een Italiaansche vertaling van een van mijn boeken opgedragen aan de Italiaansche Kroonprinses. En ik was anti-Vlaamsch gezind. Toen men wist op welke Vlaamsche kranten en tijdschriften ik geabonneerd was en van welke Vlaamsche vereenigingen ik lid was, toen was het goed, toen was ik toch niet anti-Vlaamsch gezind. Ach, waarom zal ik me er veel van aantrekken? Ik wil werken, rustig werken en dat kunnen lasteraars en sensatie-makers me toch niet verhinderen.
Kort geleden heb ik een boek beëindigd. "Pijp en Toebak" heet het en het verscheen in het Davidsfonds. Maar het zal binnenkort ook hier in Holland komen. Ik heb het voor de uitgeverij P. N. van Kampen en Zoon te Amsterdam bewerkt en er nieuwe vertellingen aan toegevoegd. Want dit boek is eigenlijk een verzameling van losse verhalen van geheel verschillend slag. Ik heb er ook in geschreven over de H. Elisabeth. Daar heb ik altijd graag over willen schrijven, maar 't is nooit tot een boek gekomen. Enfin, in "Pijp en Toebak" heb ik nou toch een groot stuk over de H. Elisabeth kunnen opnemen. Of het in Nederland gunstig zal worden ontvangen weet ik niet, maar ik hoop er natuurlijk het allerbeste van.
En dan ben ik verder bezig aan een boek dat ik noemen zal "Bij den Krabbekoker." Dat is een verhaal van vier verloopen mannen die onder den invloed komen van een vrouw. Die vrouw heeft zelf een zondig en zwaar leven achter den rug en haar ondervinding doet haar de zwarte vlekken in deze mannenzielen duidelijker zien. Tenslotte brengt zij deze menschen terug op de plaats waar zij hooren. En dan werk ik op 't oogenblik ook aan "De zegen van den boer." Dat is eigenlijk een lyrische uiting." Het geluk van den landman die temidden van Gods natuur arbeidt, den boer, die opgroeit in de zuivere lucht en de ongerepte schoonheid van het land. Het moet nog allemaal groeien, maar ik werk daar echt met plezier aan. Het laat zooveel ruimte voor de fantasie en zooiets, kan worden tot een zingende hulde, tot een blijde hymne.
Er speelt al lang iets anders door mijn hoofd. Wat dat precies is kan ik nog niet zeggen omdat het allemaal nog zoo vaag is, maar daar komen kardinalen in voor, dat is 't eenigste wat ik zeker weet. Enfin, voor dat allemaal geschreven is! Voorloopig heb ik nog genoeg te doen. Er is nog een tooneelstuk dat ik reeds in 1929 voltooide. "De Hemelsche Salomé". Dat behandelt het leven van de H. Catharina van Siëna en zooals de zondares Salomé met haar dans het hoofd won van den H. Johannes, zoo wint hier de H. Catharina het hoofd van een zondaar door haar gebed. Het stuk is in Vlaanderen reeds opgevoerd, doch het moet voor Nederland bewerkt worden en het zal dan in studie worden genomen door het Vereenigd Rotterdamsch Hofstad Tooneel onder leiding van Cor v. d. Lugt Melsert."
Het is langzamerhand tijd geworden. De groote wijzer van de stationsklok nadert vervaarlijk snel de negen. Nog een paar minuten. Timmermans zoekt zijn plaatsje in den trein op. "Nog veel nieuwe litteratuur gelezen?" vragen we. "Ik heb te weinig tijd om alles bij te houden, maar ik heb toch wel verschillende nieuwe werken gelezen. Voor Antoon Coolen heb ik oprechte bewondering. Dat is een uitstekend romanschrijver. Zijn "Kinderen van ons Volk" was voor mij een verrassing en na dit zeer goede boek heeft hij zich in zijn volgende werken steeds meer verdiept en ontwikkeld. Van de anderen vind ik vooral Anton van Duinkerken en Dirk Coster bijzondere figuren en in Vlaanderen is Michel de Ghelderode de groote man."
Over het nu bijna verlaten perron klinkt het fluitsignaal. De locomotief zucht en de trein zet zich in beweging. Achter het open raampje wuift joviaal de populaire man uit het schoone Lier. "Al het beste aan de vrienden !" roept hij nog.
Timmermans schreef veel over Lier, maar in nogal wat van zijn belangrijkste romans - Pieter Bruegel, Boerenpsalm en Adriaan Brouwer, komt de stad niet voor. Zelfs in zijn populairste boek, Pallieter, speelt ze geen belangrijke rol. Het is dus niet zo dat het universum van Timmermans beperkt blijft tot Lier.
Lier komt vooral aan bod in de vele verhalen en schetsen van de schrijver – het begint al in Schemeringen van de Dood. Toch zijn er ook twee romans waarin het een zeer voorname plaats bekleedt: Anna-Marie en De Familie Hernat. Vooral de eerste is een echte 'stadsroman' waarin het decor - het Lier van de Biedermeiertijd - uitgroeit tot een personage. En dan is er natuurlijk ook de 'gids' Schoon Lier, die Timmermans in opdracht schreef, en waarvan Lier het enige onderwerp is, al komen de mooiste en de meest pregnante beschrijvingen van de stad volgens mij voor in zijn fictie. Het Lier waarover Timmermans schrijft, is het Lier uit zijn eigen jeugdjaren - het Lier van voor 1916 - en voor een stuk het Lier dat hij kende uit de verhalen van zijn familie, ik denk vooral aan zijn vader, die een begenadigd verteller moet zijn geweest. Het is dus, tot op zekere hoogte, gekleurd door nostalgie.
Nostalgie of niet, af en toe is de beschrijving van Lierse straten, pleinen en gebouwen in het oeuvre van de schrijver bijzonder accuraat, zoals men vandaag nog altijd kan constateren. Maar Timmermans durfde ook reële met fictieve elementen vermengen - net zoals in zijn grafisch werk, trouwens. Zo heeft hij het in Anna-Marie - ik zei het net, zijn 'Lierse' roman bij uitstek – over het gotische Stadhuis (!). Ook in Anna-Marie komt het kasteel De Eenhoorn voor. De schrijver situeert het in Grobbendonk. Maar bij nader inzien stemt de beschrijving van het goed niet overeen met enig bestaand kasteel in Grobbendonk. maar met het Hof van Rameyen, dat niet daar, doch in Gestel staat.
Het Hof van Ringen uit Pallieter is geen landgoed uit de 16de eeuw in Vlaamse renaissancestijl en met een torentje, zoals de auteur schrijft, maar een classicistische villa van in de tweede helft van de vorige eeuw, al bestaat er een oude prent, die Timmermans moet gekend hebben, van het oude Hof van Ringen dat er wel zo uitzag als in de roman. In andere boeken, o.m. in Pallieter, is uitvoerig sprake van de 'eindeloze' Begijnenbossen. Welnu, die bestaan niet en ze hebben ook nooit bestaan. Gommaar vertelde me dat er, toen hij klein was, geregeld bezoekers bij vader Timmermans kwamen, die erg teleurgesteld waren omdat ze die volgens hem erg mooie en zeer uitgestrekle bossen nergens konden vinden. De gemiddelde bezoeker kent de Lierse Grote Markt en het Begijnhof. Maar Lier telt meer straten en pleinen die ook in het werk van Timmermans voorkomen, en die er de sfeer van hebben bewaard. Ik denk dan aan de Vismarkt, de Mosdijk, de buurt van de De Heyderstraat waar de schrijver woonde, en de straatjes tussen de Sint-Gummarus en de Werf. Men treft er trouwens een groot aantal mooie, historisch belangwekkende en... beschermde monumenten aan.
Timmermans, is dat dan geen folklore? vraagt u zich wellicht af. Ik kan daar kort over zijn. De schrijver had vast en zeker een grote belangstelling voor het volksleven; hij schreef dus over 'folklore' - d.w.z. over wat de mensen vroeger dachten, voelden, geloofden en deden. Maar een folkloristisch auteur zou ik hem zeker niet durven noemen. Het is natuurlijk wél zo dat zijn grote populariteit heeft geleid tot het ontstaan van een 'Timmermans-folklore', die niet altijd van goede smaak getuigt, en die doorgaans totaal voorbijgaat aan wat wezenlijk is in zijn werk. Timmermans heeft over een heleboel andere dingen geschreven dan lekker eten en drinken en juffrouw Symforosa - laten we wel wezen. De Lierse middenstand zal dit misschien niet zo graag horen, maar het is een feit.
Ik begon Felix Timmermans te lezen toen ik op het atheneum zat. Dat kwam doordat in de onvolprezen bloemlezing De Bron die wij gebruikten, een fragment voorkwam uit Pieter Bruegel. Het maakte een diepe indruk op mij, en niet alleen omdat het over de 16de eeuw ging, die mij altijd al interesseerde. Nee, wat mij vooral trof was de stijl, de stem die ik aan het woord hoorde en de beelden die ze mij liet zien. Een en ander overkwam mij in die jaren slechts met één andere auteur, nl. Louis Couperus, van wie intussen vaststaat dat hij tot de grootsten uit ons taalgebied behoort.
Ik las niet alles van Timmermans, maar ik las veel van hem. Ik weet niet of ik die boeken gauw opnieuw ter hand zou hebben genomen, indien het Davidsfonds mij niet gevraagd had om aan deze gids mee te werken. In de kringen waar ik vertoef en waar ik mijzelf toe reken, is het de bon ton Buysse en Walschap te vereren, en niet Timmermans (niet dat men ze ook effectief gelezen heeft, dat is een ander paar mouwen). En er is nog zoveel te lezen – ik ben nog niet toe aan het Grote Herlezen, waar nu eenmaal vooral oudere mensen toe overgaan. Ik sta nog maar aan het begin van mijn midlife-crisis. De hernieuwde confrontatie met boeken die ik twintig jaar geleden met plezier las, en de lectuur van andere, waar ik toen niet aan toekwam, was in ieder geval een prettige verrassing. Het werk van Felix Timmermans werkt nog altijd.
Velen lezen het vandaag wellicht uit nostalgie naar een 'voorbij' Vlaanderen, dat nooit bestaan heeft, laten we wel wezen, uit hang naar de 'goede' oude tijd. Maar dat is niet de ware reden waarom de boeken van de schrijver nog altijd de moeite lonen. Die reden is van louter literaire aard. Ik verklaar mij nader. Een schrijver is niet belangrijk om wat hij vertelt, maar om hoe hij dat doet. Dit is een simplificatie, ik weet het, zij het één die de waarheid niet al te veel geweld aandoet. Meteen komen we bij wat volgens mij het wezen is van de schrijfkunst van Felix Timmermans. In iedere regel die de schrijver aan het papier toevertrouwde, gebeurt iets. Ik bedoel niet dat iedere regel een of andere vermeldenswaardige gebeurtenis beschrijft. Nee. Ik bedoel dat in iedere regel iets gebeurt met de taal. Timmermans bedenkt een beeld, dat ons in ons hoofd doet zien wat hij bedoelt. Hij maakt de wereld aanschouwelijk.
Hij slaagt erin om de woorden onder stroom te zetten, om ze de gekste, de verrassendste, de mooiste buitelingen te laten maken. Ze vertonen hun kunsten en wij kijken geamuseerd toe, tot ze ons plots bij onze lurven pakken en ons ontroeren, of, maar dat is eigenlijk hetzelfde, ons op een andere manier leren kijken. Tegelijk ervaren wij hoe klankrijk ze wel zijn, hoe goed hij ze heeft gekozen, hoe juist ze zich tot elkaar verhouden. Wij ondergaan literaire - poëtische, zo u wil - schoonheid. En dat alles gebeurt niet alleen in de 'grote' romans, maar ook in relatief onbelangrijke teksten. Timmermans is een uitgesproken 'visueel' schrijver en zijn beschrijvingen vervelen nooit. Zijn teksten zijn films, zijn taal is een film. En hij wist dat film in essentie 'actie' betekent - ook al speelt die zich louter af op verbaal vlak. In het verlengde hiervan signaleer ik ook nog even dat de schrijver die werkwijze ook op het niveau van zijn verhalen toepaste. Timmermans was geen groot verzinner van intriges, maar hij wist dat een roman, om het met Walschap te zeggen, een verhaal is. En dat je een verhaal vertelt door dingen te laten gebeuren, niet door beschouwingen te formuleren.
Zijn personages en hun verzonnen levens worden zichtbaar - alweer dat woord! - door hun daden en hun woorden. Moet men Lier kennen om het werk van Timmermans beter te begrijpen? Nee, natuurlijk. Een literair oeuvre is een berg woorden en in feite hoeft men niet te weten door welke straten en pleinen die geïnspireerd zijn. Maar het is wel prettig om dat te weten : het drukke literaire toerisme in het buitenland bewijst dat. Omdat de bezoeker die afzakt naar het Lier van Timmermans allicht belangstelling heeft voor literatuur in het algemeen, vonden wij het een goed idee om - net zoals Timmermans zelf deed in Schoon Lier - een hoofdstuk te wijden aan de auteurs die in de loop der eeuwen in de stad actief waren. Dit verhaal begint bij Beatrijs van Nazareth en voert ons via de rederijkers, Jan-Frans Willems, de 'vader van de Vlaamse beweging', kanunnik David, de dichter Jan van Beers, de liberale romancier Domien Sleeckx en uiteraard ook de Lierenaar Tony Bergmann, tot bij Timmermans zelf. Het uitzicht, de structuur, de geplogenheden van een stad zijn slechts te begrijpen voor wie weet hoe zij zich in de loop der tijden ontwikkelde. Daarom besteedden wij een hoofdstuk aan de geschiedenis van Lier - een hoofdstuk dat overigens gelardeerd is met de vaak ontwapenend-nuchtere bedenkingen die Timmermans in Schoon Lier formuleerde bij het relaas van de Lierse geschiedenis. Deze twee hoofdstukken zijn van de hand van Arthur Lens, de gewezen Lierse stadsarchivaris. Niemand was beter geplaatst dan hij om ze te schrijven.
Timmermans deed meer dan gebouwen, straten en pleinen als decorstukken in zijn werk 'gebruiken'. Hij schreef ook over Lier als stad, als geheel, als gemeenschap, als organisme Het zijn vooral deze uitspraken die Lier - het echte en het imaginaire van Felix Timmermans - in zijn geheel karakteriseren. Daarom bracht ik ze samen in een derde hoofdstuk. Eén over straten, roddel, carnaval, vroomheid, vlaaikcns en nog veel meer.
Het vierde hoofdstuk van "Met Felix Timmennam door Lier" is weer van de hand van Arthur Lens. Het beschrijft een wandeling door de stad, die de lezer langs zo veel mogelijk merkwaardige plaatsen brengt. Plaatsen waar ook Felix Timmermans kwam, en die zijn verbeelding onder stroom zetten - plaatsen die een vaak belangrijke rol spelen in zijn boeken. Sommige - het Stadhuis, de Grote Markt, het Begijnhof, de Sint-Gummarus - eisen sowieso de aandacht op van de toerist. Andere, zoals de buurt waar Timmermans woonde of het Kanunnikenhuis uit Schemeringen van de Dood - ik noem er slechts enkele - vallen de doorsnee-bezoeker minder op en zullen voor heel veel lezers nieuw zijn. Wij beperken ons dus niet tot het evidente, maar slaan ook stille straten in, kijken naar op het eerste gezicht onopvallende gevels, en houden stil bij een plek waar naar verluidt een heus mirakel is gebeurd. Zo belanden we tenslotte in het Timmermans-Opsomerhuis, dat het eindpunt vormt van de tocht.
Om de teleurstelling over het imaginaire karakter van de Begijnenbossen enigszins te sussen, voegde ik aan Tuurs wandeling de beschrijving toe van een tocht per auto die men in de streek van Lier kan maken - uiteraard langs landschappen en monumenten die bij Timmermans voorkomen. Ik heb het tot nu toe over Arthur Lens en over mijzelf gehad. Daarom vraagt u zich intussen af wat dan wel de inbreng van Gommaar Timmermans was bij de tot stand koming van dit boek. Die inbreng was groot en belangrijk, al was het maar omdat Gommaar en zijn vrouw voor elke vergadering over "Met Felix Timmermans door Lier" hun huis ter beschikking stelden, en voor lekkere koekjes en sterke koffie zorgden.
Maar er is natuurlijk meer - veel meer. Zoals u zult zien, staan vanaf het derde hoofdstuk her en der in het boek teksten van de hand van Gommaar. Het gaat om herinneringen aan zijn vader, aan diens inspiratiebronnen, aan het gezin Timmermans, het huis in de De Heyderstraat en noem maar op. Het zijn leuke, persoonlijke en spitse teksten - wie Gommaars wekelijkse verhalen in Knack kent, verwacht niet anders - die bovendien een uniek licht werpen op Felix Timmermans, zijn oeuvre en zijn stad.
Toespraak ter gelegenheid van de officiële opening van het Felix Timmermans-jaar naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van zijn overlijden.
Stadhuis,Lier,25januari 1997.
Dames en heren, In het geheel van deze plechtige opening van het Felix Timmermans-jaar werd mij de opdracht toegeschoven iets te vertellen over de plaats van Felix Timmermans in de literatuurgeschiedenis. Goed, ik zal proberen hem nog eens te situeren in zijn tijd, maar kort, want daar is al voldoende over bekend, dacht ik. Maar ik heb de opdracht ook een beetje afwijkend geïnterpreteerd. Ik ben eens gaan bladeren in verschillende officiële, bekende literatuurgeschiedenissen. Op grond daarvan wou ik om te beginnen een belangrijk onderscheid aanbrengen, dat tussen de literatuurgeschiedenis van Lier en die van buiten Lier. In de literatuurgeschiedenis van Lier wordt Felix Timmermans geprezen om wat men hem buiten Lier ondertussen aanwrijft als een mindere kwaliteit, namelijk dat hij een Heimatschrijver was. Een Heimatschrijver zou te veel op de anekdotiek van het leven afgestemd zijn, op kleinschaligheid, op uiterlijkheid, en hij zou universalisme missen. De wereld van Lier was voor Timmermans inderdaad het centrum van zijn wereld, en die wereld was groot genoeg voor hem. Hij miste er niets, alles gebeurde hier, zelfs het kerstverhaal speelde zich in Lier af.
Net die grote herkenbaarheid van het eigen Lierse leven in zijn werk, is voor de Lierenaars zijn grootste kwaliteit. Als geen ander heeft Timmermans de aloude ziel van "Lierke Plezierke" in beeld en klank gevat en neergeschreven. Na zijn inzinking, toen hij van het volop genieten zijn levensfilosofie had gemaakt, herkende hij zijn levenslust in de Lierse opgewekte goedmoedigheid, in de speciale gave van de Lierenaars om het leven te beleven als een feestelijke gebeurtenis. Ondertussen heeft men die gave ook officieel erkend door de aanstelling in de gemeenteraad van een schepen van feestelijkheden. Omgekeerd hebben de Lierenaars sindsdien hun goede luim afgemeten en geijkt aan de wereld in zijn werk. Een wederzijdse liefde is het altijd geweest, die natuurlijk - zoals elke liefde - ook een beetje trots, een beetje eigenliefde is.
Maar dat vitalisme van Timmermans zat toch ook gevat in een veel ruimere contekst. Iedereen weet ondertussen dat toen Pallieter verscheen, in volle oorlogstijd, dit boek iedereen die onder de bezetting zuchtte een hart onder de riem stak, hoop gaf, deed dromen van een vrije, onbelaste toekomst, als de oorlog eenmaal weer gedaan zou zijn. Timmermans schreef dit boek echter ook in een tijd toen jonge mannen zoals hij, na de eeuwwisseling, met hooggestemde idealen aan een nieuwe maatschappij wilden bouwen, een maatschappij die door de Eerste Wereldoorlog in een stroomversnelling terecht kwam. De oorlog, de ontzetting over de onrechtvaardigheid en de vernielzucht en het gesol met mensenlevens die hij had getoond, wakkerden hun gedrevenheid alleen maar aan.Op léven kwam het aan, echt authentiek leven, zonder negativisme, zonder nodeloos franje.
Natuurlijk, het lag voor de hand dat deze jongelingen, in de jaren twintig en dertig geëngageerd in de politiek, in de literatuur, in het flamingantisme, met de vorderende leeftijd en geverfd door de wol hun inzichten zouden nuanceren, dat ze hun idealisme en hun onvoorwaardelijke levensfilosofieën zouden herzien. Daarom is vele lezers de oudere, gerijpte, ook veelzijdiger Timmermans liever dan de jonge Pallieter. Daarom lees je ook bij haast elke literair-historicus dat Boerenpsalm een rijper, evenwichtiger, diepgravender boek is dan het twintig jaar jongere Pallieter.
Maar lezen wij Boerenpsalm nog even vaak als Pallieter?
Timmermans was geen grote vernieuwer, hij was eerder een bestendiger, een vastlegger van het gemoedelijke leven dat hij zo was gaan waarderen, in die veel ruimere historische contekst dan op het eerste gezicht lijkt. Deze probleemloze omgeving die hem zo veel geborgenheid bood, waar hij zo intens bij betrokken was, zag hij met lede ogen aangevreten worden door de vooruitgang. Hij was 'behoudsgezind' in de letterlijke betekenis van dat woord. En nu weten wij dat wie tegendraads is, wie breekt met het verleden, altijd meer aandacht en meer lof krijgt dan wie dat verleden wil bewaren en bestendigen. Wat hebben literatuurhistorici in de loop van de jaren dan over Timmermans gezegd, hoe hebben ze hem beoordeeld?
Dames en heren, ik had u nu willen vergasten op een reeks citaten uit literatuurgeschiedenissen, maar ik heb op tijd ingezien dat u deze toespraak meer waardeert als ik dat niet doe. August Vermeylen, Marnix Gijsen, Karel Jonckheere, professor Lissens van de UFSIA, professor Weisgerber van de VUB, ze vertellen eigenlijk allemaal hetzelfde, alsof het eenmaal geaccepteerde, bekende imago van Felix Timmermans nooit meer ter discussie moet worden gesteld. Onder ons gezegd, als je die teksten zo naast elkaar legt, lijkt het er soms sterk op dat ze de zaken gewoon onopvallend van elkaar hebben overgeschreven.
B.F. Van Vlierden, beter bekend als de romanschrijver Bernard Kemp, leest in zijn overzicht Van 'In 't Wonder jaar' tot 'De verwondering' uit 1969 echter heel wat andere, of zeg ik beter : meer dingen in Timmermans. Hij ziet in zijn werk de aandacht bewust verlegd worden van het vertellen over de wereld, zoals men literatuur gewoonlijk ziet, naar het vertellen zelf. De literatuur verbeeldt niet meer de wereld, maar de wereld zoals de kunstenaar hem ziet. Ik citeer : 'Pallieter is geen gestalte, maar is het lyrische gevoel zelf van de auteur.' En, zegt Van Vlierden nog, in dat zich verlustigen in de vertelling ontsnapt hij aan het realisme. Timmermans die ergens aan zou moeten ontsnappen...., dat klinkt vreemd.
Drie literatuurgeschiedenissen heb ik nog overgehouden, en die zijn wellicht niet toevallig van recenter datum. De eerste daarvan is een merkwaardige. In Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1885-1985 van de Nederlander Ton Anbeek wordt Timmermans niet eens vernoemd, om de eenvoudige reden dat de Vlaamse literatuur er in het geheel niet in ter sprake komt. Die Hollanders toch! Ze wisten indertijd al geen blijf met Pallieter - ze noemden het boek 'amoreel, sensueel en godslasterlijk'; dat moet dan zeker een soort Jan Cremer van die tijd geweest zijn - en om het zich gemakkelijk te maken hebben ze nu de hele Vlaamse literatuur dan maar afgeschaft. In het negende deel van de Culturele geschiedenis van Vlaanderen, dat over de literatuur in de twintigste eeuw gaat en verscheen in 1983, lees ik naast de dingen die ik daarnet al heb weggelaten, dat Pallieter en ander werk van Timmermans 'een soms verrassende actualiteit' vertoont. 'Zo heeft recent onderzoek de aandacht getrokken op de ecologische aspecten van het werk, en geeft de libertijnse dimensie van het vitalisme aanleiding tot diverse interpretaties.' Ah? Hier wordt voor het eerst gezegd, nog op een voorzichtige manier, zo op het gehoor ook op een ferm ingewikkelde manier, maar een goede verstaander heeft maar een half woordenboek nodig, dat er misschien wel eens iets meer in Timmermans te lezen zou kunnen vallen dan we tot nu toe gedacht hadden.
En in de literatuurgeschiedenis Van 'Arm Vlaanderen' tot 'De voorstad groeit' over de periode 1888 tot 1946, van de professoren Rutten en Weisgerber met talrijke medewerkers, verschenen in 1988, lees ik in een analyse van Michel Dupuis dat die eerste, sombere en tot hiertoe weinig besproken periode van Timmermans, die uitmondde in Schemeringen van de dood, langer en dieper zou hebben nagewerkt dan wij vermoeden. Ik citeer : 'Geloofstwijfels en later ziekte bezorgden Timmermans de angst die de voedingsbodem van haast zijn hele werk zou worden.' In de figuren van Breugel en Franciscus van Assisi ziet Dupuis 'projecties van mogelijke oplossingen voor Timmermans' primaire levensangst'. Timmermans die wil ontsnappen, die oplossingen vindt in de verheerlijking van het leven, dat hij mooi voorstelt, mooier dan het eigenlijk is, zo behoed, zo geborgen, zo zonder problemen...
Vandaar misschien de creatie van een absoluut zorgeloze levensgenieter als Pallieter, die elke dag plukt en niet de minste problemen heeft. Vandaar dat Timmermans - ik citeer Dupuis weer -"onvermoeibaar blijft hameren, op gevaar af er zijn romans mee te overladen, op een onvoorwaardelijk Godsvertrouwen, de alomtegenwoordigheid van Gods wil en de blinde berusting in de Voorzienigheid'. Misschien was Felix Timmermans toch niet, of toch niet helemaal, die onwankelbare levensgenieter die wij altijd in hem gezien hebben, niet die begenadigde gelovige zonder vage angst of zonder weemoed om de vergankelijkheid van dit verrukkelijke aardse leven. Misschien ontsnapte hij wel in deze overweldigende levenslust en in het standvastige geloof als een vorm van compensatie, omdat hij andere gevoelens wou toedekken of op een afstand houden. Misschien zijn de belijdenissen van levenslust en geloof in zijn werk wel minder eenduidig dan we tot nu toe hebben aangenomen.
Niemand leeft eeuwig. Iedereen handelt naar zijn inzichten van het ogenblik en wordt in doen en laten bepaald en beperkt door de tijd waarin hij leeft. In de literatuurgeschiedenis buiten Lier is Felix Timmermans verbonden met zijn tijd, en die is, in het oog van een aantal literatuurhistorici, voorbij, afgesloten. Dat is geen schande. Tijdgenoten van Timmermans die indertijd op een andere manier furore maakten - bij voorbeeld als grote vernieuwers - hebben ondertussen ook alleen nog maar historische waarde, van de avant-gardist Paul van Ostaijen, die vorig jaar herdacht werd, tot de religieuze en morele rebel Gerard Walschap, die volgend jaar gevierd zal worden. In de Lierse literatuurgeschiedenis is de figuur van Felix Timmermans echter verbonden aan een plaats, en daar is hem zo niet een eeuwig, dan toch een veel langer leven beschoren.
Dames en heren, ik overdrijf niet als ik stel dat Felix Timmermans, vooral door Pallieter, en vooral in Lier, een mythe geworden is. In een mythe worden de oorspronkelijke feiten en gegevens een beetje verengd, een beetje eenzijdig voorgesteld; mythen vertonen ook de eigenschap dat ze een leven op zichzelf gaan leiden. Dat kun je niet tegenhouden. Maar een herdenkingsjaar als dit zou een aanleiding moeten zijn om Felix Timmermans eens uit zijn vanzelfsprekende mythe te lichten en terug te brengen naar waar het eigenlijk om begonnen is, naar zijn werk, naar de bronnen en de oorsprong ervan - en ik wil graag het onverdroten werk in het licht stellen dat het Timmermansgenootschap, het Timmermans-gesellschaft en de meer recente Timmermanskring in dit verband leveren. Sprekers voor mij hebben er al op aangedrongen dat men hem opnieuw zou gaan lezen, niet om zijn imago te bestendigen, maar om het te vernieuwen. Ik zou er óók voor pleiten om Timmermans breder te gaan lezen, maar ook en vooral onder de oppervlakte van zijn levenslust, dieper dus. Zijn proza, zijn poëzie, en als het kan zijn persoonlijke geschriften. Niet om een andere schrijver te willen vinden, maar misschien om een genuanceerder mens te ontdekken dan hij tot nu toe werd voorgesteld.
Ik lees afgelopen week in de krant dat de Taalunie, een overkoepelende Nederlands-Vlaamse overheidsinstelling, eraan denkt in de komende jaren een nieuwe literatuurgeschiedenis van de Nederlanden te laten schrijven. Misschien zouden de figuur van Felix Timmermans en zijn plaats in de literatuurgeschiedenis, aangepast aan de bevindingen van zo een nieuwe studie, daarin opnieuw kunnen worden omschreven.
Jos Borré
*****
Jos Borré (1948) is literair criticus en docent Nederlandse letterkunde bij de afdeling Woordkunst van het Conservatorium in Antwerpen. Jarenlang schreef hij over Vlaamse en Nederlandse literatuur in kranten en weekbladen. Hij was ook meerdere malen lid van de jury van de grote literaire prijzen. In 1990 publiceerde hij Gerard Walschap, rebel en missionaris, een literaire biografie. Sedert 1998 is hij voorzitter van het Gerard Walschap Genootschap, dat verbonden is aan de Universiteit Antwerpen. Hij werkte meer dan 6 jaar aan deze biografie.
In Lier staat de hele hedendaagse kunst ter discussie.
Kunstenaars leggen in expo slechts gratuite of vage relaties met Timmermans.
'Een risicovolle, nieuwe en creatieve benadering van de kunstenaar Timmermans en zijn werk'.
Lier is danig geschrokken van de manier waarop een aantal moderne kunstenaars het werk en de figuur van Felix Timmermans benaderd heeft. De opschudding gaat gepaard met misnoegen, afkeuring, woede en verontwaardiging. Een aantal stadsgidsen weigert botweg de tentoonstelling in de dagelijkse toeristenroutes door de stad op te nemen.
De poging tot actualisering van Timmermans met de hedendaagse kunst als medium is in Lier "the talk of the town."
In 1986, bij de viering van de honderdste verjaardag van de geboorte van Timmermans, organiseerde een herdenkingscomité onder leiding van stadsbibliothecaris Jo Cooymans een gesmaakte tentoonstelling "Met pen en penseel" over Timmermans als schilder en schrijver. Nauwelijks elf jaar later, nu herdacht wordt dat Timmermans vijftig jaar geleden overleed, leek het datzelfde comité niet aangewezen dat scenario nog eens over te doen. Het opteerde onder de ironisch minimalistische titel Er gebeurt iets... voor een radicaal modernistisch experiment, 'een meer risicovolle, nieuwe en vooral creatieve benadering van de kunstenaar Timmermans en zijn werk'.
Erno Vroonen realiseerde als projectleider een opgemerkte confrontatie van een aantal binnen- en buitenlandse kunstenaars met het gezapige provincialisme waarin de nagedachtenis aan Timmermans in Lier dobbert. Het was te voorzien dat de twaalf kunstenaars, volkomen vreemd aan de in Lier in stand gehouden mythe rond Timmermans, zijn bewonderaars tegen de haren in zouden strijken. De bedoeling was dat zij zich door Timmermans' werk zouden laten inspireren, maar de meesten hebben maar een verre blik op dat werk geworpen en zijn dan helemaal hun eigen weg gegaan. Dat geeft een indruk van hautaine afstandelijkheid, van nauwelijks verholen onwil om zich werkelijk met Timmermans in te laten.
Veelzeggende schaduwen In het Stedelijk Museum stelt Johan Creten drie keramische sculpturen tentoon, waaronder een Christuskop bezaaid met gele vlinders. In het Timmermans-Opsomerhuis maakte Sabine Cross een installatie Kunstenaarstypes met computer, video en een klassement in houten kistjes. Het geheel 'verwijst naar Timmermans, schrijver van verschillende types van mensen' Leuk is het spel met licht en schaduw van Fred Eerdekens in het stadhuis Drie grillige planten werpen onder een uitgemeten belichting veelzeggende schaduwen (een citaat uit Pallieter) op de muur Christine en Irene Hohenbuchler nemen in het Timmermans-Opsomerhuis een wand in beslag voor een paneel met magnetische, in felle kleuren beschilderde kinderlijke figuren en nodigen de toeschouwers uit de compositie te wijzigen. Het uitgangspunt is een citaat over kleuren uit Pallieter. Nog in het Stedelijk Museum werkte Jozef Legrand zich in een permanent tentoongesteld 17de eeuws interieur in met een televisietoestel en een doorkijk met een fotomontage. Het duo Kocheisen en Hullmann nam foto's van het interieur van de kinderen Timmermans en reproduceerde die schilderkunstig in miniaturistische paren.
Waar schuilt het statement, vraagt de onvoorbereide en beduusde toeschouwer zich af.
Dat zelfs de meest nauwkeurig gereproduceerde waarneming toch altijd nog verschillen vertoont, zegt de gids. Is dit dan geen open deuren intrappen? Dat de toeschouwer uitgenodigd wordt om zelf in dialoog te treden met het kunstwerk, om er zelf een 'verhaal' in te zien of aan toe te voegen Dat is de wereld op zijn kop. De toeschouwer verwacht net inzicht te verwerven in de betekenis van het kunstwerk en de relatie met Timmermans op grond van enige explicatie bij dit werk. maar die explicatie is minimalistisch of lijkt gezocht, of blijft helemaal uit. Niet zo bij Jean-Paul Deridder. Met het Schoon Lier van Timmermans als norm trok hij door de stad en de buitenwijken en maakte foto's van huizen, mensen, plekken. Zoals alleen een buitenslaander dat kan confronteert hij de Lierenaars met hun besmuikte omgeving, de smakeloosheid, de stijlloosheid en de esthetische onverschilligheid. Soms tonen de kunstenaars in hun werk ook meer ironie en relativering dan de Lierenaars lief is. "...Het veld is in mijn gedacht geen reus, maar een reuzin..." las Wim Delvoye in Boerenpsalm, en hij liet het Lierse Kant-atelier een reusachtige bh maken, die werd opgehangen in het statige stadhuis. Symbool van vrouwelijkheid, moederlijkheid, vruchtbaarheid, beschutting, vul maar in. Het is de blikvanger van de tentoonstelling. Hoewel, in het Stedelijk Museum toont Delvoye nog een betonmolen in Indonesisch hout, met overdadige versiering, voor de gelegenheid overschilderd in blauwe en witte lakverf. Hermann Maier Neustadt bouwde een flink gedeelte van het Museum om. Eerst verborg hij de buitengevel achter een wand van olijfgroene panelen De Lierenaar, die anders onverschillig aan zijn museum voorbijgaat, vraagt zich nu af waarom die mooie neogotische gevel aan het gezicht moet worden onttrokken. Binnen leidt een opstelling met dezelfde panelen de bezoeker naar een Breugel uil de vaste collectie — Timmermans was een grote bewonderaar van Breugel Een zijgang leidt naar een muur waar de panelen een Rubens halveren - van Rubens hield hij niet.
Ondervragingscel Spraakmakendst is wellicht de 'Installatie en operatie' van het collectief De Fundatie, opgesteld in het oude archief. In enkele afgeleefde kamers is de sfeer herschapen van een ondervragingscel in oorlogstijd, compleet met een onheilspellende klankband en formulieren met een Babelse ondoorgrondelijkheid. Zonder twijfel is dit het meest uitdagende werk van de hele tentoonstelling, omdat er ondanks de bewust gecreëerde spraakverwarring zoveel herkenbare connotaties aan vastzitten.
De eenzijdige mythe rond Timmermans moet hoognodig doorbroken worden, maar het is zeer de vraag of dit de aangewezen manier is. De Fundatie illustreert bij uitstek het smalle effect dat deze tentoonstelling maakt : hij is opgezet pour épater le (petit) bourgeois. De relaties die de kunstenaars met Timmermans en zijn werk hebben gelegd zijn gratuit of uiterst vaag. Timmermans is gebruikt als alibi om hedendaagse kunst uit de vertrouwde getto’s te lichten en in een onontvankelijke omgeving weerstanden te laten oproepen.
De geest die uit Timmermans' werk spreekt, of die ondertussen verouderd is of niet, is onnodig en zinloos gebruuskeerd.
Dat was min of meer de bedoeling, schrijft schepen van cultuur Guido Van den Bogaert in de catalogus: "reflecties en reacties op gang brengen rond het werk van Timmermans. (...) Het kan aanleiding geven tot controverses en hopelijk tot een boeiend debat." Daarin is hij geslaagd. Vooral in de late gesprekken is deze tentoonstelling het onderwerp van de dag.
In Lier staat deze zomer de hele hedendaagse kunst ter discussie.
De oorspronkelijke naturen in de Vlaamsche literatuur zijn eigenlijk maar zeldzaam. Het geslacht van Timmermans wentelt rond Gezelle, Streuvels, Van de Woestyne... Hij zelf begon met zich onder den invloed van Edgard Poe te stellen toen hij Schemeringen van de dood schreef en onder den invloed van Om. K. de Laey toen hij met zijn eerste verzen debuteerde in Vlaamschen Arbeid. Zich zelf niet te durven of te kunnen zijn, dat is de nood van vele tweede en derde-rangs-schrijvers in Vlaanderen. Zij nemen den stijl en den vorm van anderen over om hun eigen gevoelens te vertolken. De kritisch aangelegden meenen zich te redden door een reusachtige belezenheid waaruit zij dan, eklektisch, een eigen werk trachten te baren maar zij weten te veel van anderen om zelf iets te vinden.
Felix Timmermans is den weg der navolging, dien hij bleek ingeslagen te zijn, niet blijven volgen. Hij heeft niets meer willen weten en is op eigen hand de groote ontdekkingsreis door de Vlaandersche natuur begonnen. Al wat hij gelezen had en geleerd, heeft hij als een hinderende last van zich afgeschud en gelijk een argeloos natuurkind is hij door de wereld gegaan, waar nu alles nieuw was en nooit te voren door iemand gezien. En in zijn hart werd hij bewust van gevoelens die zoo eeuwig- en algemeen-menschelijk zijn maar die hem voorkwamen alsof ze door hem voor het eerst ondervonden werden. Hij is weergekeerd naar de bron en den oorsprong van alle kunst : de natuur waarvan de bestendige aanwezigheid door zoovele boekenmenschen vergeten wordt. De aldus door hem veroverde oorspronkelijkheid heeft voor gevolg gehad dat in Pallieter de wereld om zoo te zeggen opnieuw werd geschapen zooals er bij het verschijnen van elk oorspronkelijk kunstenaar telkens een nieuwe schepping van de wereld gebeurt.
En dadelijk, zonder het te weten wellicht, stond hij in de traditie van de groote Vlaamsche schilders Breughel en Rubens. Van dezen laatste heeft hij de vettige vlaandersche weelderigheid en de machtige beweging, zijn liefde voor het uiterlijke leven en zijn zedelijk-gezonde zinnelijkheid.
In Pallieter herleeft het oeroude Vlaamsche heidendom. Er wordt gegeten en gedronken, gedanst, gezongen en gemind. Een opborrelende kracht van leven veropenbaart zich veelzijdig in overdadige vreugd. Het kindeken Jezus in Vlaanderen doet ons aldoor aan Breughel denken. De primitieve Vlaamsche schilders, buiten Memling en Van der Weyden misschien, waren, alles wel beschouwd, zoo weinig godsdienstig. Zij waren te gelukkig met alles wat zij voor het eerst ontdekten in de wereld en te zeer bekommerd om het met een angstvallige nauwgezetheid weer te geven. Het evangelische verhaal is ook niet hoofdzaak bij Timmermans, maar wel hoe dat alles op een eeuwig-menschelijke wijze gebeurt in Vlaanderen langs de wegen, door de steden, in de kamers en de kerken. Het wordt zoo huiselijk en gezellig. De heilige menschen staan in innige betrekking met het landschap waardoor zij bewegen, met de kamers waarin zij leven. Zij loopen met andere voeten door den zomer en den winter, door de lente en den herfst. Zij spreken met de boomen, de vogels en de bloemen, zij deelen het wel en wee van het water in de beken, van de blaren op de boomen, van de koeien in de wei van de wolken in de lucht, van de aarde onder het mes van den ploeg.
De meubels in de huisjes met de geel en zwart geruite vloeren zijn oude en vertrouwde vrienden. Een aarden kruikje, een bloemenvaasje, een bord en een vork krijgen een belang dat ze tot verwanten maakt, de bijna levende en bezielde verwanten van den mensch. In de Schoone uren van Symforosa begijntje is die betrekking van den mensch tot zijn omgeving zoo fijn doorvoeld dat het ons voorkomt also het eenvoudige zielsgebeuren zich slechts zoo rustig zou vermogen te ontwikkelen omdat alle dingen hare ijverige en gedienstige medeplichtigen zijn geworden. Zoo kregen wij dan kristalheldere proza, het zuiverste boekje wellicht dat de Vlaamsche literatuur sedert 1830 heeft voortgebracht. De invloed van Felix Timmermans op zijn tijd is nu reeds zeer groot. Het geleerde en in zijn eeuwenlange beschaving als verstijfde Holland heeft verwonderd opgekeken voor de nieuwe frissche schepping die hij deed open gaan. Vele menschen zien thans de wereld en het leven door zijn oogen. Zij zouden wel willen gaan wandelen door de « begijnen-bosschen », gaan waden door de Nethe, mee feesten in den boomgaard, en velen zijn ook verliefd geraakt op «Marieken».
Pallieteren is een woord dat in Holland mondgemeen is geworden.
De wereld van Felix Timmermans zal blijven duren tot er weer eens een oorspronkelijk schrijver opstaat die ons een nieuwe schepping brengt.
Het ontstaan van mijn werk Felix Timmermans geeft "een kijkje achter de schermen."
Uit Nieuwsblad van het Noorden (NL) - 11/3/1932
"Een schrijver weet nooit vooraf, hoe zijn werk ontstaat, soms weet hij het pas jaren daarna". Met ongeveer deze woorden leidde Felix Timmermans zijn talrijke toehoorders, die gisteravond de commissie-zaaltjes der Harmonie geheel vulden, achter de schermen, waar de vele romans, novellen en verhalen van den populairsten Vlaamschen schrijver uit onzen tijd ontstaan zijn. De door hem zelf gebruikte cliché-uitdrukking "achter de schermen" — een overigens zeldzaam voorval in zijn causerie — is feitelijk onjuist. Hoewel de schrijver, als iedere kunstenaar, zijn innerlijk in zijn werk voor den lezer openlegt, doet hij dit in den regel toch gecamoufleerd in de figuren van zijn verbeelding, in wat zij denken en zeggen.
Maar Timmermans was uit Lier naar Groningen getogen om de eigen fantasie-scheppingen te ontleden, te vertellen hoe en waar ze geboren werden, aan wie zijn figuren hun ontstaan te danken hadden, hoe zijn werk eerst in hem moest rijpen, voordat hij de gave vrucht ervan kon plukken. En hij kruidde dit alles met den gullen, eenvoudigen, naieven humor, waaraan zijn werk zoo rijk is. "Ge moet niet teveel opschrijven", zei hij in de pauze tot enkele journalisten, en nu we onze aanteekeningen door kijken, begrijpen we wat hij daarmee bedoelde, althans bedoeld kan hebben. Een volledig verslag zou kolommen vullen, terwijl de quintessence van deze lezing in kort bestek is weer te geven, wat wij in de volgende regels zullen trachten te doen.
Wanneer wij een appel plukken, denken wij er niet aan hoe deze in de aarde ontkiemde, hoe uit die vrucht de boom ontstond met zijn stam en twijgen. En zoo is het boek dat wij lezen niets als vrucht waarvan het geheimzinnigste en interessantste is de groei ervan in den schrijver. In hem is het werk eerst gegroeid en daarna heeft hij niets meer te doen dan de vrucht te plukken, al kan dit soms nog moeizamer en langduriger zijn dan wat daarvóór geschiedde. Wanneer het in zijn binnenste nog niet rijp is dan ent de schrijver vruchten van anderen op eigen boom en doortrekt ze met eigen sap. Pas later, wanneer zijn innerlijke groei voltooid is, kan hij werkelijk eigen werk geven. Timmermans vertelde een kostelijke anecdote uit zijn leven, hoe Hugo Verriest hem aan een treurspel van 72.000 verzen in 7 bedrijven (later in de Nieuwe Gids als een één-acter in proza verschenen) een van zijn voornaamste gebreken van dien tijd aantoonde, door de twee simpele woorden "te lang". Te lang was het stuk in alle opzichten, er ontbrak het rhytme aan, doordat alle figuren even lang waren en de jeugdige auteur nog niet gezien had, dat elk mensch zijn eigen rhytme heeft.
Uit den kunstenaar groeit zijns ondanks zijn werk. Hij kan niet zeggen, dat hij na een tragisch werk nu eens een blij boek zal schrijven. Hij moet afwachten, wat uit zijn innerlijk ontstaat. Dat beleeft Felix Timmermans telkens weer en als hij — pas later — ontdekt hoe een werk ontstaan is, dan spijt hem dat eigenlijk ook weer. "Men heeft gezegd, dat mijn omgeving invloed op mijn werk heeft uitgeoefend. Ik wist dat niet. Nu weet ik het wel. Maar feitelijk spijt dit mij".
Soms zoekt hij tijden lang naar een figuur, die hij dan plotseling in een levend mensch ziet, die hem pakt en meesleept. Een merkwaardig voorbeeld is daarvan de notaris uit "Anne Marie", bedoeld als een op zichzelf onbelangrijk figuur, te beschrijven in 6 regels of daaromtrent, en uitgegroeid tot de feitelijke hoofdfiguur. "Het volk schrijft het mij en ik zoek het bij het volk". Het eigen volk gaf Timmermans de inspiratie voor de personen van zijn Pallieter, die geen reproducties zijn van bepaalde menschen uit zijn omgeving, maar de kern van een type. dat misschien 3, 4, 5 of meer vertegenwoordigers heeft. En dan is het werk van Timmermans grootendeels jeugdwerk, in dien zin, dat het eerste ontstaan ervan uit zijn kinderjaren dateert. De verhalen van Vader — dien man met zijn rijke fantasie, die de Bijbelsche verhalen voor zijn 14 kinderen in Vlaanderland liet gebeurem en die er altijd "zelf bij was geweest" — de schilderijen van Pieter Breughel — die in lijn en kleur honderden jaren eerder hetzelfde had gedaan — dat zijn jeugdindrukken, die in boeken als "Het Kindeke Jezus" tot uiting kwamen. Voor zijn werk over Sint Franciscus moest hij naar Assisi reizen, maar ten grondslag ligt eraan de schepping van zijn fantasie, zooals die o.a. door Giotto's schilderijen was geïnspireerd.
Dat al deze werken, met humor doordrengt zijn, wie kan zich daarover verbazen, waar de schrijver een zoon is van het volk der Vlamingen, dat "al lachende strijdt".
Humor, qualificeerde hij is de overwinning van het leven boven de tragiek, het is het gevoel van tragiek en levensverheuging, waarvan de laatste wint.
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.