Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
10-03-2014
Met Felix Timmermans door Lier - Jan Lampo
MET FELIX TIMMERMANS DOOR LIER.
Door Jan LAMPO
Timmermans schreef veel over Lier, maar in nogal wat van zijn belangrijkste romans - Pieter Bruegel, Boerenpsalm en Adriaan Brouwer, komt de stad niet voor. Zelfs in zijn populairste boek, Pallieter, speelt ze geen belangrijke rol. Het is dus niet zo dat het universum van Timmermans beperkt blijft tot Lier.
Lier komt vooral aan bod in de vele verhalen en schetsen van de schrijver – het begint al in Schemeringen van de Dood. Toch zijn er ook twee romans waarin het een zeer voorname plaats bekleedt: Anna-Marie en De Familie Hernat. Vooral de eerste is een echte 'stadsroman' waarin het decor - het Lier van de Biedermeiertijd - uitgroeit tot een personage. En dan is er natuurlijk ook de 'gids' Schoon Lier, die Timmermans in opdracht schreef, en waarvan Lier het enige onderwerp is, al komen de mooiste en de meest pregnante beschrijvingen van de stad volgens mij voor in zijn fictie. Het Lier waarover Timmermans schrijft, is het Lier uit zijn eigen jeugdjaren - het Lier van voor 1916 - en voor een stuk het Lier dat hij kende uit de verhalen van zijn familie, ik denk vooral aan zijn vader, die een begenadigd verteller moet zijn geweest. Het is dus, tot op zekere hoogte, gekleurd door nostalgie.
Nostalgie of niet, af en toe is de beschrijving van Lierse straten, pleinen en gebouwen in het oeuvre van de schrijver bijzonder accuraat, zoals men vandaag nog altijd kan constateren. Maar Timmermans durfde ook reële met fictieve elementen vermengen - net zoals in zijn grafisch werk, trouwens. Zo heeft hij het in Anna-Marie - ik zei het net, zijn 'Lierse' roman bij uitstek – over het gotische Stadhuis (!). Ook in Anna-Marie komt het kasteel De Eenhoorn voor. De schrijver situeert het in Grobbendonk. Maar bij nader inzien stemt de beschrijving van het goed niet overeen met enig bestaand kasteel in Grobbendonk. maar met het Hof van Rameyen, dat niet daar, doch in Gestel staat.
Het Hof van Ringen uit Pallieter is geen landgoed uit de 16de eeuw in Vlaamse renaissancestijl en met een torentje, zoals de auteur schrijft, maar een classicistische villa van in de tweede helft van de vorige eeuw, al bestaat er een oude prent, die Timmermans moet gekend hebben, van het oude Hof van Ringen dat er wel zo uitzag als in de roman. In andere boeken, o.m. in Pallieter, is uitvoerig sprake van de 'eindeloze' Begijnenbossen. Welnu, die bestaan niet en ze hebben ook nooit bestaan. Gommaar vertelde me dat er, toen hij klein was, geregeld bezoekers bij vader Timmermans kwamen, die erg teleurgesteld waren omdat ze die volgens hem erg mooie en zeer uitgestrekle bossen nergens konden vinden. De gemiddelde bezoeker kent de Lierse Grote Markt en het Begijnhof. Maar Lier telt meer straten en pleinen die ook in het werk van Timmermans voorkomen, en die er de sfeer van hebben bewaard. Ik denk dan aan de Vismarkt, de Mosdijk, de buurt van de De Heyderstraat waar de schrijver woonde, en de straatjes tussen de Sint-Gummarus en de Werf. Men treft er trouwens een groot aantal mooie, historisch belangwekkende en... beschermde monumenten aan.
Timmermans, is dat dan geen folklore? vraagt u zich wellicht af. Ik kan daar kort over zijn. De schrijver had vast en zeker een grote belangstelling voor het volksleven; hij schreef dus over 'folklore' - d.w.z. over wat de mensen vroeger dachten, voelden, geloofden en deden. Maar een folkloristisch auteur zou ik hem zeker niet durven noemen. Het is natuurlijk wél zo dat zijn grote populariteit heeft geleid tot het ontstaan van een 'Timmermans-folklore', die niet altijd van goede smaak getuigt, en die doorgaans totaal voorbijgaat aan wat wezenlijk is in zijn werk. Timmermans heeft over een heleboel andere dingen geschreven dan lekker eten en drinken en juffrouw Symforosa - laten we wel wezen. De Lierse middenstand zal dit misschien niet zo graag horen, maar het is een feit.
Ik begon Felix Timmermans te lezen toen ik op het atheneum zat. Dat kwam doordat in de onvolprezen bloemlezing De Bron die wij gebruikten, een fragment voorkwam uit Pieter Bruegel. Het maakte een diepe indruk op mij, en niet alleen omdat het over de 16de eeuw ging, die mij altijd al interesseerde. Nee, wat mij vooral trof was de stijl, de stem die ik aan het woord hoorde en de beelden die ze mij liet zien. Een en ander overkwam mij in die jaren slechts met één andere auteur, nl. Louis Couperus, van wie intussen vaststaat dat hij tot de grootsten uit ons taalgebied behoort.
Ik las niet alles van Timmermans, maar ik las veel van hem. Ik weet niet of ik die boeken gauw opnieuw ter hand zou hebben genomen, indien het Davidsfonds mij niet gevraagd had om aan deze gids mee te werken. In de kringen waar ik vertoef en waar ik mijzelf toe reken, is het de bon ton Buysse en Walschap te vereren, en niet Timmermans (niet dat men ze ook effectief gelezen heeft, dat is een ander paar mouwen). En er is nog zoveel te lezen – ik ben nog niet toe aan het Grote Herlezen, waar nu eenmaal vooral oudere mensen toe overgaan. Ik sta nog maar aan het begin van mijn midlife-crisis. De hernieuwde confrontatie met boeken die ik twintig jaar geleden met plezier las, en de lectuur van andere, waar ik toen niet aan toekwam, was in ieder geval een prettige verrassing. Het werk van Felix Timmermans werkt nog altijd.
Velen lezen het vandaag wellicht uit nostalgie naar een 'voorbij' Vlaanderen, dat nooit bestaan heeft, laten we wel wezen, uit hang naar de 'goede' oude tijd. Maar dat is niet de ware reden waarom de boeken van de schrijver nog altijd de moeite lonen. Die reden is van louter literaire aard. Ik verklaar mij nader. Een schrijver is niet belangrijk om wat hij vertelt, maar om hoe hij dat doet. Dit is een simplificatie, ik weet het, zij het één die de waarheid niet al te veel geweld aandoet. Meteen komen we bij wat volgens mij het wezen is van de schrijfkunst van Felix Timmermans. In iedere regel die de schrijver aan het papier toevertrouwde, gebeurt iets. Ik bedoel niet dat iedere regel een of andere vermeldenswaardige gebeurtenis beschrijft. Nee. Ik bedoel dat in iedere regel iets gebeurt met de taal. Timmermans bedenkt een beeld, dat ons in ons hoofd doet zien wat hij bedoelt. Hij maakt de wereld aanschouwelijk.
Hij slaagt erin om de woorden onder stroom te zetten, om ze de gekste, de verrassendste, de mooiste buitelingen te laten maken. Ze vertonen hun kunsten en wij kijken geamuseerd toe, tot ze ons plots bij onze lurven pakken en ons ontroeren, of, maar dat is eigenlijk hetzelfde, ons op een andere manier leren kijken. Tegelijk ervaren wij hoe klankrijk ze wel zijn, hoe goed hij ze heeft gekozen, hoe juist ze zich tot elkaar verhouden. Wij ondergaan literaire - poëtische, zo u wil - schoonheid. En dat alles gebeurt niet alleen in de 'grote' romans, maar ook in relatief onbelangrijke teksten. Timmermans is een uitgesproken 'visueel' schrijver en zijn beschrijvingen vervelen nooit. Zijn teksten zijn films, zijn taal is een film. En hij wist dat film in essentie 'actie' betekent - ook al speelt die zich louter af op verbaal vlak. In het verlengde hiervan signaleer ik ook nog even dat de schrijver die werkwijze ook op het niveau van zijn verhalen toepaste. Timmermans was geen groot verzinner van intriges, maar hij wist dat een roman, om het met Walschap te zeggen, een verhaal is. En dat je een verhaal vertelt door dingen te laten gebeuren, niet door beschouwingen te formuleren.
Zijn personages en hun verzonnen levens worden zichtbaar - alweer dat woord! - door hun daden en hun woorden. Moet men Lier kennen om het werk van Timmermans beter te begrijpen? Nee, natuurlijk. Een literair oeuvre is een berg woorden en in feite hoeft men niet te weten door welke straten en pleinen die geïnspireerd zijn. Maar het is wel prettig om dat te weten : het drukke literaire toerisme in het buitenland bewijst dat. Omdat de bezoeker die afzakt naar het Lier van Timmermans allicht belangstelling heeft voor literatuur in het algemeen, vonden wij het een goed idee om - net zoals Timmermans zelf deed in Schoon Lier - een hoofdstuk te wijden aan de auteurs die in de loop der eeuwen in de stad actief waren. Dit verhaal begint bij Beatrijs van Nazareth en voert ons via de rederijkers, Jan-Frans Willems, de 'vader van de Vlaamse beweging', kanunnik David, de dichter Jan van Beers, de liberale romancier Domien Sleeckx en uiteraard ook de Lierenaar Tony Bergmann, tot bij Timmermans zelf. Het uitzicht, de structuur, de geplogenheden van een stad zijn slechts te begrijpen voor wie weet hoe zij zich in de loop der tijden ontwikkelde. Daarom besteedden wij een hoofdstuk aan de geschiedenis van Lier - een hoofdstuk dat overigens gelardeerd is met de vaak ontwapenend-nuchtere bedenkingen die Timmermans in Schoon Lier formuleerde bij het relaas van de Lierse geschiedenis. Deze twee hoofdstukken zijn van de hand van Arthur Lens, de gewezen Lierse stadsarchivaris. Niemand was beter geplaatst dan hij om ze te schrijven.
Timmermans deed meer dan gebouwen, straten en pleinen als decorstukken in zijn werk 'gebruiken'. Hij schreef ook over Lier als stad, als geheel, als gemeenschap, als organisme Het zijn vooral deze uitspraken die Lier - het echte en het imaginaire van Felix Timmermans - in zijn geheel karakteriseren. Daarom bracht ik ze samen in een derde hoofdstuk. Eén over straten, roddel, carnaval, vroomheid, vlaaikcns en nog veel meer.
Het vierde hoofdstuk van "Met Felix Timmennam door Lier" is weer van de hand van Arthur Lens. Het beschrijft een wandeling door de stad, die de lezer langs zo veel mogelijk merkwaardige plaatsen brengt. Plaatsen waar ook Felix Timmermans kwam, en die zijn verbeelding onder stroom zetten - plaatsen die een vaak belangrijke rol spelen in zijn boeken. Sommige - het Stadhuis, de Grote Markt, het Begijnhof, de Sint-Gummarus - eisen sowieso de aandacht op van de toerist. Andere, zoals de buurt waar Timmermans woonde of het Kanunnikenhuis uit Schemeringen van de Dood - ik noem er slechts enkele - vallen de doorsnee-bezoeker minder op en zullen voor heel veel lezers nieuw zijn. Wij beperken ons dus niet tot het evidente, maar slaan ook stille straten in, kijken naar op het eerste gezicht onopvallende gevels, en houden stil bij een plek waar naar verluidt een heus mirakel is gebeurd. Zo belanden we tenslotte in het Timmermans-Opsomerhuis, dat het eindpunt vormt van de tocht.
Om de teleurstelling over het imaginaire karakter van de Begijnenbossen enigszins te sussen, voegde ik aan Tuurs wandeling de beschrijving toe van een tocht per auto die men in de streek van Lier kan maken - uiteraard langs landschappen en monumenten die bij Timmermans voorkomen. Ik heb het tot nu toe over Arthur Lens en over mijzelf gehad. Daarom vraagt u zich intussen af wat dan wel de inbreng van Gommaar Timmermans was bij de tot stand koming van dit boek. Die inbreng was groot en belangrijk, al was het maar omdat Gommaar en zijn vrouw voor elke vergadering over "Met Felix Timmermans door Lier" hun huis ter beschikking stelden, en voor lekkere koekjes en sterke koffie zorgden.
Maar er is natuurlijk meer - veel meer. Zoals u zult zien, staan vanaf het derde hoofdstuk her en der in het boek teksten van de hand van Gommaar. Het gaat om herinneringen aan zijn vader, aan diens inspiratiebronnen, aan het gezin Timmermans, het huis in de De Heyderstraat en noem maar op. Het zijn leuke, persoonlijke en spitse teksten - wie Gommaars wekelijkse verhalen in Knack kent, verwacht niet anders - die bovendien een uniek licht werpen op Felix Timmermans, zijn oeuvre en zijn stad.
Toespraak ter gelegenheid van de officiële opening van het Felix Timmermans-jaar naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van zijn overlijden.
Stadhuis,Lier,25januari 1997.
Dames en heren, In het geheel van deze plechtige opening van het Felix Timmermans-jaar werd mij de opdracht toegeschoven iets te vertellen over de plaats van Felix Timmermans in de literatuurgeschiedenis. Goed, ik zal proberen hem nog eens te situeren in zijn tijd, maar kort, want daar is al voldoende over bekend, dacht ik. Maar ik heb de opdracht ook een beetje afwijkend geïnterpreteerd. Ik ben eens gaan bladeren in verschillende officiële, bekende literatuurgeschiedenissen. Op grond daarvan wou ik om te beginnen een belangrijk onderscheid aanbrengen, dat tussen de literatuurgeschiedenis van Lier en die van buiten Lier. In de literatuurgeschiedenis van Lier wordt Felix Timmermans geprezen om wat men hem buiten Lier ondertussen aanwrijft als een mindere kwaliteit, namelijk dat hij een Heimatschrijver was. Een Heimatschrijver zou te veel op de anekdotiek van het leven afgestemd zijn, op kleinschaligheid, op uiterlijkheid, en hij zou universalisme missen. De wereld van Lier was voor Timmermans inderdaad het centrum van zijn wereld, en die wereld was groot genoeg voor hem. Hij miste er niets, alles gebeurde hier, zelfs het kerstverhaal speelde zich in Lier af.
Net die grote herkenbaarheid van het eigen Lierse leven in zijn werk, is voor de Lierenaars zijn grootste kwaliteit. Als geen ander heeft Timmermans de aloude ziel van "Lierke Plezierke" in beeld en klank gevat en neergeschreven. Na zijn inzinking, toen hij van het volop genieten zijn levensfilosofie had gemaakt, herkende hij zijn levenslust in de Lierse opgewekte goedmoedigheid, in de speciale gave van de Lierenaars om het leven te beleven als een feestelijke gebeurtenis. Ondertussen heeft men die gave ook officieel erkend door de aanstelling in de gemeenteraad van een schepen van feestelijkheden. Omgekeerd hebben de Lierenaars sindsdien hun goede luim afgemeten en geijkt aan de wereld in zijn werk. Een wederzijdse liefde is het altijd geweest, die natuurlijk - zoals elke liefde - ook een beetje trots, een beetje eigenliefde is.
Maar dat vitalisme van Timmermans zat toch ook gevat in een veel ruimere contekst. Iedereen weet ondertussen dat toen Pallieter verscheen, in volle oorlogstijd, dit boek iedereen die onder de bezetting zuchtte een hart onder de riem stak, hoop gaf, deed dromen van een vrije, onbelaste toekomst, als de oorlog eenmaal weer gedaan zou zijn. Timmermans schreef dit boek echter ook in een tijd toen jonge mannen zoals hij, na de eeuwwisseling, met hooggestemde idealen aan een nieuwe maatschappij wilden bouwen, een maatschappij die door de Eerste Wereldoorlog in een stroomversnelling terecht kwam. De oorlog, de ontzetting over de onrechtvaardigheid en de vernielzucht en het gesol met mensenlevens die hij had getoond, wakkerden hun gedrevenheid alleen maar aan.Op léven kwam het aan, echt authentiek leven, zonder negativisme, zonder nodeloos franje.
Natuurlijk, het lag voor de hand dat deze jongelingen, in de jaren twintig en dertig geëngageerd in de politiek, in de literatuur, in het flamingantisme, met de vorderende leeftijd en geverfd door de wol hun inzichten zouden nuanceren, dat ze hun idealisme en hun onvoorwaardelijke levensfilosofieën zouden herzien. Daarom is vele lezers de oudere, gerijpte, ook veelzijdiger Timmermans liever dan de jonge Pallieter. Daarom lees je ook bij haast elke literair-historicus dat Boerenpsalm een rijper, evenwichtiger, diepgravender boek is dan het twintig jaar jongere Pallieter.
Maar lezen wij Boerenpsalm nog even vaak als Pallieter?
Timmermans was geen grote vernieuwer, hij was eerder een bestendiger, een vastlegger van het gemoedelijke leven dat hij zo was gaan waarderen, in die veel ruimere historische contekst dan op het eerste gezicht lijkt. Deze probleemloze omgeving die hem zo veel geborgenheid bood, waar hij zo intens bij betrokken was, zag hij met lede ogen aangevreten worden door de vooruitgang. Hij was 'behoudsgezind' in de letterlijke betekenis van dat woord. En nu weten wij dat wie tegendraads is, wie breekt met het verleden, altijd meer aandacht en meer lof krijgt dan wie dat verleden wil bewaren en bestendigen. Wat hebben literatuurhistorici in de loop van de jaren dan over Timmermans gezegd, hoe hebben ze hem beoordeeld?
Dames en heren, ik had u nu willen vergasten op een reeks citaten uit literatuurgeschiedenissen, maar ik heb op tijd ingezien dat u deze toespraak meer waardeert als ik dat niet doe. August Vermeylen, Marnix Gijsen, Karel Jonckheere, professor Lissens van de UFSIA, professor Weisgerber van de VUB, ze vertellen eigenlijk allemaal hetzelfde, alsof het eenmaal geaccepteerde, bekende imago van Felix Timmermans nooit meer ter discussie moet worden gesteld. Onder ons gezegd, als je die teksten zo naast elkaar legt, lijkt het er soms sterk op dat ze de zaken gewoon onopvallend van elkaar hebben overgeschreven.
B.F. Van Vlierden, beter bekend als de romanschrijver Bernard Kemp, leest in zijn overzicht Van 'In 't Wonder jaar' tot 'De verwondering' uit 1969 echter heel wat andere, of zeg ik beter : meer dingen in Timmermans. Hij ziet in zijn werk de aandacht bewust verlegd worden van het vertellen over de wereld, zoals men literatuur gewoonlijk ziet, naar het vertellen zelf. De literatuur verbeeldt niet meer de wereld, maar de wereld zoals de kunstenaar hem ziet. Ik citeer : 'Pallieter is geen gestalte, maar is het lyrische gevoel zelf van de auteur.' En, zegt Van Vlierden nog, in dat zich verlustigen in de vertelling ontsnapt hij aan het realisme. Timmermans die ergens aan zou moeten ontsnappen...., dat klinkt vreemd.
Drie literatuurgeschiedenissen heb ik nog overgehouden, en die zijn wellicht niet toevallig van recenter datum. De eerste daarvan is een merkwaardige. In Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1885-1985 van de Nederlander Ton Anbeek wordt Timmermans niet eens vernoemd, om de eenvoudige reden dat de Vlaamse literatuur er in het geheel niet in ter sprake komt. Die Hollanders toch! Ze wisten indertijd al geen blijf met Pallieter - ze noemden het boek 'amoreel, sensueel en godslasterlijk'; dat moet dan zeker een soort Jan Cremer van die tijd geweest zijn - en om het zich gemakkelijk te maken hebben ze nu de hele Vlaamse literatuur dan maar afgeschaft. In het negende deel van de Culturele geschiedenis van Vlaanderen, dat over de literatuur in de twintigste eeuw gaat en verscheen in 1983, lees ik naast de dingen die ik daarnet al heb weggelaten, dat Pallieter en ander werk van Timmermans 'een soms verrassende actualiteit' vertoont. 'Zo heeft recent onderzoek de aandacht getrokken op de ecologische aspecten van het werk, en geeft de libertijnse dimensie van het vitalisme aanleiding tot diverse interpretaties.' Ah? Hier wordt voor het eerst gezegd, nog op een voorzichtige manier, zo op het gehoor ook op een ferm ingewikkelde manier, maar een goede verstaander heeft maar een half woordenboek nodig, dat er misschien wel eens iets meer in Timmermans te lezen zou kunnen vallen dan we tot nu toe gedacht hadden.
En in de literatuurgeschiedenis Van 'Arm Vlaanderen' tot 'De voorstad groeit' over de periode 1888 tot 1946, van de professoren Rutten en Weisgerber met talrijke medewerkers, verschenen in 1988, lees ik in een analyse van Michel Dupuis dat die eerste, sombere en tot hiertoe weinig besproken periode van Timmermans, die uitmondde in Schemeringen van de dood, langer en dieper zou hebben nagewerkt dan wij vermoeden. Ik citeer : 'Geloofstwijfels en later ziekte bezorgden Timmermans de angst die de voedingsbodem van haast zijn hele werk zou worden.' In de figuren van Breugel en Franciscus van Assisi ziet Dupuis 'projecties van mogelijke oplossingen voor Timmermans' primaire levensangst'. Timmermans die wil ontsnappen, die oplossingen vindt in de verheerlijking van het leven, dat hij mooi voorstelt, mooier dan het eigenlijk is, zo behoed, zo geborgen, zo zonder problemen...
Vandaar misschien de creatie van een absoluut zorgeloze levensgenieter als Pallieter, die elke dag plukt en niet de minste problemen heeft. Vandaar dat Timmermans - ik citeer Dupuis weer -"onvermoeibaar blijft hameren, op gevaar af er zijn romans mee te overladen, op een onvoorwaardelijk Godsvertrouwen, de alomtegenwoordigheid van Gods wil en de blinde berusting in de Voorzienigheid'. Misschien was Felix Timmermans toch niet, of toch niet helemaal, die onwankelbare levensgenieter die wij altijd in hem gezien hebben, niet die begenadigde gelovige zonder vage angst of zonder weemoed om de vergankelijkheid van dit verrukkelijke aardse leven. Misschien ontsnapte hij wel in deze overweldigende levenslust en in het standvastige geloof als een vorm van compensatie, omdat hij andere gevoelens wou toedekken of op een afstand houden. Misschien zijn de belijdenissen van levenslust en geloof in zijn werk wel minder eenduidig dan we tot nu toe hebben aangenomen.
Niemand leeft eeuwig. Iedereen handelt naar zijn inzichten van het ogenblik en wordt in doen en laten bepaald en beperkt door de tijd waarin hij leeft. In de literatuurgeschiedenis buiten Lier is Felix Timmermans verbonden met zijn tijd, en die is, in het oog van een aantal literatuurhistorici, voorbij, afgesloten. Dat is geen schande. Tijdgenoten van Timmermans die indertijd op een andere manier furore maakten - bij voorbeeld als grote vernieuwers - hebben ondertussen ook alleen nog maar historische waarde, van de avant-gardist Paul van Ostaijen, die vorig jaar herdacht werd, tot de religieuze en morele rebel Gerard Walschap, die volgend jaar gevierd zal worden. In de Lierse literatuurgeschiedenis is de figuur van Felix Timmermans echter verbonden aan een plaats, en daar is hem zo niet een eeuwig, dan toch een veel langer leven beschoren.
Dames en heren, ik overdrijf niet als ik stel dat Felix Timmermans, vooral door Pallieter, en vooral in Lier, een mythe geworden is. In een mythe worden de oorspronkelijke feiten en gegevens een beetje verengd, een beetje eenzijdig voorgesteld; mythen vertonen ook de eigenschap dat ze een leven op zichzelf gaan leiden. Dat kun je niet tegenhouden. Maar een herdenkingsjaar als dit zou een aanleiding moeten zijn om Felix Timmermans eens uit zijn vanzelfsprekende mythe te lichten en terug te brengen naar waar het eigenlijk om begonnen is, naar zijn werk, naar de bronnen en de oorsprong ervan - en ik wil graag het onverdroten werk in het licht stellen dat het Timmermansgenootschap, het Timmermans-gesellschaft en de meer recente Timmermanskring in dit verband leveren. Sprekers voor mij hebben er al op aangedrongen dat men hem opnieuw zou gaan lezen, niet om zijn imago te bestendigen, maar om het te vernieuwen. Ik zou er óók voor pleiten om Timmermans breder te gaan lezen, maar ook en vooral onder de oppervlakte van zijn levenslust, dieper dus. Zijn proza, zijn poëzie, en als het kan zijn persoonlijke geschriften. Niet om een andere schrijver te willen vinden, maar misschien om een genuanceerder mens te ontdekken dan hij tot nu toe werd voorgesteld.
Ik lees afgelopen week in de krant dat de Taalunie, een overkoepelende Nederlands-Vlaamse overheidsinstelling, eraan denkt in de komende jaren een nieuwe literatuurgeschiedenis van de Nederlanden te laten schrijven. Misschien zouden de figuur van Felix Timmermans en zijn plaats in de literatuurgeschiedenis, aangepast aan de bevindingen van zo een nieuwe studie, daarin opnieuw kunnen worden omschreven.
Jos Borré
*****
Jos Borré (1948) is literair criticus en docent Nederlandse letterkunde bij de afdeling Woordkunst van het Conservatorium in Antwerpen. Jarenlang schreef hij over Vlaamse en Nederlandse literatuur in kranten en weekbladen. Hij was ook meerdere malen lid van de jury van de grote literaire prijzen. In 1990 publiceerde hij Gerard Walschap, rebel en missionaris, een literaire biografie. Sedert 1998 is hij voorzitter van het Gerard Walschap Genootschap, dat verbonden is aan de Universiteit Antwerpen. Hij werkte meer dan 6 jaar aan deze biografie.
In Lier staat de hele hedendaagse kunst ter discussie.
Kunstenaars leggen in expo slechts gratuite of vage relaties met Timmermans.
'Een risicovolle, nieuwe en creatieve benadering van de kunstenaar Timmermans en zijn werk'.
Lier is danig geschrokken van de manier waarop een aantal moderne kunstenaars het werk en de figuur van Felix Timmermans benaderd heeft. De opschudding gaat gepaard met misnoegen, afkeuring, woede en verontwaardiging. Een aantal stadsgidsen weigert botweg de tentoonstelling in de dagelijkse toeristenroutes door de stad op te nemen.
De poging tot actualisering van Timmermans met de hedendaagse kunst als medium is in Lier "the talk of the town."
In 1986, bij de viering van de honderdste verjaardag van de geboorte van Timmermans, organiseerde een herdenkingscomité onder leiding van stadsbibliothecaris Jo Cooymans een gesmaakte tentoonstelling "Met pen en penseel" over Timmermans als schilder en schrijver. Nauwelijks elf jaar later, nu herdacht wordt dat Timmermans vijftig jaar geleden overleed, leek het datzelfde comité niet aangewezen dat scenario nog eens over te doen. Het opteerde onder de ironisch minimalistische titel Er gebeurt iets... voor een radicaal modernistisch experiment, 'een meer risicovolle, nieuwe en vooral creatieve benadering van de kunstenaar Timmermans en zijn werk'.
Erno Vroonen realiseerde als projectleider een opgemerkte confrontatie van een aantal binnen- en buitenlandse kunstenaars met het gezapige provincialisme waarin de nagedachtenis aan Timmermans in Lier dobbert. Het was te voorzien dat de twaalf kunstenaars, volkomen vreemd aan de in Lier in stand gehouden mythe rond Timmermans, zijn bewonderaars tegen de haren in zouden strijken. De bedoeling was dat zij zich door Timmermans' werk zouden laten inspireren, maar de meesten hebben maar een verre blik op dat werk geworpen en zijn dan helemaal hun eigen weg gegaan. Dat geeft een indruk van hautaine afstandelijkheid, van nauwelijks verholen onwil om zich werkelijk met Timmermans in te laten.
Veelzeggende schaduwen In het Stedelijk Museum stelt Johan Creten drie keramische sculpturen tentoon, waaronder een Christuskop bezaaid met gele vlinders. In het Timmermans-Opsomerhuis maakte Sabine Cross een installatie Kunstenaarstypes met computer, video en een klassement in houten kistjes. Het geheel 'verwijst naar Timmermans, schrijver van verschillende types van mensen' Leuk is het spel met licht en schaduw van Fred Eerdekens in het stadhuis Drie grillige planten werpen onder een uitgemeten belichting veelzeggende schaduwen (een citaat uit Pallieter) op de muur Christine en Irene Hohenbuchler nemen in het Timmermans-Opsomerhuis een wand in beslag voor een paneel met magnetische, in felle kleuren beschilderde kinderlijke figuren en nodigen de toeschouwers uit de compositie te wijzigen. Het uitgangspunt is een citaat over kleuren uit Pallieter. Nog in het Stedelijk Museum werkte Jozef Legrand zich in een permanent tentoongesteld 17de eeuws interieur in met een televisietoestel en een doorkijk met een fotomontage. Het duo Kocheisen en Hullmann nam foto's van het interieur van de kinderen Timmermans en reproduceerde die schilderkunstig in miniaturistische paren.
Waar schuilt het statement, vraagt de onvoorbereide en beduusde toeschouwer zich af.
Dat zelfs de meest nauwkeurig gereproduceerde waarneming toch altijd nog verschillen vertoont, zegt de gids. Is dit dan geen open deuren intrappen? Dat de toeschouwer uitgenodigd wordt om zelf in dialoog te treden met het kunstwerk, om er zelf een 'verhaal' in te zien of aan toe te voegen Dat is de wereld op zijn kop. De toeschouwer verwacht net inzicht te verwerven in de betekenis van het kunstwerk en de relatie met Timmermans op grond van enige explicatie bij dit werk. maar die explicatie is minimalistisch of lijkt gezocht, of blijft helemaal uit. Niet zo bij Jean-Paul Deridder. Met het Schoon Lier van Timmermans als norm trok hij door de stad en de buitenwijken en maakte foto's van huizen, mensen, plekken. Zoals alleen een buitenslaander dat kan confronteert hij de Lierenaars met hun besmuikte omgeving, de smakeloosheid, de stijlloosheid en de esthetische onverschilligheid. Soms tonen de kunstenaars in hun werk ook meer ironie en relativering dan de Lierenaars lief is. "...Het veld is in mijn gedacht geen reus, maar een reuzin..." las Wim Delvoye in Boerenpsalm, en hij liet het Lierse Kant-atelier een reusachtige bh maken, die werd opgehangen in het statige stadhuis. Symbool van vrouwelijkheid, moederlijkheid, vruchtbaarheid, beschutting, vul maar in. Het is de blikvanger van de tentoonstelling. Hoewel, in het Stedelijk Museum toont Delvoye nog een betonmolen in Indonesisch hout, met overdadige versiering, voor de gelegenheid overschilderd in blauwe en witte lakverf. Hermann Maier Neustadt bouwde een flink gedeelte van het Museum om. Eerst verborg hij de buitengevel achter een wand van olijfgroene panelen De Lierenaar, die anders onverschillig aan zijn museum voorbijgaat, vraagt zich nu af waarom die mooie neogotische gevel aan het gezicht moet worden onttrokken. Binnen leidt een opstelling met dezelfde panelen de bezoeker naar een Breugel uil de vaste collectie — Timmermans was een grote bewonderaar van Breugel Een zijgang leidt naar een muur waar de panelen een Rubens halveren - van Rubens hield hij niet.
Ondervragingscel Spraakmakendst is wellicht de 'Installatie en operatie' van het collectief De Fundatie, opgesteld in het oude archief. In enkele afgeleefde kamers is de sfeer herschapen van een ondervragingscel in oorlogstijd, compleet met een onheilspellende klankband en formulieren met een Babelse ondoorgrondelijkheid. Zonder twijfel is dit het meest uitdagende werk van de hele tentoonstelling, omdat er ondanks de bewust gecreëerde spraakverwarring zoveel herkenbare connotaties aan vastzitten.
De eenzijdige mythe rond Timmermans moet hoognodig doorbroken worden, maar het is zeer de vraag of dit de aangewezen manier is. De Fundatie illustreert bij uitstek het smalle effect dat deze tentoonstelling maakt : hij is opgezet pour épater le (petit) bourgeois. De relaties die de kunstenaars met Timmermans en zijn werk hebben gelegd zijn gratuit of uiterst vaag. Timmermans is gebruikt als alibi om hedendaagse kunst uit de vertrouwde getto’s te lichten en in een onontvankelijke omgeving weerstanden te laten oproepen.
De geest die uit Timmermans' werk spreekt, of die ondertussen verouderd is of niet, is onnodig en zinloos gebruuskeerd.
Dat was min of meer de bedoeling, schrijft schepen van cultuur Guido Van den Bogaert in de catalogus: "reflecties en reacties op gang brengen rond het werk van Timmermans. (...) Het kan aanleiding geven tot controverses en hopelijk tot een boeiend debat." Daarin is hij geslaagd. Vooral in de late gesprekken is deze tentoonstelling het onderwerp van de dag.
In Lier staat deze zomer de hele hedendaagse kunst ter discussie.
De oorspronkelijke naturen in de Vlaamsche literatuur zijn eigenlijk maar zeldzaam. Het geslacht van Timmermans wentelt rond Gezelle, Streuvels, Van de Woestyne... Hij zelf begon met zich onder den invloed van Edgard Poe te stellen toen hij Schemeringen van de dood schreef en onder den invloed van Om. K. de Laey toen hij met zijn eerste verzen debuteerde in Vlaamschen Arbeid. Zich zelf niet te durven of te kunnen zijn, dat is de nood van vele tweede en derde-rangs-schrijvers in Vlaanderen. Zij nemen den stijl en den vorm van anderen over om hun eigen gevoelens te vertolken. De kritisch aangelegden meenen zich te redden door een reusachtige belezenheid waaruit zij dan, eklektisch, een eigen werk trachten te baren maar zij weten te veel van anderen om zelf iets te vinden.
Felix Timmermans is den weg der navolging, dien hij bleek ingeslagen te zijn, niet blijven volgen. Hij heeft niets meer willen weten en is op eigen hand de groote ontdekkingsreis door de Vlaandersche natuur begonnen. Al wat hij gelezen had en geleerd, heeft hij als een hinderende last van zich afgeschud en gelijk een argeloos natuurkind is hij door de wereld gegaan, waar nu alles nieuw was en nooit te voren door iemand gezien. En in zijn hart werd hij bewust van gevoelens die zoo eeuwig- en algemeen-menschelijk zijn maar die hem voorkwamen alsof ze door hem voor het eerst ondervonden werden. Hij is weergekeerd naar de bron en den oorsprong van alle kunst : de natuur waarvan de bestendige aanwezigheid door zoovele boekenmenschen vergeten wordt. De aldus door hem veroverde oorspronkelijkheid heeft voor gevolg gehad dat in Pallieter de wereld om zoo te zeggen opnieuw werd geschapen zooals er bij het verschijnen van elk oorspronkelijk kunstenaar telkens een nieuwe schepping van de wereld gebeurt.
En dadelijk, zonder het te weten wellicht, stond hij in de traditie van de groote Vlaamsche schilders Breughel en Rubens. Van dezen laatste heeft hij de vettige vlaandersche weelderigheid en de machtige beweging, zijn liefde voor het uiterlijke leven en zijn zedelijk-gezonde zinnelijkheid.
In Pallieter herleeft het oeroude Vlaamsche heidendom. Er wordt gegeten en gedronken, gedanst, gezongen en gemind. Een opborrelende kracht van leven veropenbaart zich veelzijdig in overdadige vreugd. Het kindeken Jezus in Vlaanderen doet ons aldoor aan Breughel denken. De primitieve Vlaamsche schilders, buiten Memling en Van der Weyden misschien, waren, alles wel beschouwd, zoo weinig godsdienstig. Zij waren te gelukkig met alles wat zij voor het eerst ontdekten in de wereld en te zeer bekommerd om het met een angstvallige nauwgezetheid weer te geven. Het evangelische verhaal is ook niet hoofdzaak bij Timmermans, maar wel hoe dat alles op een eeuwig-menschelijke wijze gebeurt in Vlaanderen langs de wegen, door de steden, in de kamers en de kerken. Het wordt zoo huiselijk en gezellig. De heilige menschen staan in innige betrekking met het landschap waardoor zij bewegen, met de kamers waarin zij leven. Zij loopen met andere voeten door den zomer en den winter, door de lente en den herfst. Zij spreken met de boomen, de vogels en de bloemen, zij deelen het wel en wee van het water in de beken, van de blaren op de boomen, van de koeien in de wei van de wolken in de lucht, van de aarde onder het mes van den ploeg.
De meubels in de huisjes met de geel en zwart geruite vloeren zijn oude en vertrouwde vrienden. Een aarden kruikje, een bloemenvaasje, een bord en een vork krijgen een belang dat ze tot verwanten maakt, de bijna levende en bezielde verwanten van den mensch. In de Schoone uren van Symforosa begijntje is die betrekking van den mensch tot zijn omgeving zoo fijn doorvoeld dat het ons voorkomt also het eenvoudige zielsgebeuren zich slechts zoo rustig zou vermogen te ontwikkelen omdat alle dingen hare ijverige en gedienstige medeplichtigen zijn geworden. Zoo kregen wij dan kristalheldere proza, het zuiverste boekje wellicht dat de Vlaamsche literatuur sedert 1830 heeft voortgebracht. De invloed van Felix Timmermans op zijn tijd is nu reeds zeer groot. Het geleerde en in zijn eeuwenlange beschaving als verstijfde Holland heeft verwonderd opgekeken voor de nieuwe frissche schepping die hij deed open gaan. Vele menschen zien thans de wereld en het leven door zijn oogen. Zij zouden wel willen gaan wandelen door de « begijnen-bosschen », gaan waden door de Nethe, mee feesten in den boomgaard, en velen zijn ook verliefd geraakt op «Marieken».
Pallieteren is een woord dat in Holland mondgemeen is geworden.
De wereld van Felix Timmermans zal blijven duren tot er weer eens een oorspronkelijk schrijver opstaat die ons een nieuwe schepping brengt.
Het ontstaan van mijn werk Felix Timmermans geeft "een kijkje achter de schermen."
Uit Nieuwsblad van het Noorden (NL) - 11/3/1932
"Een schrijver weet nooit vooraf, hoe zijn werk ontstaat, soms weet hij het pas jaren daarna". Met ongeveer deze woorden leidde Felix Timmermans zijn talrijke toehoorders, die gisteravond de commissie-zaaltjes der Harmonie geheel vulden, achter de schermen, waar de vele romans, novellen en verhalen van den populairsten Vlaamschen schrijver uit onzen tijd ontstaan zijn. De door hem zelf gebruikte cliché-uitdrukking "achter de schermen" — een overigens zeldzaam voorval in zijn causerie — is feitelijk onjuist. Hoewel de schrijver, als iedere kunstenaar, zijn innerlijk in zijn werk voor den lezer openlegt, doet hij dit in den regel toch gecamoufleerd in de figuren van zijn verbeelding, in wat zij denken en zeggen.
Maar Timmermans was uit Lier naar Groningen getogen om de eigen fantasie-scheppingen te ontleden, te vertellen hoe en waar ze geboren werden, aan wie zijn figuren hun ontstaan te danken hadden, hoe zijn werk eerst in hem moest rijpen, voordat hij de gave vrucht ervan kon plukken. En hij kruidde dit alles met den gullen, eenvoudigen, naieven humor, waaraan zijn werk zoo rijk is. "Ge moet niet teveel opschrijven", zei hij in de pauze tot enkele journalisten, en nu we onze aanteekeningen door kijken, begrijpen we wat hij daarmee bedoelde, althans bedoeld kan hebben. Een volledig verslag zou kolommen vullen, terwijl de quintessence van deze lezing in kort bestek is weer te geven, wat wij in de volgende regels zullen trachten te doen.
Wanneer wij een appel plukken, denken wij er niet aan hoe deze in de aarde ontkiemde, hoe uit die vrucht de boom ontstond met zijn stam en twijgen. En zoo is het boek dat wij lezen niets als vrucht waarvan het geheimzinnigste en interessantste is de groei ervan in den schrijver. In hem is het werk eerst gegroeid en daarna heeft hij niets meer te doen dan de vrucht te plukken, al kan dit soms nog moeizamer en langduriger zijn dan wat daarvóór geschiedde. Wanneer het in zijn binnenste nog niet rijp is dan ent de schrijver vruchten van anderen op eigen boom en doortrekt ze met eigen sap. Pas later, wanneer zijn innerlijke groei voltooid is, kan hij werkelijk eigen werk geven. Timmermans vertelde een kostelijke anecdote uit zijn leven, hoe Hugo Verriest hem aan een treurspel van 72.000 verzen in 7 bedrijven (later in de Nieuwe Gids als een één-acter in proza verschenen) een van zijn voornaamste gebreken van dien tijd aantoonde, door de twee simpele woorden "te lang". Te lang was het stuk in alle opzichten, er ontbrak het rhytme aan, doordat alle figuren even lang waren en de jeugdige auteur nog niet gezien had, dat elk mensch zijn eigen rhytme heeft.
Uit den kunstenaar groeit zijns ondanks zijn werk. Hij kan niet zeggen, dat hij na een tragisch werk nu eens een blij boek zal schrijven. Hij moet afwachten, wat uit zijn innerlijk ontstaat. Dat beleeft Felix Timmermans telkens weer en als hij — pas later — ontdekt hoe een werk ontstaan is, dan spijt hem dat eigenlijk ook weer. "Men heeft gezegd, dat mijn omgeving invloed op mijn werk heeft uitgeoefend. Ik wist dat niet. Nu weet ik het wel. Maar feitelijk spijt dit mij".
Soms zoekt hij tijden lang naar een figuur, die hij dan plotseling in een levend mensch ziet, die hem pakt en meesleept. Een merkwaardig voorbeeld is daarvan de notaris uit "Anne Marie", bedoeld als een op zichzelf onbelangrijk figuur, te beschrijven in 6 regels of daaromtrent, en uitgegroeid tot de feitelijke hoofdfiguur. "Het volk schrijft het mij en ik zoek het bij het volk". Het eigen volk gaf Timmermans de inspiratie voor de personen van zijn Pallieter, die geen reproducties zijn van bepaalde menschen uit zijn omgeving, maar de kern van een type. dat misschien 3, 4, 5 of meer vertegenwoordigers heeft. En dan is het werk van Timmermans grootendeels jeugdwerk, in dien zin, dat het eerste ontstaan ervan uit zijn kinderjaren dateert. De verhalen van Vader — dien man met zijn rijke fantasie, die de Bijbelsche verhalen voor zijn 14 kinderen in Vlaanderland liet gebeurem en die er altijd "zelf bij was geweest" — de schilderijen van Pieter Breughel — die in lijn en kleur honderden jaren eerder hetzelfde had gedaan — dat zijn jeugdindrukken, die in boeken als "Het Kindeke Jezus" tot uiting kwamen. Voor zijn werk over Sint Franciscus moest hij naar Assisi reizen, maar ten grondslag ligt eraan de schepping van zijn fantasie, zooals die o.a. door Giotto's schilderijen was geïnspireerd.
Dat al deze werken, met humor doordrengt zijn, wie kan zich daarover verbazen, waar de schrijver een zoon is van het volk der Vlamingen, dat "al lachende strijdt".
Humor, qualificeerde hij is de overwinning van het leven boven de tragiek, het is het gevoel van tragiek en levensverheuging, waarvan de laatste wint.
Uit : De Tijd op zondag (1932) door Felix Timmermans
Ik heb er al jaren naar gesnakt om de H. Bloedprocessie eens te zien. Maar nu kwam er dit en dan kwam er dat, en ik kon niet tot Brugge, dat allerschoonste Brugge, Vlaanderens kroon, geraken. Verleden jaar had ik er haren en snaren op gezet, en van ’s morgens vroeg vertrokken wij, ons Marieke en ik, in een volgepropten trein, met een kaartje van 2e klas rechtstaan van Antwerpen tot Brugge in 3e klas. 't Was onderwegen een effen grijs weer, en toen ik wees "ginder zijn de drie koningen," bedoelend de drie schoone torens van Brugge, toen begost het op zijn zeven gemakken te regenen. 't Opeengepakte volk in den trein zei uit éénen mond: "Och, dat is spijtig !"
Maar een dikke vrouw waartegen vier, vijf menschen en ik in den ronde stonden platgedrukt, zei : "zij niet bang, de processie gaat uit, 't is nog nooit niet gebeurd dat ze niet uitgaat, want tegen dat ze uit gaat houdt den regen van zelf op." Daar kwam overtuiging uit die dikke saamgeperste vrouw. "Want dat is mijn tiende jaar dat ik de processie gaan zien," zei ze er pronkend bij. "Dan zullen we maar goeden moed hebben," zei er eenen uit Dendermonde, en daarmee waren we te Brugge. We zochten doorheen de geparapluude massa onze plaats op, onder den Sint Salvatorstoren (een van die drie koningen). Feitelijk een toren die bestaat uit vier steunbeeren, die elkander steunen, maar er zit muziek in de lijn, er zit een heerlijk rhythrne in die steenen vlucht naar den hemel. Het grootsche rhythme van een alp, die toren schijnt grooter dan hij is. Maar het regende, het ruischte van den regen over de brekende lijnen van de steunbeeren, het regende met blaaskes, en er reed een gendarm weg en er gingen witgehandschoende garde-villen weg: om overal te zeggen dat de processie niet kost uitgaan, en wierd uitgesteld tot den Zondag daarop. Nu, het bezien van de stad Brugge is een H. Bloed-processie waard. De H. Bloed processie is maar een van haar honderd schoone facetten. Men komt nooit voor niets naar Brugge. Men is altijd blij dat men er is. Het is altijd schoon, even schoon, en altijd anders. En op wandel langs den Dijver zagen wij de dikke vrouw met haar profetenwoorden. Zij stond onder een boom haar boterhammen te eten : "Ewel ?" zei ik, "ik dacht, dat de processie altijd uitging?" "Als gij er niet waart bij geweest, ja !" en daarmee draaide ze zich om en beet voort in haren pistolee met hesp....
Den Zondag daarop was er belet.... En nu dit jaar schreef mijnen vriend Geeraert van weer naar Brugge te komen, dat het nu niet zou regenen, want dat z' in Brugge een malsch, zonnig weer hadden besteld. Aangenomen ! maar nu niet meer met den trein, om met een kaartje van 2e klas twee uren en nog tegen een dik wijf gepletterd te staan in 3e klas, met nen auto !
Om zeven uur ’s morgens kwam een vriendelijke auto ons halen, en de sappige Hollander, (sappig geworden door 4 jaar in Vlaanderen, te wonen) fotograaf van "De Stad", zou ons 140 K.M. ver weg brengen. Het regende toen we Lier verlieten, maar Brugge is ver van Lier, "en 't is beter dat 't er nu uitvalt dan straks," zei den Hollander. Hij zei dat hij een gerust geweten had, en daardoor gevoel had dat de zon ginder zou meedoen. We reden door Mechelen, rechten regen; door Willebroeck, scheeven regen ; door Baesrode, kiekendraadregen ; door Dendemonder horizontalen regen; door Gent driegdraadregen ; en toen kwam de zon er door!
"Ziet je wel dat mijn geweten in orde is! " juichte de Hollander. Wij juichten mee. De grijze wolken berstten open, ze kregen roomwitte randen, er kwamen hollekes in. Ze lieten Napolitaansch blauw bewonderen, en zonnearmen bestreelden met gouden handen hier en daar de natte, groene velden, en de moeilijkbottende, bruine boomen. Ha, eindelijk gingen we dan de H. Bloedprocessie zien en nogal met zon ! Een processie zonder zon is als een winter zonder sneeuw. Op de wegen was 't nu een staart van auto's, en kladden fietsers. In Eecloo zon! In 't Kruis ook zon! En ginder rezen perelmoer-grijs de drie schoone torens van Brugpe de schoone. Ha! de Gothieken die kenden en droegen de schoonheid van hunne steden! Op de meeste hunner schilderijen doemt er een witte torenstad, als een droom, aan den horizon. En zoo'n gezicht is nog altijd even schoon als vroeger. Aan de Kruispoort dan rap den auto in een straatje gezet, bij de duizend andere. Hoe schoon toen die twee zwarte windmolens op den boord van de vaart! Wat een schoon profiel heeft de stad van hier uit gezien!
Maar niet gelanterfant, 't is al half elf, de processie zal al een half uur aan 't uitgaan zijn. We hadden een half uur vertraging gehad aan den bareel in Gent, dat ze daar toch geenen tunnel steken! Rap, rap door 't oude Brugge naar de Steenstraat tegen de Markt. Het volk staat in dichte hagen op den kant van de straten, waar ze over 't uur zal voorbij komen, de processie. Maar op de Groote Markt moeten we, om in de Steenstraat te komen, zoo'n haag van menschen dwars doorsteken. De menschen staan tegeneenplakt als gemetst. Daar is niet door te komen. Tien rijen achter-een, elk mensch als vastgeregen aan den grond, met nijdige ellebogen, omhooggetrokken schouders, gebalde kuiten. Koppig, stoer, zonder compassie voor die achter hen staan, of achter hen de haag komen verdikken.
"We motten er door", zegt de Hollander, "mijn geweten zegt dat w'er door moeten! " "Menschkens, menschkens! " roept hij luchtjes : "Hier zijn de menschen van de pers en van de cinema, we gaan u trekken en ge zult er u toekomenden Zondag allemaal schoon zien opstaan! " En hij toont zijn fototoestel, en ik toon ook een fototoestel (van hem) en mijn vrouw toont ook een fototoestel (ook van hem).
" 't Is voor de cinema, de cinema," zingt hij. Ge gaat er schoon op staan! " En dat woord is de sleutel, de Sesam open u, en dien koppigen, als van beton krachtigen menschen-muur, opent zich, elkendeen maakt zich wat dunner, en ze laten ons door, voor de cinema. Maar nu komt er een gendarm afgebotterd. "Wat is 't? Terug! " "Voor de cinema, de cinema en de gazet! " zingt de Hollander. "Dezen keer komt ge vroeger! " bromt de gendarm. "De brug was gedraaid," zegt de fotograaf. "We moeten in de Steenstraat zijn, om zoo den toren, het Belfort en de menschen allemaal op de cinema te brengen." "Ga," zei de gendarm overtuigd. We waren er door en we stapten in leegte tusschen de twee hagen van menschen, die ons benijdden, haastig en ernstig lijk echte cineasten, naar de Steenstraat, waar we genoodigd waren. De Hollander bracht ons tot aan het kennissenhuis en hij ging nu verder, nog eens zeggend : "Ziet ge wel dat ik een goed geweten heb! "
Het is een oud huis, en ge hebt er een gezicht op de Markt die nu vol barakken staat, caroussels, wafelkramen en ander foorgedoe. De lieve kennissen hadden een venster voor ons voorbehouden. En zoo zagen wij doorheen de Steenstraat, waar het volk op de kanten gepletterd stond, in bedwang gehouden door de gendarmen. Uit alle vensters koppen. De windwijzer op een huis tegenover ons was een slek. Een slecht teeken! Met dit nat weer. Wie denkt er toch aan om een slek als windwijzer te laten dienen?
Ha, de processie ging komen, van achter den hoek der Markt, de feestklok luidde, de beiaard rilde zijn zilver in de lucht, 't was of de zon het deed, dit zilveren muziek. En daar was de processie. Gendarmen, militaire muziek, vanen. Een groep maagden in witte kleeeren met rooden kazuifel, waarop het gouden wapen van de stad, zingen het Veni Creator. Goed, maar niets bezonders aan. Liever en fijner zijn de daaropvolgende bloemenmeisjes, jonge kinderen, in 't grijs gekleed met witte kappekes. Zij hebben mandekes met strooisel bij. Ze gaan fier op den stap van het goed, plechtig muziek, en achter hen komen Adam en Eva, beiden in wit kleed, en zwarte schapenpels om het lijf. Ze zijn weelderig en wild gehaard. Adam met woeste haren en enormen baard, en Eva met een mantel van vlas-blonde haren.
Ze leunen tegen elkander en gaan gebukt onder de zwaarte van de geweldige straf die God over hen heeft uitgesproken. De paradijsengel volgt hen stoer en dreigend met zijn vlammend zwaard. Kinderen volgen die banderollen met bijbelteksten dragen. Daar is dan Abraham met zijn zoon Isaak die het busseltje hout draagt. De vader draagt het mes, maar ze blijven hand in hand, de vader heft zijn slachtmes niet op, want daarachter komt groot, glanzend en stralend van goud, (goed gevonden voor een verlossing) den verlossenden ram in de dorens. Vier mannen dragen hem op den schouder. De menschen zien naar omhoog, ginder ten einde van de Steenstraat verdonkert de lucht door een loodgrijs wolkschof, de zon is weg, en 't wordt donker. In een winkel gaat licht aan, en als van achter 't hoekske Jozef aankomt die door zijn broeders verkocht is geworden, begint het te regenen, doch 't zal niet erg zijn, men let er niet op, men ziet naar den omgang. De broeders van Jozef volgen, en Benjamin laat het met bloed bevlekt kleed van Jozef zien. Een schoone wagen, verbeeldend een Egyptisch huis, waarin een familie het Paaschlam eet, rolt voorbij, gevolgd van Mozes en de Levieten.
De groepen worden beduidender en schooner, maar de regen opent bij iedereen de bezorgdheid en de paraplu's. Een gendarm, die voorbij loopt, roept : "Ca n'est qu'une vlague." Een levend schaap, het offerdier wordt door ernstige hoogepriesters meegevoerd, en achter het brandaltaar stapt Isaak met de profeten. Prachtige costuums, uitgekozen types, kundig. Ze komen als van uit de oude Bijbelprenten gesprongen, men vergeet de verkleeding, en dat is veel! Met den profeet David als dansend harpspeler sluit zich de eerste groep n.1. het H. Bloed voorafgebeeld. Nu volgt : het H. Bloed vergoten. Dat kondigt zich heerlijk aan met een zwerm van Gloria-zingende engelen, (harmonieus gezongen!) die het stalleken van Bethlehem voorafgaan. Dat is een wagen, die ontroert. Twee groote, bruine ossen met vergulde horens trekken een wagen, waarop men Jezus' zoete moeder, en Sint Jozef als levende wezens ziet zitten, de os en de ezel en het blonde kindeken zijn in pleister of zoo iets nagemaakt. De Herders volgen, een geslaagde groep, voorwaar! Maar den dralenden regen krijgt ineens een kuur, en 't giet, 't is of den Hemel overkookt, maar dan koud.
Het smakregent, het spuit, het hagelt, het trommelt en ruischt over de paraplus, er is geroep, gekrijt. De gendarmen houden de menschen niet meer tegen, juist komen de drie koningen, de neger is een echte neger, elk onder een paraplu van achter den hoek. Het is een geharrewar. De orde, de stoet drost uiteen. Lijk een fuga komt den regen aangeloopen. Levieten, profeten, H. Landridders, kruipen onder paraplus, dringen den auto-caroussel in, de lange baarden en de pruiken doet men gauw af, kletsnat met omhooggehouden kleeren loopen de gevleugelde engelen hier en ginder binnen. Het pleisteren kindeken is van zijn ouders verlaten. Zelfs een gendarm verschuilt zich onder een paraplu, zoo regent het, giet het, zonder genade, ’t Is gedaan ; 't is uit, en de massa menschen die meer dan een uur op den kant geplakt is geweest, krioelt nu door de straten, over de Markt. Ik wist niet dat er zooveel paraplus bestonden. Zoo van boven gezien is het daaronder als een groot geschubd dier dat rillend en deinend door de straten kruipt. Een groot plakaat wandelt mee, waarop roode letters lachen : "Groot Bal" "Echte Jazz-Band,"
En de wind wijzerslek triompheert goud-bruin op de donkere lucht.
Zoo zagen wij om zoo te zeggen weer niets van die schoone processie. Tot te naaste jaar dan, zeg ik. Daarop zie ik ginder op den overkant dit dik wijf van verleden jaar.
Ik wil iets roepen.
"Zwijg," zegt ons Marieke, "of ze zegt weer 't zelfde lijk verleden jaar"....
Uit “De Stad Antwerpen” 19 mei 1933 door Felix Timmermans.
Het is het derde jaar nu dat ik de H. Bloed-processie heb opgezocht. In het wagentje van een radden Hollander door de Vlaanders gerold; weer regent het op alle manieren over de schoone landouwen, die de maand Mei zoo frisch en teeder groen heeft versierd. Maar de velden stoomen, de weiden dampen, en de grijze verten stooten immer nieuwe waterzakken door de lucht. "Regen, menheer", zegt onze gezel. "Regen en nog eens regen," en moedeloos antwoorden mijn vrouw en ik, wat iedereen zou antwoorden : "Ja regen, immer regen."
Dat is nu het derde jaar dat het regent, als de processie moet uitgaan. Fataal.
En hoe is een mensch, hij begint te gelooven dat het aan hem zelf ligt. Toen we overvaarden op de St. Annekensboot over de Schelde, zei er een man, die zijn boterhammen en zijnen paraplu bijhad : "Zot dat ik er naar toe wil. Dat is het derde jaar, menheer, dat ik nu ook die processie eens wil gaan zien, en 't derde jaar dat het regent. Ik mag ze niet zien. En zeggen dat het daarvóór met die gelegenheid in geen dertig jaar geregend heeft. En ge zult zien, als ik moest t' huis blijven dan zou ze gaan.... Ik zou al geerne Mons. — den bisschop willen vragen, dat hij mij elken keer duizend frank geeft als ik t' huis blijf"
Wij ook zijn er van overtuigd dat de processie niet zal gaan. Maar wie heeft den moed, de durf terug te keeren? Bij iedereen blijft er toch altijd een holleken hoop.
En we rijden.... Het wagentje rolt Brugge binnen, en wordt in een stil straatje gezet, waar het vredig kan uitrusten. Ik hoor zeggen dat er minder volk is. Men zou het anders niet zeggen, als men met open paraplu door die geparaplude massa moet wringen. Men weet niet hoe men het natste wordt, met den regen-doek toe of open. In de herbergen spelen de orgels en de pick-ups. De gelagzalen zitten vol. 't Is in den schemer daar een perspectief van pinten en kommen, van meegebrachte boterhammen met iets er tusschen. Het water van de druipende paraplu's zijpelt over de drempels. Eindelijk zijn we waar we zijn moeten. Op de eerste verdieping van den gemoedelijken hoedenwinkel. De klok, de schoone klok luidt. Dus de processie gaat toch uit. De menschen wroeten en wringen zich op de stoepen, en planten zich daar als vastgeschroefd. Maar hetzelfde oogenblik komen er priesters, in wit roket, steken een arm van onder hunnen paraplu uit, heffen drie vingeren en roepen : om drie uur, om drie uur! Het is pas elf uur. Dus nog vier uur wachten. Dan maar de herbergen binnen en de kerken, en de jeugd ijlt naar de foor, die al in vollen zwier is, met zijn caroussels, schietkramen, montagne-russe en wafelenbak.
En pas heeft het gerucht de ronde gedaan of het houdt op met regenen! De menschen zijn knak. Allerlei geruchten doen de ronde.
"Dat komt omdat de nieuwe bisschop een waterbisschop is, toen hij gewijd wierd heeft het ook geregend.... Dat komt omdat de H. Relikwie drie jaar geleden naar Mechelen is gebracht voor een dag. Dat is een straf. Het H. Bloed is van Brugge, 't moet in Brugge blijven," enz... We blijven met eenige goede vrienden samen. Vergeten den regen en de processie, tot ineens het schoon geluid van de zware klok de mare verkondt dat de processie uitgaat. Maar hoe daar nu door geraken, door die tegeneengenepen massa. Hadden we den fotograaf er maar bij, die zou zeggen : 't Is voor de cinema. Maar nu is 't een lange priester die ons redt. Hij breukt een menschendijk door : Familie van den bisschop!
Wij belanden in een sajetwinkel, waar ons seffens in 't deurgat stoelen gegeven worden, niet om er op te zitten, om er op te staan. We zien over de koppen. Een dun zeeverken ritselt in de lucht. Als 't niet erger wordt dan zien we ze. En we zien ze. Eindelijk die fameuze processie van aangekleede mannekens met valsche baarden! 't Zal wat zijn! En waarlijk, 't is iets geweest. Een sublieme brok geloof. Eerst soldaten, gendarmen, muziek, maagdekens, vlaggen. Een spandoek kondigt nu de tafereelen aan : Heer, Gij hebt ons vrij gekocht met Uw Bloed. In dit teeken staat heel de stoet. En dat is dan ook heel de gewijde geschiedenis : van aan Adam en Eva tot aan den dood van Jezus op het kruis. Een geweldige prestatie. We zien Adam en Eva, Abel en daarachter met rollende oogen Caïn. Het doet wat naïef aan.
Daar is Abraham met zijn zoon en hout, mes, bok en engel, alles wat er bij noodig is. Figuratie. Maar hoor, Abraham spreekt ; in de stilte van de ingetogen menigte klinkt zijne stem en daarop antwoordt Isaak. Dat is ineens geen figuratie niet meer. Dat is zelfs geen tooneel meer, het wordt leven. Dat is gemeend, dat is innig. Dat is niet betaald, het is hart, en ge vergeet den valschen baard. En zoo is heel deze processie. En dat is ook hare sugestie, kracht, haren bloei en haar leven. Zoo zien we voorbijgaan de groepen : als Jozef verkocht ; het eten van het paasch-lam; de profeten en hunne voorspellingen. Men voelt zich geneigd met elke groep mee te loopen en de woorden op te vangen die er gezegd worden, omdat ze zoo heerlijk gezegd worden.
Het tweede deel is als een Vlaamsch vertelsel van het Kindeken Jesus. Engelen zingen en verkondigen de geboorte, de herderkens wijzen en roepen hunne vreugde en hunne verwondering uit. Twee pracht ossen met vergulde horens trekken den wagen voort waarop het wonder van den Kerstnacht geplaatst is. Aandoenlijk.
De drie koningen volgen met hun indrukwekkend gezelschap. Daar is de eenvoudige opdracht in den tempel, de schilderachtige vlucht naar Egypte, als van een Vlaamsche primitief gaan loopen. Jezus en de wetgeleerden. Hoort het heldere stemmeken van het gekrollebolde Jezuken tegen de drogredenen van de schriftgeleerden ingaan. Dat is wandelend tooneel allemaal. Tooneel van den puursten kant. Dat dan ineens weer uiteenbrokkelt als de stoet bijwijlen stil blijft staan. Dan zijn zij uit hunnen rol, dan ziet men weer den valschen baard ; men ziet, als op een tooneel, achter de schermen. Maar dra is dat vergeten, als de weg weer voortgaat, en daar andere groepen al zingend of roepend met edele gebaren aantreden. Veronderstel het u, dat zijn geen gehuurde menschen, geen gekochten. Dat zijn burgers van de stad, deftige stijve burgers, menheeren, madammen, daar zijn edelen bij, daar is klein volk tusschen. Dat is nu een gemeenschapskunst. Zoo bouwde men vroeger kathedralen.
Daar zijn Jezus en zijn apostelen, en de kinderen die rond hem stoeien, en door de apostelen telkens terug gedreven worden. Palmen wuiven, palmen worden juichend boven de hoofden gestoken, gezang en bazuinengeschal rond Jezus, die op een ezeltje Jeruzalem komt binnengereden. Dat leeft en als ge den moed niet hebt uw armen te toonen dan doen het uwe tranen. Plots daarop, misschien wel te plots (het Laatste Avondmaal had er gerust mogen bij zijn) begint de passie van Ons Heer. De Hof van Olijven, Jezus voor Pilatus, een groep op een wagen, de Kruisdraging volgen elkander op om te eindigen met den Dood op het Kruis.
En hier getuigt het weer van religieuzen smaak. Jezus is hier niet een levend mensch, maar ’t is het oud en schoon miraculeus kruis uit een dorp nabij Brugge. Een groot, in paars fluweel gehuld beeld van O. L. Vrouw, gedragen door zwartgesluierde vrouwen, komt achteraan, en op een volgenden wagen, voor mij de schoonste uit den ganschen stoet, rijst de machtige Piëta-groep, gothische uit hout gesneden beelden. Engelen in rouw, treurende vrouwen omringen dit machtig beeld.
In 1150 bracht een ridder in een kostbaar schrijn eenige droppels van Jezus' Heilig Bloed naar Brugge. Ruiters en ridders, allen prachtig uitgedost en waardig voor hun taak, verbeelden dit geval. Daarop dan een mengeling van al de landen die de kostbare relikwie vereeren, voorgesteld in de nationale kleederdrachten, en daar is dan het blijde, oude volk van Brugge zelf, mannen, vrouwen, kinderen die hunne hulde uitzingen. En dan, ja, dan komt dààr, gedragen door echte bisschoppen, de verheven schat, dit kostbaar, Goddelijk Bloed, die ongeprezen relikwie, die zielespijs, die Hemelsche tresoor, het H. Bloed, het Heilig Bloed van Jezus Zelf !
Wierook, goud, zilver, bazuinen, gezang, Kardinalen, bisschoppen, gemijterde abten omgeven en omeeren het, dit stuk van den Hemel dat daar over onze gebogen hoofden en aanbiddende harten zegen en genade schenkt.
Het is een groot geluk de processie van het H. Bloed te kunnen zien, zelfs onder regen!
Uit Het Volk, dagblad voor de arbeiderspartij - 5/8/1920.
Henricus, aartsbisschop van Utrecht, heeft ter kennis van de katholieke schapen gebracht, dat het den Heiligen Vader behaagd heeft, het werk : "Pallieter" op den index te plaatsen. Het zal dus door goede katholieken niet meer gelezen mogen worden. Dit beteekent, dat de heilige stoel het boek gevaarlijk acht voor de zedelijke gesteldheid zijner kinderen......
Wij zijn benieuwd welke passages de verreeniging "Voor Eer en Deugd" uit het boek geknipt heeft, om den machtigen man in Rome te overtuigen van de gevaarlijkheid van "Pallieter". En welke termen zij gevonden heeft, om het Nederlandsch Episcopaat in het komplot te betrekken. "Pallieter" op den index. Arme, argelooze Pallieter! Of liever: arme, kwaaddenkende, gif-zuigende zuurmuilen, die de levensvreugde van den onstuimigen dagemelker voor onzedelijkheid verslijten. Vermoedelijk heeft het tooneeltje, waar Pallieter het naakte Marieke zoo uit het bad in de vrije rivier op zijn paard tilt en juichend met haar weggalopeert, een voornaam aandeel gehad in de tragi-komedie van Pallieters ongenade.
Er zullen vele katholieken zijn, die zich diep schamen. Felix Timmermans in de eerste plaats. Hij zal zich niet schamen nochtans over zijn boek, maar over de geestesgesteldheid van zijn moderne geloofsgenooten. Over de monsterachtige inquisitie, die rondsluipt en loert naar slachtoffers; die de rookende fakkel van gewetensdwang rondzwaait en zwaargemaskerd intrigeert om alle vrijheid, alle levensvreugde aan te klagen en te offeren op den brandstapel van haar blinde dweepzucht. Die de zwaar geslagen menschheid deze bloeiende blijheid van "Pallieter" onthouden wil onder voorwendsel, dat zij gevaarlijk zou zijn voor de goede zeden.
De vijanden van het mystieke katholicisme beweren gaarne, dat dit geloof vijandig staat tegenover het leven zelf. Daar 't zijn diepste tendenz heenwijst naar een vernietiging van het aardsche leven, voor zoover dit leven ook maar in de geringste mate "genot" zou kunnen beteekenen. Zij wijzen op verschijnselen van ver doorgevoerd ascetisme, van onmenschelijke pogingen tot verstoring, een trachten naar het dooden van het onzalige vleesch, ten bate immers van de alleen belangrijke, eeuwige, onsterfelijke ziel. Het is niet verstandig, zou men zoo zeggen, om zijn vijanden gelijk te geven met z'n daden. Och, neen, maar verstandigheid, gezond verstand is ook niet te verwachten van deze door dweepzucht vervoerden, die wel met gloeiende tangen alle natuur uit den mensch zouden willen wegrukken, die inderdaad alle levensdrang ontkennen en voor zoover die niet te ontkennen valt, haar zouden willen kenschetsen als zondig en ten verderve leidend. Alle aardsche vreugde, alle weelde der natuur, alle bekoring van schoone dagen en zonnige velden, het is bekoring der zinnen en het houdt in het gevaar voor verleiding en zonde. Doodt het vleesch, ruk uw oogen uit, stomp al uw zintuigen af, tot er niets van u overblijft dan een dor geraamte, waarin de ziel alleen nog huist en zich verlustigt in de dingen, die niet van deze aarde zijn......
"Pallieter". Hoe heeft hij de menschen stormenderhand veroverd! Deze vrije vogel, deze levensgenieter bij uitstek, die juicht en jubelt, gansche dagen lang, omdat de wereld, Gods heerlijke schepping, zoo alles overweldigend schoon is. Pallieter, wiens leven is een durend, praktisch gebed, een dankgebed aan de natuur en haar goeden Schepper; de jonge, sterke mensch, die is als een blijde stem Gods zelf, oproepend de verslagen aarde-kinderen tot vreugde en dank, die alle triestheid weg lacht, die nooit zwijgen kan, omdat alles toch zóó verbazingwekkend mooi en groot en geweldig is Pallieter, de diep geloovige, trouwe aanbidder Gods, die geen raad weet met zijn blijheid om de schoone aarde, die God dient met elk gebaar, dat zijn handen maken, met elken blik, die uit zijn helle oogen over de landen schiet, omdat al zijn gebaren, al zijn blikken uitingen zijn van diepen, vromen dank aan de Macht, die hem tot dit wondere leven riep; Pallieter, het kind Gods... geplaatst op den Index.
Het is wel vreemd toegegaan met dit boek.
De gansche pers was er over in de wolken. O, verstandige en knappe en vooral: degelijke critici hadden aanmerkingen, maar terwijl zo schreven, schaterde Pallieters vrije lach door hun zinnen en het eind was toch: een blije overgave aan zijn blijheid, de erkenning, dat dit een wonderboek was, een verrukking van diepe vreugde, een moment van verlossende blijheid in de zware ellende van den druk der oorlogsjaren. Ook de Roomsche pers was vol lof en bewondering. Dit was het boek van een geloovig Roomsch schrijver en wat was het een heerlijk, diep-menschelijk boek! O, het Roomsche geloof was geen dood dogma en nog tot groote en goede dingen in staat Helaas! De lof kromp langzamerhand in, kreeg een zuren toon, een wrangen bijsmaak en het was niet moeilijk te begrijpen, hoe hier verkeerde invloeden werkten, die wroetten in de diepte en met sombere vastberadenheid intrigeerden om dit zondige boek, dat immers de vreugde van het aardsche leven bejubelde, in diskrediet te brengen. En ze hebben hun zin gekregen. De paus in hoogst-eigen persoon heeft zich laten overhalen door een verzameling duistere raadgevers, om den prachtigen ",Pallieter" te verklaren tot een gevaarlijk verleider der kuische menschenziel, tot een trawant van den duivel... Hoe zal het nu gaan met den schrijver Felix Timmermans? Zal hij voor de keus gesteld worden, zijn boek openlijk te verloochenen óf het banvonnis over zich te hooren uitroepen?
De Katholieke Kerk, eenmaal een der meest geslepen diplomaten der wereld, wordt oud en verliest haar eminente menschenkennis meer en meer. Ze doet dwaze dingen en neemt noodeloos tal van menschen tegen zich in door haar tirannieke maatregelen. Men weet niet wat men doen moet bij deze uitbanning van den onschuldigen Pallieter: glimlachen of boos worden. Maar dat het strekken zal "tot meerdere eere Gods", of tot heil der Moederkerk — wij durven het niet te gelooven.
Ze wisten haast zelf niet dat ze met zevenen waren, ze moesten elkander tellen. Als juffrouw Angeline de tafel zette: zeven teljoren, zeven kommen, zeven glazen of wat anders zeven, dan noemde ze elke zuster, om zeker te zijn dat er zeven waren. Op vaders sterfdag hadden z’ elkander beloofd nooit te huwen. Waarom huwen, z’ hadden het goed er er kwam toch geen vraag.
En ze bleven jaren bijeen in het proper witgoedwinkeltje en maakten ‘troussaux’ voor anderen die huwden. Ze waren deftig, royaal op eten en goed flessenbier, en zij dronken koffie met haast geen bitterpeeën. ’s Maandags dronken ze de vieruren-koffie met pruimenvlaaikens van Sooke Van der Musschen. ‘s Zondags na het eten van twee vleessoorten, genoten ze van het donker, vloeiend fluwelen juweel van oude Bourgogne.
Tussen elke geboorte hunner was een geboorterust van één of anderhalf jaar. Tussen juffrouw Clemence en juffrouw Mathilde was geen rust geweest: het waren tweelingen. Juffrouw Leontine was de zevende en na haar zouden er misschien nog zeven zusters bijgekomen zijn, maar moeder stierf, en de laatstgeborene bleef alzo de jongste.
***
Ze kwamen goed overeen, en was er soms een hapering in de zusterlijkheid, dan was er de schone juffrouw Emerance, de oudste, met enige Lisztwratten op haar blanke wangen, die het weer goed overzalfde. Zij was de baas met zachte gebaren, alsof haar handen steeds zalf over een rug streken. Zij beveelde al vragend: “ Zouden wij de lamp niet aansteken? “, “ Zouden wij niet gaan eten? “, “ Zouden wij allemaal wel gaan wandelen? “ Dan wist elk van hen wat zij te doen had en wie thuis blijven moest.
***
Juffrouw Angeline zorgde voor het eten en het huis. Ze was vinnig, blinkend en genoeglijk, daarbij wijs en toegewijd in haar bedrijf. Ze kon leverpastei maken dat men, met er aan te denken, nam-nam in de mond deed en haar confituren glansden doorzichtbaar lijk edelsteen. Ze maakte voor de arme zieken een roze balsem in mosselschelp, goed tegen allerlei zweeragiën
***
Juffouw Mathilde, nooit ervaren in de stiel, maakte de bekskens rond de oorkussens en als ze er geen te maken had; zat ze vliegen te vangen of in de stoof te keuteren. Ze kon meer dan een uur zingend op ’t gemak zitten. Ze was zwijgzaam en zuchtte voor ze iets zei. Ze kleedde zich slecht en droeg de kleren van de anderen. Maar ze speelde geweldig goed, al zwijgend, met de kaarten.
***
Juffrouw Clemence geleek danig op juffrouw Mathilde, van buiten, ’t waren ook tweelingen. Maar van binnen was Clemence vulkaniek en mekaniek, ’t was een horloge die afliep, altijd rap, in spraak en gebaar. Z’ had het eerst gedaan met haar werk, begon aan ander werk, aan vier werken tegelijk en ze sprak mee voor juffrouw Mathilde, die eerst moest zuchten en daartegen had Clemence het al gezegd.
Z’ had zich precies altijd in de donkere aangekleed en gisteren haar haar gedaan. Als er wat moeilijks was bij de huisbaas, de ontvanger, iemand die niet goed betaalde, zij ramde er binnen en zwaaide met haar lange armen en lange handen als een windmolen, en maalde het goed. Maar in huis als ze rood opstoof werd ze rap anti-cyclonisch voor de bleekwangige Emerance met haar eeuwig gezalf.
***
Juffrouw Clotilde lang, met een grote bovenlip, wou de verstandigste zijn. Zij las de hoofdartikels uit Het Zwaantje, zondagsblad. Zij sprak over politiek, zij las dikke boeken, liefst van Vader Dumas en oude reisverhalen. Zij sprak graag met mannen over wijn, jacht, inkt. Zij deed de boodschappen naar Brussel voor ’t linnen. Zij kocht van de reizigers en sprak gaarne Frans, hield ook den boek en schreef de brieven.
***
Juffrouw Anna was de schoonste, vol-vlezig, met puttekens in de wangen, in de ellebogen, in de pollen, een centimeter te dik over de uitzetting van haar rozig lichaam.
Zij was de zon, het kinderlijkst, deed geen steek aan de zaak, deed geen steek aan het huis. Zij werd bedorven, voor haar was de piano gekomen. Zij schilderde en smoorde sigaretten. Ze was het frist en had veel werk aan haar toilet en een fijne smaak. Z’ had prachtig haar en verlokkelijke, glanzende ogen. Toen ze al dertig jaar was; lei juffrouw Angeline nog altijd een stoopken aan haar voeten. Ze noemden haar ‘ ons fondaantje ‘.
***
De laatste was de grootste. Zij was een tweeling in zich en telde mee voor d’ achtste: juffrouw Leontine. Ze stond met de handen op de heupen en was uitdagend, koppig, ruzie zoekend.
Ze lei zich gaarne op een divan, de gezonde benen bloot, de kousen afgerold. Ze genoot van haar dikke benen. Ze kon geweldig goed eten en zingen en veranderde van stemming, zes keren op één dag. Ze spiegelde zich aanhoudend, wou in dagen niet spreken en treiterde de anderen met liedjes te zingen op hun gebreken, want ze kon goed rijmen. In een goed humeur kon ze een gans vertelsel in rijm laten rollen. Ze kon dagen op haar kamer blijven koppen, tot z’ ineens zingend beneden kwam, verkleed in jongen. Ze werkte het fijnst, lijk gevrozen ruiten. Zij had het meest smaak van de donkere Bourgogne, dronk hem zodoende ook het liefst en het meest.
***
Clotilde kon de wijn het best prijzen met boeken- of commis-voyageurswoorden. Juffrouw Emerance liet hem drinken aan d’ anderen als kwam hij van haar. Clemence dronk hem rap uit zonder waardering en klaste. Mathilde zag hem drinken en vergat hem zelf te drinken. Het ‘ fondaantje ‘ deed men drinken. Angeline haalde hem uit de kelder, ontstopte hem, rook aan de stop, deed haar ogen toe en deed er voor haar een scheutje water bij.
***
Zo ging het met de zeven zusters, ieder van binnen anders dan de anderen, maar van buiten goed aan elkaar gebonden door de zalf van juffrouw Emerance.
-----------------------------------------
Maar op een zomerse dag komt juffrouw Mathilde te laat aan ’t eten. “ Nu staat het vast, ik word begijn “ zei ze.
Men verwonderde er zich niets over, juist of ze was begijn geboren geweest.
Uit de Nieuwe Tilburgsche Courant – 8/7/1937 De Heiligheid van Sint Franciscus op volkse wijze in beeld gebracht in Oisterwijk’s Natuur Theater.
Een stuk van Felix Timmermans in arme-menschenstijl. Het is een traditie geworden, dat in de vacantie-maanden mooi Oisterwijk in zijn Natuur-Theater zijn bezoekers vergast op een of ander openluchtspel, dat ook in breederen dan provincialen kring de aandacht vraagt, omdat het gewoonlijk niet het eerste het beste is wat "De Ghesellen van den Spele" brengen. Men denke maar eens aan Laudy's "Paradijsvloek" van verleden jaar en "Die sevenste Bliscap" van het daaraan voorafgaande jaar. Ook nu weer hoopt het Natuur-Theater zijn traditie voort te zetten al is het te spelen stuk dan ook van een heel ander genre dan de hierboven aangehaalde. Er zal n.l. worden opgevoerd "Het filmspel van St. Franciscus" dat speciaal voor deze gelegenheid door Felix Timmermans, den bekenden Vlaamschen letterkundige en Hendrik Caspeele, den regisseur van de Vlaamsche Opera te Antwerpen voor het Natuur-Theater getrokken werd uit Timmermans' boek "De Harp van St. Franciscus". In een dezer dagen te Oisterwijk gehouden personferentie, waarbij ook het college van B en W zijn belangstelling toonde, vonden wij de beide Vlamingen bereid een en ander omtrent hun bedoelingen met het spel mede te deelen, waarvan we hier onze lezers wat willen navertellen.
HOE MEN AAN HET STUK KWAM Het was kapelaan L. Roovers, de ijverige moderator van den Katholieken Kunstkring te Oisterwijk, die ons dit geheim eerst onthulde. In tegenstelling tot de vorige jaren wilde men thans eens iets lichters brengen n.l. een bont Brabantsch volksspel. Maar dat was eerder gezegd dan gedaan. Men dacht aan "Il Poverello" van den Engelschman Housman in de vertaling van Wies Moens doch dit stuitte op onoverkomelijke bezwaren en daarna kwam men bij Felix Timmermans terecht wien men om een Brabantsch Volksspel vroeg. Toen hierbij ook Franciscus ter sprake kwam begon de Fé te glunderen. Dat was een kolfje naar zijn hand en in zijn Boek "De Harp van Sint Franciscus" had men een goeden leiddraad. Zoo kwam men van 'n Brabantsch spel tot een Franciscusspel, waarbij men tevens genoot van het voordeel, dat de H. Franciscus momenteel in het brandpunt aller belangstelling staat omdat hij zelfs door protestanten en ongeloovigen als een groot leider wordt beschouwd.
WAT "DE Fé" ER ZELF VAN ZEGT. Tusschen groote trekken aan zijn onafscheidelijke pijp door heeft daarna "de Fé" ons in zijn sappig en plastisch Vlaamsen van zijn nieuw stuk verteld. "Een minderbroeder is arm en draagt niets bij zich en heeft voor enkel bezit zijn harp, waarmede hij God looft" zeide eens St. Franciscus. Dat is ook voor Timmermans de groote teekening van dezen grooten man: niets bezitten dan een Godlovende ziel. Daar om draait en straalt en zwaait het leven. Dat heeft hij ook in zijn boek "De Harp van St. Franciscus" op eenvoudige wijze tot uitdrukking willen brengen. Ik heb lang gevochten — aldus de Fé — om te weten in welken stijl ik dit boek schrijven moest. Het ging hier niet alleen om wat er in het leven van St. Frans gebeurd is maar hoe het gebeurde. Er moest atmosfeer rond de figuren zijn en dan wordt men gemakkelijk verleid om litterair te worden. Ik ben eenvoudig naar mijnen biechtvader gegaan en heb hem gevraagd welken stijl te kiezen : voor liefhebbers van letterkunde of voor arme menschen? "Voor arme menschen" zei hij en het was beslist! Ik heb het boek geschreven in een arme-menschen stijl, zoodat onze meid en melkboer ervan zouden kunnen genieten. Ik heb me — gaat de Fé verder — bijzonder bezig gehouden met het probleem van Franciscus' heilig zijn. Niet door bespiegelingen en lavende uitroepen maar door het innerlijke en uiterlijke leven te beschrijven. Ik heb hem willen laten leven in zijn tragiek en in zijn vreugde. Het openluchtspel nu is het aanschouwelijk maken van enkele gevallen uit Franciscus leven in den geest van het boek. Sommige figuren komen sterker dan in het boek naar voren, andere verdwijnen meer naar den achtergrond. Het eerste is het geval met de wel wat verwaarloosde ouders van Franciscus. Men noemt het een filmspel al was de benaming circus-spel juister maar dan een circusspel in den goeden zin. Het theater heeft den vorm van een circus, alles volgt snel op elkaar, er wordt in het stuk gezongen gedanst, paard gereden. Alles doet eigenlijk aan een circus in verheven zin denken maar omdat dit woord zou kunnen worden misverstaan is men tot filmspel gekomen.
Of het moeilijk te spelen is?
De regisseur zal wel weten hoe het onder de knie te krijgen want hij heeft het zelf meegeschreven en daarom is dit een dubbele winst. En als "De Ghesellen van den Spele" iets aanpakken komen ze er ook schitterend mee voor de pinnen!......
EEN BROK PROXA OP ZIJN TIMMERMANS'. Ook de regisseur de heer Caspeele bleek zeer enthousiast over het stuk. Hij was van oordeel, dat dit filmspel — in tegenstelling met den rhetorischen aard van de meeste openluchtspelen — een brok proza vormt, eenvoudig en natuurlijk, heelemaal op zijn Felix Timmermans' getrouw aan het boek en met momenten van edele, hooge zielslyriek. Zoo eenvoudig en natuurlijk moet het spel ook gespeeld of juister, geleefd, worden. Dit was een der grootste moeilijkheden daar de meeste spelers zoo gemakkelijk declameeren en onnatuurlijke gestes maken. Deze bezwaren zijn hier echter overwonnen. De rol van Franciscus is overweldigend. Hij vergt alles : jeugd, humor, gevoel, geloof, liefde, meevoelen der lichamelijke pijn en zielsmart, transfugie, nu eens uiterst reëel aardsch en dan weer etherisch. Méér dan in een andere rol moet hierin leven het Leven van St. Franciscus. Deze speler moet in- en uitwendig het lijden en onbegrepen genieten gevoelen van St. Frans. Als zijn toon zangerig wordt moet hij als het ware zelf zijn zang spontaan componeeren, steeds in de meest goddelijke naiviteit. Van den grootsten eenvoud gaat hij over in de meest suggestieve bezieling. Hij moet drie volle uren metamorphoseeren van lichaam en ziel.
Kortom St. Franciscus is een rol als er vast geen tweede bestaat maar de eenvoudige jongen Jos. v. d. Brugge zal hem torsen Daar bij ik zeker van! — aldus de heer Caspeele.
De andere rollen zijn meer episodisch maar vanaf den minsten figurant tot de grootste rol worden actie en medeleven geëischt. Het spel zelf bestaat uit zeer veel tafereelen, die echter een doorloopend gebeuren vormen, dus een geleefde film en vandaar ook de titel "Het filmspel van St. Franciscus" besloot de heer Caspeele zijn uiteenzetting. Na bovenstaand — en ook door de fragmenten, die de heer Caspeele nog heeft voorgedragen — zijn we wel erg nieuwsgierig geworden. En het is dan ook met groote belangstelling, dat wij de première van Zondag 18 Juli tegemoet zien.
Isidoor Opsomer, Vlaamse schilderbaron werd zeventig jaar.
Uit het Limburgsch Dagblad 24/02/1949.
Heerlen opent deze week een grootse ere-tentoonstelling. "Maar nee, maar nee toch, daar kunt ge niet over schrijven!" roept Baron Isidoor Opsomer, directeur der Antwerpse Kunstacademie en van het Hoger Instituut voor Schone Kunsten, die dezer dagen zeventig jaar werd. Hij valt terug in zijn directoriale fauteuil, met de handen afwerend opgeheven. Inderdaad, Isidoor Opsomer, een der groten in de Vlaamse schilderkunst van deze eeuw — van wie op het ogenblik een belangrijke expositie in Amsterdam, Heerlen en waarschijnlijk Rotterdam zal worden gehouden — is geen man om zijn zeventigste verjaardag te vieren. Deze brede figuur, met de brede gebaren, de brede glimlach en de brede glimmende schedel, dat is er een van het Vlaamse slag, waar Rubens toe behoorde : een groot en hartstochtelijk levensgenieter, een overwinnaar! Maar een die de kracht van de overwinning en de kracht van het feestelijke leven nog volledig in zich heeft. Dat is een Vlaming, voor wie men de woorden gul en groot móét gebruiken...
" Waarheidisme: geenen flauwen truut! " Nee, die zeventigste verjaardag, dat is nou niks. Maar die expositie in Heerlen. Hij wordt er enthousiast van, Vlaams en breed enthousiast : "Dat is de moeite waard hé, dat stadhuis in Heerlen. 'n Prachtig ding. Ik heb het gezien, dat is een prachtig gebouw! En modern. Ge begrijpt het haast niet, want zo groot is Heerlen toch niet.
Maar dat kon hier in Antwerpen staan! Ja, ge kunt het niet vergelijken met dat van ons. Ja, ik zal er waarschijnlijk weer zijn met de opening."
"Fê, Mijn Allerbeste Vriend" En hij laat ons foto's zien van de Amsterdamse tentoonstelling. Wij wijzen op een der geëxposeerde doeken: "Daar is het portret van Felix Timmermans". Hij knikt : "Ja, de Fé, dat was mijne beste vriend, mijnen allerbeste vriend. We hebben elkaar ons leven lang gekend, altijd zijn we samen opgetrokken. En 't is met dat schilderij, dat ik de kant van het portretschilderen ben opgegaan." Want Isidoor Opsomer is dé Vlaamse portretschilder van de laatste vijftig jaar geweest, die al wat was aan Vlaamse en Belgische grootheden, kunstenaars, ministers, graven en hertogen, tot koning Albert toe heeft geconterfeit. En zo geraken we op de Fé. Opsomer vertelt van de schone tijd, dat hij en de Fe samen op het Lierse begijnhof woonden — Opsomer en Timmermans zijn beiden Lierenaren —, van toen de Fé aan spiritisme deed, ruzie kreeg met de pastoor en "De schaduwen des doods" schreef. Van de tragischo tijd na de bezetting, toen Timmermans "gezuiverd" moest worden zogenaamd, alsof Timmermans en de politiek niet de grootst denkbare tegenstellingen waren.
En Opsomer vertelt nog over de grootste beschuldiging, die tegen Timmermans is ingebracht: dat hij van de Duitsers de Rembrandtprijs ten bedrage van honderd-duizend frank heeft aangenomen."Ja, hij komt nog op 'ne middag bij me en ie zegt: bruur — wij zeien altijd bruur tegen elkaar — nou willen de Duitsen mijn dieë Remhrandtprijs geve en moetekik die nou anneme? En ik zeg, dat ie 't nie moet doen, mar dat ie da nou zelf moet wete. En astem weggaat, dan zegtem "Ik hem al aangenome".....
"WAARHEIDISME" Maar we komen weer op het schilderen terug en we halen een uitspraak aan van Timmermans over Opsomer: "Hij heeft maar aan één isme gedaan, 't waarheidisme, het realisme". En glimlachend vindt Opsomer "Ja, dat zoudt ge kunnen zeggen, misschien". Het zijn overigens niet alleen portretten, waarmee Baron Opsomer zijn roem heeft gekregen, hij schildert ook het landschap, havens, riviergezichten en hij vertelt : "Ik heb zo'n bootje en daar trek ik er zomers mee uit. Heel veel vaar ik ermee naar Nederland. Het vorig jaar ben ik nog negen weken lang overal rond aan het varen geweest. En dan neem ik mijn doeken mee. Op die expositie kunt ge nog de haven van Dordrecht bijvoorbeeld, en een Amsterdamse gracht zien".
Zo praten we nog over zijn kunst en zijn werken. En Opsomer laat mij een boekje zien, dat de Fé — de Fé, die nog zo’n grote plaats in dit grote hart inneemt — aan "den Door" gewijd heeft, bij zijn verheffing in de adelstand, want Opsomer heeft de baronnentitel kort voor de oorlog gekregen van de Belgische koning. En als we dan ook eens de Fé aan het woord laten : "Een stoet van schilderijen, een uitbarsting van gevoelens - men houdt z'n hart vast. Spontaan zo direct vanuit het hart en het oog op het doek gesprongen. Ziedaar, wat men denken moet, als men zijn schilderijen ziet passeren. Maar wat ge peinst is het niet. Het zijn geen gebokste schilderijen, de kleuren storten niet uit zijn penselen. Zo zijn de vrucht van lang werk, gewetensvol afgewogen, uitgezocht en gerijpt. Achter elk schilderij steekt een tast van ingediepte studies. En op een schonen Onsomersen-dag wordt het doek dan voor de pinnen gehaald, schoon om te zien, plezierig om te bestrelen"
En wat hij zegt over Opsomers portretkunst : "De kunstenaar is gebonden en gekoord, overgeleverd aan de karakteristiek van gelaat en persoonlijkheid van die andere. Dat vraagt een ontzettende inspanning, dit geduldig toezicht van het onderwerp naar het doek, en daar nog een schilderij van te maken, een schilderij dat uit de borstel gegoten is, los, lustig, zwierig, mild, rijk van kleur en tonen, mals van licht en schaduw, in één woord, als klokkespijs, daar nog een gelijkend portret van te geven, dat heeft Opsomer fleurig en groots gegeven en getoond".
En tenslotte over Opsomers Vlamingschap. "Dat zeg ik met klem over het werk van Opsomer, het is Vlaams, Vlaams tot in de wortel...... En Opsomer is ook Liers, Liers van aanvoeling. In Lier is iets ronds, iets mals, geenen flauwen truut van de grote Jan uit te hangen met een air de monpris!"
En als de ster bleef stille staan... - Felix Timmermans
"En als de ster bleef stille staan"....
Door Felix Timmermans - uit De Indische Courant - 10/3/1925
Felix Timmermans heeft een "mirakelspel" geschreven, dat bij de N. V. Vereenigd Rotterdamsch Hofstad-Tooneel in studie is. De auteur heeft, om niet te worden misverstaan, de volgende toelichting op zijn mirakelspel geschreven, waaraan wij gaarne een plaatsje afstaan.
Mijn vader zong, om ons in slaap te wiegen, wij waren met zestien kinderen, zeer oude liedekens, waaronder er één bij was, dat ik zeer gaarne hoorde, waarvan de eerste strofe luidt:
Drie Koningen met een ster Kwamen gerezen van zoover Ze gingen, zochten overal, In de bergen en in dalen En waar de ster bleef stille staan Zijn ze alle drie binnengegaan.
Later zag ik bij Drie-Koningen-dag de Driekoningen met hun kartonnen ster van huis tot huis gaan, en hoorde hen onder meerdere andere liedjes ook dit zingen. De drie mannen zijn mij steeds bij gebleven in mijne herinnering. Ze waren arm, rooken zuur en vuil, en hunne kapotte doorgenevelde stem klonk triestig en komiek.
Die ster draaide, was zwart gemaakt, was mager en blonk op de uitstekende jukbeenderen, maar er was een lach op zijn roode lippen en in 't wit zijner draaiende oogen. Hij had zijn frak omgekeerd en droeg een kartonnen kroontje op zijn kort-harig hoofd. Er was een oude nevens hem, een gebogen man, die een blauwe bleeke blik had en groote balken rond zijn oogen ; en van onder den ingedeukten hoogen hoed, blankten lange, ongekamde haren. Hij had het gelaat van een ouden, vromen bisschop en hij deed zelfs plechtig aan in zijn lange zwarte frak. De ander was een echte schorriemorrie, een vod, een kollektie van vochtige beslijkte lompen, waaruit een grauwe, stoppelharige kop opstak met zweerende oogen, met purperen geneverneus en zatten kwijlmond. Te vies, te vuil om zelfs met een kooltang vast te pakken, en op zijn hoedeken droeg hij een processie-kroontje met vergulde bollekens.
Die drie mannen, met hun lied, bleven sterk in mijn herinnering alsof ze er in geschilderd stonden. En toen ik later boekjes begon te schrijven dacht ik er wel eens aan die mannen. Hunne herinneringsbeelden kwamen steeds weer aan mijn verbeelding kloppen.
En ik dacht na op hen, en ik verbeeldde me, want ik kende ze van haar noch pluim, dat die de sterre draaide een visscher was; die oude met zijn edel profiel een herder, en de ander een bedelaar. En hoe ik ook wat uit hun leven wou vertellen, altijd zag ik er een mirakel in verschijnen. Het wierden menschen, die iets legendarisch in hun leven hadden. En het kon bijna niet anders, zij als Driekoningen gekleed, met dit liedje in hunnen mond, dat die legende, dit mirakel dan ook een Kerstmislegende wierd. Ik hoorde terug de vertelsels die mijn vader verzon, toen hij ons in slaap deed. En met zekere gevallen van personen die ik gekend had, en nog ken, begon ik in mijn verbeelding hun leven rond die Kerst-legende te brodeeren.Ik wou er mee uitdrukken hoe zelfs op de verworpendste en onaanzienlijkste menschen Gods-genade kan neer dauwen en er overal plaats is voor heiligheid.
De zwart-gemaakte zou heeten Pitje Vogel, de herder Suskewiet, de bedelaar Schrobberbeeck. En de eerste zou zijn een vinnig haastig lustig man verzot naar vrouwen, drank en geld. Hij dacht zooveel aan God als een koe aan saffraan eten ; maar hij was bang van de zwarte Madam en ander zwartlegendarische verschijningen. De herder had van nature een kinderlijk vroom geloof, dat slechts in slaap gevallen was door de vrienden. De bedelaar was van niets bang, noch van Duivel, spook of wat anders, maar had schrik voor God. Dit wil zeggen, dacht noch aan God noch Heilige, deed zijn zondig leven voort zonder er op te denken. Maar hij vreest God als uitwerksel. Moest hij 's nachts den Duivel tegen komen, hij zou er onverschillig naar spreken, maar moest hij vermoeden een Engel tegen te komen, of een andere Hemelsehe verschijning, hij zou er voor ineenkrollen van schrik.
Zoo heeft elk der drie mannen een ruwe mystieke kiem in zich. En het is op een Kerstnacht, dat ze samen de Driekoningen doen, dat die kiem aan het bersten en aan het groeien raakt. Als het eenmaal begonnen is, is geen tegenhouden meer aan, en waar de Ster bleef stille staan, zijn ze één voor één naar binnen gegaan. In het blanke licht van den geest. Dat is in het kort de ondergrond van het stuk. Ik heb die gevallen geschreven en verteld in het boeksken "De Drie Koningen Tryptiek". Maar nu al lang vroeg mijn notaris Thuysbaert van Lookeren om ook eens een Mirakel-spel te schrijven. Ik beloofde het hem, want ik voel er veel voor. Mirakel-spelen als Marieke van Nymeghen, Elkerlijck, Beatrys hebben me altijd danig bekoord.
Maar een mirakel-spel wordt zoo gemakkelijk vulgair; 't is zoo gemakkelijk als het spel begint strop te loopen er een mirakel met bengaalsch vuur tusschen te schuiven. Ik zou een spel winnen waar het Mirakel van binnen- en buitenwerk, waar het tevens de natuurlijke uitkomst is. Het Mirakel vergroeit met het leven. Gemakkelijk gezegd, maar moeilijker gedaan. Ik las in de Levens der Heiligen, vond het te moeilijk of niet naar mijnen zin. Ik las Gheons "De Arme onder de Trap" en "De Heilige Tegengoesting". Twee zeer schoone Mirakel-spelen. Neen, maar ik zou nog het liefst niet over Heiligen vertellen, maar het Mirakel laten gebeuren in on-legendarische menschen. Menschen uit ons landschap, menschen die ik kende, gewone, boterham-gewone menschen. En toen dacht ik op het vertelsel terug van de mannen met hun draaiende ster, op Pitje Vogel, Suskewiet en Schrobberbeeck.
Hiermede neem ik ontslag als Gildemeester van de Vlaamsche Kunstenaarsgilde (tak Lier ), treed daarmee uit het bestuur en blijf gewoon lid. Tegelijker tijd neem ik ontslag uit den stedelijken Kultuurdienst.
Ik wil die ontslagen eenigszins motiveeren. Toen ik in Juli 1940, te Lier de Kunstenaarsgilde oprichtte, na besprekingen met de Federatie van Vlaamsche Kunstenaars te Brussel, was het met het doel, dat de Kunstenaarsgilde als leidster van het kultuurleven zou optreden te Lier.
Ik heb dit uitgedrukt in mijn rede van de eerste vergaderingen in het St. Jacobsgodshuis en in mijn rede bij de opening van onze eerste tentoonstelling, in ’t Museum Wuyts-Van Campen, in aanwezigheid van het toenmalige College van Burgemeester & Schepenen. Ik zelf koos daartoe mijn medewerkers, nl. als bestuursleden, de voorzitters van elke Kamer. Het stadsbestuur verleende medewerking en was tamelijk toegeeflijk in onzen opbouw.
Wanneer men het verslag van onze werking leest, kan men zeggen dat wij iets verwezenlijkt hebben. In den schoot van de Gilde was er saamhoorigheid.
Het nieuwe stadsbestuur beloofde mij mondelinge en schriftelijk steun en advies in kultureele zaken. Wij hebben wel als vroeger kunnen tentoonstellen maar van advies is niets tot mij toegekomen.
Zoo is er de kwestie der Urbanisatie, waar de Kamer van Architekten voor een voldongen feit werden geplaatst.Verder gebeurden er allerlei benoemingen, herstellingen, opmaken van plannen, hersamenstellling en van comiteiten en van beheerraden, zonder dat er mij een woord over geraadpleegd wierd, ook niet aan de voorzitters van de Kamers. Ik kreeg er zelfs geen kennisgeving van, zoodat ik het nieuws in de dagbladen heb moeten lezen.
Feiten : Veranderingen binnen en buiten het stadshuis, benoemingen in de muziekschool en teekenakademie, samenstelling van een nieuwen beheerrraad voor de muziekschool en voor de teekenakademie.
Of die herstellingen, benoemingen en samenstelligen nu goed of slecht zijn, komt hier niet in aanmerking. Het feit is, dat zij kultuuraangelegenheden waren van hoog belang, en men er mij, noch het bestuur, noch de Kamers heeft voor geraadpleegd en gekend. Wij zijn werkelijk over het hoofd gezien geworden. Want dit is zeker als een paal boven water : Hadde men mij geraadpleegd, dan zou b.v. de beheerraad van de Akademie anders geweest zijn, en dat heeft men volgens mijne meening willen voorkoomen. Door die nalatigheid voel ik mij als Gildemeester overbodig. Ook is door die nalatigheid het doel van de Kunstenaarsgilde zoo vervaagd en onmogelijk geworden, dat zij nog enkel geworden is, een gewone maatschappij van kunstenaars. In plaats van te leiden wordt zij nu geleid van buiten af. Daarvoor heb ik ze niet gesticht.
Te meer geef ik mijn ontslag als Gildemeester, omdat er in den schoot van de Gilde zelf een gevaarlijke tegenwerking is ontstaan, ophitsing tot boycot, geruchten en verdachtmaakingen, waarvoor ik noch tijd noch lust heb om daartegen te reageeren. Daarom ga ik liever opzij staan, en wil alzoo ook eenigzins den onverkwikkelijken indruk ontnemen, dat ik niet altijd rechtveerdig zou gehandeld hebben. Ik heb gepoogd mijn best te doen, en toch heb ik vijanden gemaakt. In zulke atmosfeer wil ik niet langer leider zijn.
Ook van den Kultuurdienst geef ik mijn ontslag. Dezen pas gestichten Kultuurdienst, meestal gekozen uit leden van de Gilde zal met de stad samenwerken op kultureel gebied. Doch alvorens daarmee in werking en in voeling te treden heeft het stadsbestuur reeds de bezonderste benoemingen gedaan en voltrokken, zoodat ik voor voldongen feiten sta, of zooals men zegt voor mosterd na den maaltijd. Ook dat kan ik niet aanvaarden. Zoo heeft het een en het ander er toe bijgedragen om mij niet verder als Gildemeester en lid van den Kultuurdienst te laten doorgaan. Ik blijf gewoon lid van de Kunstenaarsgilde, en tevens Gouwleider van de Federatie van Vlaamsche Kunstenaars.
..........................
Lezing hiervan gehouden op de bestuursvergadering van de Kunstenaarsgilde op 26 maart 1943 in het lokaal van het museum Wuyts-Van Campen te Lier. Waren aanwezig de Heren Bernard Janssens, Cornelis Sol, Frans Boogaerts en Floran Lambrechts (secretaris).
Deze verklaring werd afgelegd en de verantwoording gegeven door den Heer Felix Timmermans te Lier.
Voor het schrijven van dit artikel herlas ik Mijn Vader door Lia Timmermans, en Voor drie frank geluk, het eerste jaarboek van het Timmermansgenootschap te Lier uit 1973.
"Waar de drie kronkelende Nethen een zilveren knoop leggen, waar plots het spekbuikige overvloedhoornige Brabant zich scheidt van 't Mijmerend, mager Kempenland, daar is het. Daar droppelt Lier met zijn rode daken en witte trap- en krolgevelen, met zijn torentjes, tuintjes, straten en bruggen uit het weerspiegelende, olijfgroene water op, eenvoudig, rustig, kleurig, zonnig en gelukkig als een droom van Vermeer van Delft". Zo schreef Timmermans in Schoon Lier. Als met een penseel. En ieder van zijn schilderijen vertelt een heel verhaal. Als men Timmermans zegt, zegt men Lier, en heel Lier ademt Timmermans. Lier, geboortestad van kanunnik J.B. David, samen met J.F. Willems uit het nabij gelegen Boechout, één van de allerbelangrijkste grondleggers van de Vlaamse kulturele heropleving van 1830. Stad ook van Anton Bergman (1835-1874) schrijver van Ernest Staes, advokaat.
TEKENEN EN VERTELLEN Op 5 juli 1886 werd Felix Timmermans te Lier geboren, als dertiende in een gezin van veertien kinderen. Zijn vader was kanthandelaar. Voor kant moest er getekend worden. Bloempjes, blaadjes. Het tekenen zat in huis. Papier en potlood ook. En tekenen deed Timmermans van jongsaf aan. Tekenen dat aangemoedigd werd door zijn ouders. Hij volgde lessen aan de stedelijke tekenakademie van Lier : in tekenen en schilderen. Alhoewel hij later meer bekendheid kreeg door zijn boeken, zou hij altijd liever tekenen en schilderen dan schrijven. Bij Timmermans thuis werd veel verteld, zoals dat vroeger in de meeste gezinnen ging. Maar vader Timmermans legde in ieder verhaal een persoonlijk tintje, alsof hij het zélf had meegemaakt. Nochtans liet niets vermoeden dat Timmermans later zou gaan schrijven. Zoals Vincent Van Gogh destijds de toegang tot de Antwerpse Akademie geweigerd werd, omdat hij niet kon schilderen, zo ook verging het Timmermans op school, waar hij weinig hoopgevende punten voor opstel kreeg.
DE VELE KUNSTENAARS VAN LIER Tijdgenoot van Timmermans, de kunstschilder baron Isidoor Opsomer, herontdekte het Lierse begijnhof. Dat begijnhof werd dan ook de ontmoetingsplaats van al wie aan "kunsten" deed te Lier, waaronder toondichter Renaat Veremans, schrijver Antoon Thiry, architekt en kunstschilder Flor Van Reeth, kunstschilder Oscar Van Rompay, kunstsmid Lodewijk Van Boeckel, en de begaafde kunstschilder Raymond Delahaye. Timmermans zelf over die tijd: "Het was een tijd van dwepen en diskuteren, van baard en lang haar... er zat muziek in, er zat vooral geluk in. Het waren rijke dagen, vol ontroering, schoonheid, idealisme..." Deze tijd kreeg voor de jonge, gemakkelijk beïnvloedbare Timmermans echter een schaduwzijde. Onder invloed van Raymond Delahaye werd hij bewogen tot okkultisme en spiritisme. Het werd een zwarte, zwaarmoedige tijd voor Timmermans. In die periode schreef hij Schemeringen van de Dood (1910).
Door verwikkelingen bij een eenvoudige breukoperatie zag hij de dood voor ogen.
Het deed hem zo begerig naar het leven grijpen, dat door deze levensdrang in 1916 Pallieter geboren werd. Pallieter, het boek waarmee hij heel zijn leven zou vereenzelvigd worden. Pallieter, de levensgenieter die dansend, zingend, etend en drinkend door het leven buitelde. Pallieter was vooral een dankgebed voor het leven en een ode aan de natuur. Een ode die later zijn lofzang zou worden, een verheerlijking van mens en leven, vooral van het boerenleven, in de goddelijke schepping. Deze lofzang werd Boerenpsalm (1935).
LIEFDE VOOR MUZIEK In een dagboek schrijft hij: "Ik kan geen muziek onthouden, ik heb al twaalf keer Tannhauser gehoord, en ik ken er nog geen drie regels van. Maar terwijl ik het hoor, smelt mijn ziel van zaligheid... Muziek heeft op mij een grote invloed, niet alleen op mijn werk, maar ook op mijn leven. Ik zeg altijd als ik een kaart voor een Wagner-avond koop : ' Ik koop voor drie frank geluk'."
De nacht nadat Veremans de Mondscheinsonate van Beethoven voor hem gespeeld had, schreef Timmermans het hoofdstuk Maannacht uit Pallieter. In Het keerseken in de lanteern gaat Lieneke, arm en oud. altijd naar het kerkhof als er een begrafenis is met muziek. Alle mensen zouden moeten begraven worden met muziek, doet Timmermans haar denken. Lieneke heeft een muziekdoos gekocht met de Morgenstemming uit de Peer Gyntsuite van Grieg. De beiaard van Schoon Lier zingt uit Faust, Lohengrin van Wagner, Carmen van Bizet.
In Naar waar de Appelsienen groeien, komt Mendelsohn aan bod met het beroemde lied: Auf Flügeln des Gesanges. Baron Simon uit de Familie Hernat houdt van Mozart. Timmermans had geen duidelijke voorkeur voor komponist of soort muziek. Hij hoorde alle muziek graag. Van eenvoudig straatdeuntje, fanfaremuziek tot Beethoven en Wagner.
Het Kindeken Jezus in Vlaanderen schreef hij door "aandoeningen" bij het horen van oude Vlaamse geestelijke liederen, en zijn Drie koningentryptiek werd geïnspireerd door Lode de Vocht's lied, De drie Koningen. Een lied in de nacht door een onbekende gezongen, is de aanleiding tot het ontstaan van Anne-Marie. De Tarantella van Frans Bogaerts liet hem het Belofte Land vorm geven, ieder aandachtig Timmermans-lezer heeft het zeker wel gemerkt: overal in Timmermans werk, klingelt, klangelt, orgelt, trompet of bugelt er wel wat. Vele muziekinstrumenten komen aan bod. Zowel letterlijk als figuurlijk. Na een deugddoend ontbijt "bidt" Pallieter: "Het is, O Heer, alsof Gij in mijn buik een orgeltje hebt geplaatst!" In En waar een sterre bleef stille staan hoort Pitje Vogel het geld in Paulien haar zak "beiaarden".
ROEM VOOR GRAAGGELEZEN AUTEUR Felix Timmermans was en is één van de bekendste en meest gelezen auteurs van België. Hij gaf vele voordrachten in binnen- en buitenland. Zijn werken werden in een vijfentwintigtal talen vertaald. Hij ontving de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Letterkunde 1918-1920. In 1925 werd hij korresponderend, in 1933 werkend lid van de Koninklijke Akademie van Taal- en Letterkunde. In 1942 ontving hij de begeerde Rembrandt-prijs. Ondanks dat hij gelauwerd en geprezen werd, bleef hij zichzelf, eenvoudig in de omgang met iedereen, een goede vader voor zijn kinderen, en zijn Marieke boven alles.
Tot het einde van zijn leven bleef Timmermans tekenen en schilderen. Proza schrijven ging niet meer, dichten wel. Hij is gedurende vele jaren hartlijder geweest. Een kwaal die verergerde door de oorlog en de na-oorlogse toestanden. Op 24 januari 1947 overleed hij te Lier, hij was zestig jaar.
MET TIMMERMANS DOORHEEN LIER En weer sta ik te Lier op het Bruggetje over de Nete. Ik houd van Lier: de bezige, gezellige stad. Een halve dag trok ik kris kras door Lier, met Timmermans in mijn hoofd. Langs de grote Markt, met stadhuis en mooie huisgevels. Het rustige begijnhof, met naast de ingangspoort het beeld van O.-L.-Vrouw dat Timmermans wonderbaar maakte in O. L. Vrouw van de Visschen. De begijnhofkerk was gesloten maar O. L. Heer op den Kouden Steen was er nog, ook de Piëta aan de Calvarieberg. Ik wandelde aan de rustige grachtkant, en droomde dat het Pallieterland daarachter nog lag... Ik kijk naar het rimpelloze Netewater, terwijl de klokken van Sint-Gummarus luiden. Hoe zou Timmermans dat beschreven hebben?
Timmermans was een veelzijdig door God begenadigd mens, die zijn gaven deelde aan zijn kinderen. Dochter Lia schrijft, Clara vervulde de wensdroom van haar vader en studeerde muziek, ze huwde bovendien met een Wagner. Tonet schildert en tekent en Gommaar (Got) tekent en schrijft. Het is een beetje fris op het bruggetje, en ik verlang naar gezellige warmte. Plots moet ik denken aan de "Koninklijke Vlaai" uit Keerseken in den Lanteern. "Een koninklijk vlaaiken bestaat uit een schoteltje deeg, de rondgrootte van een inktpot; daarin wordt een spijs van siroop, bloem en suiker gegoten, dan efkens gebakken in den oven, zodat de randekens van het deegschoteltje een bruin kantje krijgen, en de harde spijs barst, smakelijk om te zien! Het is hertelijk eten als ze versch zijn en nog kraken..." Als ik dat nu eens probere, Timmermans ter ere! Lezen in het Timmermansjaar. - Wil je Timmermans beter leren kennen? Lees dan Mijn Vader door Lia Timmermans. - Timmermans en zijn liefde voor de natuur : Pallieter, Boerenpsalm, De Pastoor uit Den Blaeyenden Wijngaerdt, De Harp van Sint Franciscus. - Wil je door Lier wandelen met Timmermans, lees dan eerst Schoon Lier en Timmermans en Breughel. "Pieter Breugel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken". - Wat dacht Timmermans over de schilderkunst? Dat legt hij in de mond van Brouwer. Adriaan Brouwer een boek over schilders en hun kunst. - Een mooie familiegeschiedenis, misschien minder gekend is De Familie Hernat.
Door Felix Timmermans Gelegenheidsnummer Rust Roest - 1924
Waar kronkelende Nethen een zilveren knoop leggen, en plots het spekbuikige Brabant van 't schrale Kempenland scheidt, daar kleurt het op als een droom van Vermeer van Delft, Rood en wit en rustig groen, met water er rond en er door, in een eivormige kring van betuinde en beboomde wallen ; en aan elk der vijf poorten 't gemoedelijk gebaar van houten windmolens. Hoog naar de lucht, boven daken en torenspitsen, en boven zijn eigen gothieke pinakels, klompt de Sint-Gommarus-toren op in leverworstkleur, dragend de barokke peperbusmuts waarboven een koperen haan rond draait.
Een tambour-major, die alle kwartieren zijn klokken eens opschudt om de Brabanische lust er in te houden, en opdat onder hem de stilte niet zou versteenen.De straten en de pleinen hebben bollige kasseitjes, waar op malsche wijze gras tusschen groeit, lijk het haar rond een blinkenden schedel.
Ze zijn niet stil de straten, ze zijn kalm. Er is altijd iemand, als er geen menschen zijn wandelen er toch kiekens, en dat is ook iemand. De huizen hebben een ziel. Ze zijn gebouwd van binnen naar buiten, en hunne gevelen staan getrapt en gekrold als was het alle dagen Brabantsche Kermis. Uit het goed humeur der schoone, milde streek zijn hunne lijnen gegroeid en gebogen, gelijk een appelaar zijn takken wringt en zoekt en draait gestuwd door zijn ijverig sap. Tegen den avond, als ze donker staan geprofileerd tegen een kerkraamkleurige zonsondergang, worden ze plechtig en weemoedig gemoedelijk alsof zij een koning uitgeleide doen. Vermeer van Delft met zijn witte kraag aan, en zijn goudsche pijp in den mond, wandelt me dunkt langs de huizen, pimpeloogt naar de oude gevels, glimlacht naar de straatjes en mijmert lang naar water spiegelende uitzichten. En men verwacht de mogelijkheid dat binnen in de huizen De Braekeleer gewetensvol te schilderen zit : de lange gangen, de krakende trappen, de gebalkte zolderingen, de riekende tuintjes achter de ruiten, de schrale snoepwinkeltjes, en de noenherbergen waar niemand binnen komt dan de zon op het gekeperd zand. De rijke huizen hebben een wit verfvel, de nederige huizen een van gedroogd kalkwater, maar in de kalk heeft men gedacht aan 't kleurige Brabant, en men heeft er een aarzelend toontje van blauw, roze er groen ingedaan, en elke gevel is een zachte tegenstelling waar ras-smaak in gezogen zit.
't Spreekt van zelf dat de beenhouwers-winkels in 't rood zijn. O Bloed ! En hadde men boter- en eierwinkels ze zouden zeker geel geschilderd worden. Er zijn geen boomen in de straten, er is geen park, maar haast elk huis heeft zijn achtertuin. En de Lente strijkt hagedoorngeur en rozenbalsem langs de straten; de achtergevels verzuipen in witte bloesem van appel-, peer- en kerselaar, en 's Herfst komt door de open deuren weldadigen fruitreuk gewandeld, en van op de hooge wallen ziet men de boomen van vruchten blozen.
Op elke vijftien huizen is er er een herberg. De stad heeft een bier-beroemdheid, en de oude brouwerijen doen om ter rijkelijkst van uitzicht en van naam : « Het Dambord », « De Eenhoren », « De Biekorf », « De Hazenwind. » Maar nevens die al te hevige drankzucht bloeit in elke straat een vroom-vereerd O. L. Vrouwenbeeld. En er zijn veel kerken en kapellen en er is een fijn Begijnhof. Het ontstaan der stad was dank aan de kapel, die Sint-Gommarus op een der Nethe-eilandjes bouwde ; en 't eerste huis dat nadien kwam was een herberg, nogal genaamd: « De Lier ». Dat is de psychologie dezer geliefde stad : de herberg naast de kapel! Gelukkiglijk heet de herberg « De Lier », het teeken der poëten ! Is er ergens nog een stadje dat met zooveel zang-,tooneel- en letterkundige vereenigingen begenadigd is ? En zooveel schilders! En zooveel dichters! Wie rijmt er niet, wie schildert er niet?
Wie speelt er geen zoldertooneel? Ligt het aan de lieftallige, instempelende ligging, aan 't gemoedelijk decorum, of aan de lucht? Gaat het met de kunst lijk met bier ? Het Diestersch bier kan om geenen waarom nergens gemaakt worden dan te Diest. Gelukkiglijk zijn er nog andere bieren dan Diestersch, en andere pöeten dan die van Lier. Maar Lier ligt onder een gelukkige ster, het Lyrische Lier.
'k Zou nog van de uithangborden willen vertellen, van 't Begijnhof, van de wallen, de molens en de Brabantsche kloeke velden, en de stille Kempische mastebosschen, en van enkel beeldjes, van de ronde bruggen, van de pompen, van de processies en de kermissen, en van... maar 't zijn slechts herinneringen, een lyrisch Liersch vertelsel, dat men haast heelemaal in boeken moet gaan vinden. Er zijn drie groote vijanden gekomen : De oorlog, de cinema en de voetbal.
Beste jongens en meisjes, Onlangs stelde een TV-reporter de vraag of Timmermans buiten schoolverband nog door onze jeugd gelezen wordt. Bibliotekarissen en boekhandelaars zijn de enigen, die daar het antwoord op kunnen geven. Maar de vraag of de jongeren nog van Timmermans houden, krijgt hier vandaag een klinkende bevestiging. Deze ontroerende bloemenhulde bij het graf getuigt dat de jeugd van Lier althans haar grote stadgenoot kent en zijn gedachtenis hooghoudt. Jullie zijn gekomen niet om een popidool of een sportvedette te eren.
Geen roem is sneller voorbijgaand. Maar dat jonge mensen een schrijver 25 jaar na zijn overlijden spontaan komen huldigen, is een bewijs dat jullie ook oog hebben voor blijvende waarden ; het is tevens een waarborg voor de toekomst van ons volk.
Vandaag precies 86 jaar geleden, op 5 juli 1886 om elf uur ’s nachts werd Leopoldus Maximilianus Felix Timmermans geboren, als dertiende kind van veertien. Misschien om dat ongeluksgetal 13 te bezweren, kreeg het jongetje als eerste voornaam die van de Belgische koning, als tweede die van de keizer van Mexico. Voor koningskind was hij echter niet in de wieg gelegd, wel voor toekomstige prins der Nederlandse letteren. Want de naam waaronder hij thans niet alleen in Lier en de Lage Landen, maar over de vijf kontinenten bekend staat, is zijn derde en eigenlijke voornaam ; Felix Timmermans, Timmermans de gelukkige.
De kleine Felix had een zwakke gezondheid en was op school geen te beste leerling. Lezen, tekenen en turnen deed hij graag, maar aan moedertaal, zang en rekenen had hij een broertje dood. Hij schreef zoals hij sprak : sappig Liers. Dat vond echter geen genade in de ogen van de meester. En wat die landmeters, winkeliers of bankiers ook te berekenen hadden, konden zij best zélf uittellen. Daar hoefden ze kleine jongens het leven niet mee zuur te maken. Met dat al was Felix 15 jaar, toen hij de lagere school achter de rug had. Een sukses was het bepaald niet te noemen. Maar dan geschiedt het wonder. Die jongen met ogenschijnlijk weinig begaafdheid heeft een grote droom: hij wil liefde en schoonheid om zich heen zaaien, hij wil de wereld optillen uit het kwaad.
In een kostbare brief aan zijn ouders schrijft hij : "Ik wil mij wijden met hart en ziel aan de volgende uitingen : kunst, wijsheid en wetenschappen... En al weet ik wel, dat dees werk mij geen stoffelijke vergoedingen schenken zal, toch zal ik niet ophouden met taaie volharding mijn doel te vervolgen en te werken zoals zij die goud willen. Hun beloning zal bestaan in het zelf weten en dat ik heb meegewerkt met aan ons medebroeders licht, liefde, waarheid en schoonheid te bezorgen. En dan mag de wereld zo fel op mijn hart beuken als hij kan, ik zal blijven lijk een rots in de zee ! Zo volmaak ik mij zelve en door mij te volmaken, volmaak ik een deel der mensheid en zal alzo een weinig van het kwaad der wereld kunnen oplichten."
Ondanks alle taalfouten een levensprogramma, dat ons verbaast door zijn idealisme, zijn rijpe ernst, zijn ver reikende konsekwenties. En wat ons nog meer verbaast is, dat het niet bij holle woorden is gebleven, Jeugdidealen zijn als beloftevolle bloesems : bedwelmend heerlijk maar ook oneindig teer en kwetsbaar. Te veel dromen verwelken zonder ooit vrucht te hebben voortgebracht. Iedere generatie komen er jonge mensen in opstand tegen het onrecht, het kwaad, de verdrukking. Het zijn echter niet de slogan-schreeuwers en nog veel minder de anarchisten of bommengooiers die de wereld veranderen, maar alleen zij die zich ook in hun later leven inzetten voor de anderen.
Ook in zijn tijd droeg Timmermans lange haren en baard, kwam hij in verzet tegen de bourgeois-mentaliteit, heeft hij geprotesteerd tegen het schenden van de natuur. Maar dadelijk heeft hij ingezien dat een negatieve houding niet volstond. Wilde hij de wereld waarlijk verbeteren, dan moest hij het beste geven van zichzelf, dan moest hij zijn talenten doen gedijen. Het is een lange en lastige weg geweest, met vallen en opstaan, mislukkingen, tegenslagen en afbrekende kritiek. Maar met volharding en werkkracht is hij geworden een geniaal literator en kunstenaar van wereldformaat. Genie, heeft iemand gezegd, genie is 25 % inspiratie en 75 % transpiratie. Het heeft Timmermans inderdaad veel zweet gekost, maar het resultaat loonde ruimschoots de moeite.
Als zijn eerste meesterwerk Pallieter verschijnt, is de auteur 30 jaar; hij is er 60 als hij zijn Adagio-gedichten voltooit. Hij schreef 47 boeken, meer dan 370 bijdragen, gaf honderden spreekbeurten in binnen- en buitenland, leverde een stroom tekeningen en schilderijen. Werk van hem verscheen in minstens 27 talen op naar schatting vijf miljoen exemplaren.
Dat heeft de jongen, die op school haast niet kon volgen, gepresteerd. Hij heeft van het ongekende provinciestadje Lier een begrip gemaakt in en buiten Europa.
Waaraan is dit sukses te danken? Niet aan de grootse taferelen, de gedachteninhoud of de spannende intriges, niet aan sex of geweld, maar omdat hij zijn lezers aanspreekt door zijn originaliteit en zintuiglijke aanleg, zijn optimisme en zijn weemoed, zijn Liersheid en zijn vlaamsheid, zijn eenvoud en dichterlijkheid, zijn geloof in de mens en zijn geloof in God.
Hij droeg in zich de droom en het heimwee naar het aards paradijs, waar de ongeschonden natuur bloeit als een voortdurende verrukking, waar de mens ongestoord kan genieten, bewonderen en danken, waar God en de lieve heiligen nog zichtbaar aanwezig zijn. Timmermans is geen naïeveling : hij kent het kwaad en de zwakheid, maar hij kent ook de kracht van de verlossing. Tegenover de zonde stelt hij de vergeving, tegenover de haat de liefde, tegenover de angst de geborgenheid in God. Hij gelooft in de uiteindelijke zegepraal van het schone en het goede.
Timmermans heeft die droom ook waar gemaakt in zijn leven. Allen die hem van nabij hebben gekend, getuigen dat hij een goed mens was. Vooral in tijden van nood onder de twee wereldoorlogen is hij in de openbaarheid getreden om sukkelaars voort te helpen. Geen groter onrecht heeft men hem kunnen aandoen, dan door die heldhaftige vorm van naastenliefde te brandmerken als verraad. Zijn voortijdige dood was er het gevolg van. Toch heeft het hem niet kunnen verbitteren. Toen hem op zijn ziekbed gevraagd werd of hij de mensen wéér zou helpen, antwoorade hij eenvoudig : - Waarom niet ? Terecht mocht hij in zijn dagboek schrijven : "Er is maar één doel in het leven : dat is goed zijn."
Dat is de boodschap van Felix Timmermans voor jong en oud, voor alle tijden, omdat het de boodschap van het evangelie zelf is. Dan pas wordt het leven zinvol. Er is niets zo eenvoudig, er is ook niets zo groots. Niet leeftijd of beroep, niet aantal diploma's of bankrekening bepaalt de waarde van de mens, maar alléén zijn goedheid. Slechts de liefde vermag deze wereld menselijker en leefbaarder te maken, want alleen zij is sterker dan het kwaad en de dood.
Lia Timmermans was het, die mij dringend raadde om contact te zoeken met toondichter Renaat Veremans. Ik werkte namelijk - ongeveer tien jaren geleden - aan mijn traditionele Kerstklankbeeld voor de Katholieke Radio Omroep en had als thema Fee Timmermans' ‘Het Kindeken Jezus in Vlaanderen’ gekozen. Lia riep: ‘O, ge moet aan oom Renaat vragen om zijn herinnering aan vaders boek te vertellen! Die is zo schoon, dat hij er zelf altijd nog om schreien moet.’
Ten huize van architekt Flor van Reeth aan de Boekenberglei, een stille straat in Deurne, luisterde ik op een regenachtige avond naar die herinneringen van Timmermans' trouwe vrienden. O, ze popelden om mij te dompelen in de stroom van hun verhalen. Veremans, de felste en jongste van beiden, had iets van een vriendelijke leeuw met zijn dikke, warrelige haren, waarin alle tinten vielen te ontwaren van grijs tot geelbruin. Van Reeth leek mij veel ouder en veel brozer, maar al liet hij het gesprek grotendeels aan Veremans en mij, zijn intelligente oogjes fonkelden van hevig medeleven. ‘Vertel nu over hoe ge Fee's boek in Londen hebt gekregen midden in de oorlog!’ riep hij, toen Veremans hem te langdurig een goede wijn prees.
*
‘Awel, goed ik vertel, als gij mij niet onderbreekt,’ zei Renaat. ‘Tom, wij waren in oorlog - van “veertien-achttien”, dat gij u niet vergist! - uitgeweken naar Londen. Ik zat daar met vrouw en kinderen in die grote stad en al sprak niemand het uit, ons hart was berstensvol verlangen naar Vlaanderen, dat zo onbereikbaar ver leek. En als dan 's nachts de Zeppelins boven de stad verschenen - ge weet, wat ik bedoel: die lange luchtschepen, net sigaren in een zilverpapierke! - och, dan trilden de huizen door de neervallende bommen en vloekte ik de dag, dat wij uit Vlaanderen wegtrokken. Awel, op een avond kwam bezoek uit het vaderland: och, er waren voor avontuurlijke kerels altijd nog wel wegen om er in en er uit te geraken. Maar met deze gast voelden wij ons zeer thuis, omdat hij stellig nieuws zou brengen van goede vrienden. “George!” riep ik verheugd. “Zijt ge er weer goed doorgekomen? Zet u bij ons, en dan gaat ge maar vertellen, manneke!” 't Was de broer van Ernest van der Hallen, een jong soldaat, die koeriersdiensten verrichtte tussen beide landen. Dit keer bracht hij ons groeten uit Lier en een pakske, dat ons deugd zou doen, had de Fee gezegd. Wie beschrijft onze ontroering, toen we ontdekten, dat het een nieuw boek van onze vriend bevatte: “Het Kindeken Jezus in Vlaanderen”. Wij hielden het om beurten vast en hadden tranen in de ogen, waarvoor we ons niet schaamden, want het was een brokske vaderland dat we aanraakten.
“Wil ik er uit lezen?” vroeg George ons. Dat deed hij graag, omdat hij een schone stem bezat en, als broer van een dichter, ook begrip had voor wat hij dan las. Verheugd zetten wij ons in een kring met hem, lamplicht bescheen enkel het boek, wij zelf zaten in het duister. Hij glimlacht naar ons, wilde adem scheppen, maar och, daar kondigde luchtalarm de komst aan van Zeppelins en vliegtuigen; even later begon afweergeschut te dreunen en schudde het huis door ontploffende bommen, veraf of dichtbij, dat wist nooit iemand. “Zal ik toch lezen?” vroeg George. “Of wilt ge liever veilig in de kelder wachten?”
“Lees maar,” besliste ik, en ook de anderen zeiden: “Ja, toe nu maar!” Toen begon hij aan Felix' wonderschone verhaal over de Heilige Familie, en las 't, terwijl het hevigst luchtgevecht, sinds de oorlog uitbrak, boven Londen woedde. Wij hoorden 't geen van allen; wij waren in Vlaanderen al die uren, dat de Duitsers aanvielen en George las. Felix had ons beschermd door zijn boek. Daarom is 't mij zo dierbaar, al lees ik ook andere van herte’.
*
Aldus Veremans op die regenavond in het huis van Flor van Reeth. Hij sprak niet over zichzelf; dat heb ik hem nooit horen doen. Maar in dit gelovig vertelsel over de vriendschap tot Felix Timmermans en in zijn heilig geloof, dat Fee's boek was gezonden om hem en zijn familie te beschermen tegen het oorlogsonheil, ligt het karakter van deze nobele mens ten volle voor mij getekend.
Pallieter was een populair boek omdat het verkeerd gelezen werd. Het is eigenlijk een mystiek werk. (W. VAN DEN BROECK)
De Lierse schrijver Felix Timmermans (1886-1947) schreef zijn bekendste werk in 1916 na een diepe crisis in zijn geestelijke en fysieke gezondheid. De hoofdfiguur – wiens naam in onze taal is opgenomen in de betekenis van ‘ongeremd levensgenieter’ – is duidelijk het alter ego van de schrijver: hij verpersoonlijkt de levenskracht die Timmermans na zijn depressie weer in zich voelde bruisen maar die hij wegens zijn schuchtere aard alleen op papier durfde uitleven. Pallieter is een ode aan de vitaliteit, aan het leven. Maar dat heeft voor Timmermans altijd een sterke religieuze dimensie. Over die ‘mystieke Pallieter’ werd vaak heen gelezen.
Het werk was gedaan. De bomen lieten hun vruchten stoven, de vogelen legden geen eieren meer, en er was een schone kalmte over de natuur gekomen als bij een krijger na een heten strijd.
Dat zijn de schoonste dagen voor de schapen, die met hun lammekens aan hun uiers lopen, voor de sprinkhanen en de jonge vissen.
En de natuur wil voor niets of niemand iets van hare goedheid achterhouden en hare genietingen hangen zo maar voor ‘t pakken in de lucht. Zij is eenvoudig als een kind en goed als een moeder, en wat zij geeft gaat tot in het leven van de ziel. Dat is de ál-goedheid van de oude aarde, die zich telkens vernieuwt, en door de mensen niet begrepen wordt, daar zij elders zoeken. Daarom zeiden de filosofen: ‘Gaat tot de natuur! Gaat tot de natuur!’ Maar zij zelven keerden hun gat naar de zon, en vermagerden lijk graten tussen stapels boeken en dichtgesloten kamers.
‘Filosoof zijn is ni schrijve, mor is leve!’ zei Pallieter, die met zijn voeten in de parij stond en ‘t perelend zonnespel aanschouwde. De zon was zo hevig dat ze door de dichtste bomen heelder bundels pijlen schoot en de bladeren bijna doorzichtbaar maakte. Maar daar kwam, van tussen de zilveren olmenstruiken, iets roods, bloedroods in Pallieters ogen prikken.
Hij sprong over het grachtje, kroop door het gewas, en daar stond hij voor een overgrote bunder papavers. De klaprozenplek trok over heure wijdheid al het zonlicht naar haar koleuren, en ‘t was lijk een grote vijver bloed.
Het water liep zo maar uit Pallieter zijn ogen, en hij zei met een zucht van bewondering:
‘Och, Sint-Jan, worroem staat da’ ni in oewen apokalips?’
Hij werd er naar toe getrokken lijk naar een groot geluk, en ineens liep hij erin en verdween tot aan zijn borst in het machtige rood.
De zon vlamde en beet door de grote bloemen, lijk door rood glas, en poeierde van vinnigheid een rode gloed de lucht in, zodat Pallieters gezicht ermee omwonden was, en zijn handen en zijn haar.
Hij moest de geweldige klanken rood betasten en bestrelen, en hij sloeg zijn handen in de bloemen, rukte een tuil uit, die hij in de lucht zwierde al roepend:
‘Koleuren, koleuren is alles in alles!’
Hij ging voort, en wilde de Begijnenbossen in, de eeuwige Begijnenbossen, die zijn als een zee, met ook hun eeuwig lied van vogelen of van wind, en ook gevuld met allerhand gediert. Een bos is als een zee!
Hij drong door ‘t lichte elzenhout, en stond ineens van witte zon in de koele weidsheid van het overdadig groen. De struiken en strunken van hazelnoten, wilg, olm en eik en dorens nog daarbij, stonden er dicht lijk het haar op de hond. Overal klom de klimop een muur dik op de bemoste bomen en krinselde zich overvuldig met andere slingerplanten van de ene struik naar de andere. Hij lag op de grond lijk tapijten. Er was niet dóór te geraken, maar Pallieter kroop door hollekens, sprong over strunken, klom op een schuingevallen boom, liet er zich weer afvallen, verdween onder een klimopgordijn, en zo drong hij al dieper en dieper in het bos, dat een berg van zomers leven was.
Er klonk muziek van honderdduizend vogelen. ’t Kwam als een regen uit de zuchtende takken gevallen, en in de lucht en op den grond gonsde het van vliegen en insecten.
Waar een plekske zon lag zaten de hagedissen als stenen beeldekens; broodkoleurige krekelschelpen planten op de wildgewassen struiketwijgen en overal roerden rupsen, slakken, spinnekoppen, duizendpoters, motten, pieren, kikvorsen, padden, mollen in en op den grond, die rook van al dat leven. Vissen, dikkoppen en wormen in het trillende water van beken en moerasjes.
De bossen zijn het hart der aarde! Overal was de weldadige reuk van mos en sappig hout. En dan de bosbeziën, die rode bosbeziën met een rijns smaaksken achteraan! Pallieter zijn lippen zagen er purper van. En zo drong hij heen door een wellustige overdaad van leven en groei, tot hij kwam in het eigenlijke woud. Daar deed hij zijn hoed af, bleef getroffen staan, en voelde zich geen duim meer groot.
Hier waren geen struiken, maar uit de rosse bladgrond rezen overal de grijze, gladde beukenbomen lijk keersen recht omhoog en spanden ginder boven met dicht bladerengewelf het zicht des hemels af: zij rijden zich achter en nevens elkaar tot een onmetelijke diepte van bomen, die heel ver vergroeide tot een grijze houtgordijn waar lucht noch land doorspierde. ‘t Was hier een licht alsof de avond al aan ‘t dalen was, en stil lijk onder water.
En om iets te horen riep hij met de hand aan de mond: ‘Pallieter!’ Zijn naam gaf een galm lijk in een kerk en viel, na drie echo’s, dood in de verre grijsheid van het bos. En dan begon hij zo luid en zo lang te lachen, dat de ene echo tegen de andere botste, dat er overal lachers waren, hier, daar, voor en achter hem, en terwijl de weergalmen kruisten, daverde de lach gedurig uit Pallieters mond. Heel het bos lachte.
‘Nij hemme de boeme gesproke,’ zei Pallieter, en zingend liep hij verder.
De herfst blaast op den horen en ‘t wierookt in het hout; de vruchten gloren. De stilten weven gobelijnen van gouddraad over ‘t woud, met reeën, die verbaasd verschijnen uit varens en frambozenhout, en sierlijk weer verdwijnen ... De schoonheid droomt van boom tot boom, doch alle schoonheid zal verdwijnen, want alle schoonheid is slechts droom, maar Gij zijt d’ eeuwigheid! Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt en zegen ook zijn vruchten. Een ganzendriehoek in de luchten; nu komt de wintertijd. Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten. Ik ben bereid.
De Goede Fee Er zit naast de uitbundigheid ook zoveel stilte in die boeken.
Door Jaak Dreesen, Uit De Bond - 6 juni 1986. Feest alom voor Felix Timmermans want die werd honderd jaar geleden geboren, maar hoe zit dat eigenlijk met de boeken van «de goede Fee» ? Worden die nog gelezen ? Staan ze nog in de plaatselijke bibliotheken ? Zijn er nog mensen die met een boek van Timmermans naar bed gaan ? Elders in dit blad leest u de kroniek van onze medewerker «Bolinus», en ja hoor : die schrijft woordelijk dat zijn vrouw «tegenwoordig met Franciscus of Pieter op de peluw ligt». En schreven we vorig jaar in dit blad geen portret van een jong gezin dat een dartele zoon van zeven heeft die Pallieter heet ? «Ik vond dat zo een machtig boek», zei de vader, «en als ge die jongen bezig ziet, dan heeft hij z'n naam niet gestolen !»
Gaston Durnez, zelf ooit inwoner van Lier, heeft net een boekje geschreven dat «De Goede Fee» heet, en dat is een boeiend, journalistiek portret van deze «stille, rustige, zachtaardige mens, gezellig en gemoedelijk in de omgang, met een mild oordeel over zijn medemensen», zoals stadsgenoot en vriend José de Ceulaer Timmermans typeert. (Dat «De Goede Fee» ook een beetje een zelfportret is van Durnez is meegenomen).
Met Durnez gingen we praten over «De goede Fee», over zijn herinneringen als journalist die, onder meer, een prachtig interview publiceerde met Marieke Timmermans («Elke morgen sta ik even stil bij zijn foto en dan zeg ik hardop : Dag Felix» !), over de lezers die Timmermans nog altijd heeft, enzvoort. Zou die Durnez Timmermans zelf ooit ontmoet hebben ? «Nee, jammer genoeg niet», aldus Gaston. «Ik heb altijd gezegd : als er één auteur is die ik had willen ontmoeten, dan is dat Felix Timmermans. Maar dat is dus nooit gebeurd. Toen ik veertien was. Won ik eens een opstelwedstrijd, uitgeschreven door een plaatselijk weekblad. Ik kreeg als prijs «Een lepel herinneringen» van Timmermans. De redacteur van dat blad trok met dat boekje naar Timmermans en vroeg of die daar «voor Gaston Durnez iets wilde inzetten». Timmermans deed dat en schreef plechtig : ...«voor den heer Gaston Durnez. Hoogachtend», en hij tekende daar zo een boer bij. Ik kreeg dat toegestuurd thuis, en wist niet waar ik had van trots. Op slag wilde ik ook zo een boekje schrijven. Ik kocht een dikke pen en een klein schrijfboekje en ik (veertien jaar) schreef mijn jeugdherinneringen. In de stijl van Timmermans ja, compleet met de doorhalingen in de tekst, precies lijk Felix dat deed. En in de marge tekende ik ventjes en huizen.
Een glanzend land in de verte. Later, toen ik bewust begon te lezen, waren Timmermans, Claes, Streuvels en Walschap al literaire monumenten in Vlaanderen. Ik las dat allemaal, ja, en herkende veel situaties in die boeken, vooral dan in het werk van Walschap omdat die van Brabant was en zo realistisch schreef. De boeken van Timmermans, die waren echter «speciaal». Ze hadden een glans. Waren sprookjesachtig. Walschap schreef over een land dat dichtbij was, Timmermans over het glanzende land in de verte. Ik bewonderde ten zeerste zijn taalcreativiteit, en ik geloof dat het precies dit element is dat hem voor snelle veroudering behoedt.
De prachtige vergelijkingen en metaforen die hij schreef. Het is waar dat hij soms overdreef, er een gulle schep bij deed, (bijvoorbeeld in Breugel). maar anderzijds : er is in die boeken zo een groot taalkunstenaar bezig... Hij heeft ook de grote gave van de originaliteit die uit het volk komt maar die hij opneemt en ver-heft, en glans geeft. Het is niet zo dat hij die volkse dingen allemaal «zomaar» van straat opraapte. Hij smeedde zijn EIGEN taal, zoals Streuvels en Walschap dat deden. Het was dus geen copie van de realiteit, maar de herkomst was volks. Timmermans deed dat heel intuïtief.
Strikt genomen is een boek als Pallieter een opeenvolging van vaak niet eens zo geweldige anecdoten en volkse tafereeltjes, maar het is de wijze waarop Timmermans dat allemaal bij mekaar zet, er haast een mythische allure aan geeft, die Pallieter tot een meesterwerk maakt. Een tweederangs-Timmermans zou je een goede anecdote vertellen, maar meer ook niét. Of Timmermans dan nog altijd lezers heeft ? Ongetwijfeld minder lezers dan hij had in de jaren twintig, dertig en veertig, maar hij is nooit weg geweest. Zijn boeken zijn nooit «verdwenen», ze werden en worden integendeel met grote regelmaat herdrukt en uitgegeven, en ze zijn in de boekhandels altijd nog verkrijgbaar.
Boeken van auteurs die niet meer gelezen worden, is een ander lot beschoren. Je ziet trouwens dat hij ook in het buitenland nog «voortleeft». Anton Van Wilderode sprak in Lier, toen het standbeeld van Pallieter daar werd onthuld, over de duurzaamheid van het werk van Timmermans. Hij zei dat uitgevers, boekhandelaars en bibliothecarissen beter dan sommige critici weten hoezeer Timmermans een «blijver» is. «Weten de leraars dat ook ? Indien hij door de jeugd niet meer gelezen wordt, (wat bewezen moet worden), dan is dat omdat én wanneer hij in het literatuuronderricht niet meer wordt aangeboden. Waar dat wél gebeurt - en ik beschik over veertig jaar ervaring in dezen - wordt zelfs lectuur in schoolverband een genot».
Natuurlijk zijn er periodes geweest dat men op Timmermans neerkeek, dat men hem begon af te wijzen en hem in de hoek van de loutere folklore duwde, maar toch heeft hij altijd een breed publiek behouden, zodat men geregeld zijn werk kan herdrukken en vertalen. En buiten die lezers staan dan de «Feë-ologen», de bewonderaars, die zijn werk blijvend lezen en bestuderen. Het is moeilijk om nog iets te verzamelen want zovelen maken jacht op, bijvoorbeeld, de eerste edities van zijn boeken. Die gaan voor goed geld van de hand ! Vergeet ook niet dat er zoiets bestaat als een Timmermans-genootschap, en geloof me, er wordt binnen die groep heel serieus werk geleverd. Dat is meer dan een groepje Fee-fanaten. Er is nu al voor de dertiende keer een Jaarboek Felix Timmermans verschenen, en daarin vindt de lezer een schat van boeiende documentatie over het leven en het werk van deze auteur.
Veel stilte «Was Felix Timmermans zelf ook een Pallieter ?». dat is een vraag die duizenden lezers zich in de loop van al die jaren hebben gesteld. Lezers maken immers niet altijd het onderscheid tussen de kunstenaar en zijn droom. De uitbundigheid van Pallieter heeft bijvoorbeeld belet dat een aantal mensen zagen dat Pallieter ook naar de stilte, de innigheid, het contact met de natuur zocht. Dat laatste had iets heel zinnelijks, zodat sommigen van Pallieter (en Timmermans) een «heiden» hebben gemaakt, maar zij hebben hem niet goed gelezen. En mensen die Pallieter alleen maar vereenzelvigen met veel eten, drinken, uitbundigheid en feest vieren, die hebben het ook verkeerd voor. Er zit immers veel stilte in dat boek, en Timmermans zelf was een stille, emotievolle, beetje angstige, melancholische man.
Die Pallieter is dan ook geen werkelijkheid, het is een wens-droom. Timmermans maakt van de buitenkant van Lier een soort aards paradijs, en daarin schept hij een nieuwe Adam, die droomt, en geniet van al dat moois, en ook van de stilte. Onlangs had ik contact met Maarten 't Hart en ik vroeg hem : «wat lees jij nu van Vlaamse auteurs ?». Van de huidige boekenproduktie wist hij niet zoveel, maar dan noemde hij opeens de naam van Felix Timmermans, en hij citeerde de aanhef van Boerenpsalm uit het hoofd en zei : "dat is toch prachtig" ! Timmermans wordt in Nederland nog wel gewaardeerd, maar er wordt weinig over geschreven, maar - zei t Hart - «we zouden dat taboe moeten doorbreken, en misschien schrijf ik er eens iets over». Zo zie je maar. Je verwacht dat niet van Maarten 't Hart, maar misschien kan uitgerekend zo een vroegere calvinist die lyriek zeer waarderen...
Goed weer, slecht weer Timmermans als groot auteur, maar ook als echtgenoot en vader. «Ik schrijf daarover in «De goede Fee». Een van mijn dierbaarste journalistieke herinneringen is het interview met Marieke Timmermans, dat ik voor de krant schreef. Ik kwam daar binnen en zag dat er op de kast in de woonkamer van Marieke, dicht bij de deur, een portret stond van haar man, alsof het de bezoeker welkom wilde heten. «Elke morgen, vertelde Marieke, «sta ik even stil bij die foto en zeg hardop : Dag Felix! Alsof hij er nog is.» Die verbondenheid, dat vond ik heel ontroerend, ja.
Timmermans was ook een boeiende vader voor zijn kinderen. Het is heel treffend hoe die kinderen over hem gesproken en geschreven hebben. Ik weet wel dat ze daartoe worden aangemoedigd door het succes van hun vader, maar toch : waren ze bij hem niet zo gelukkig geweest, ze zouden het niet gedaan hebben. Lia schrijft een gelukkig-makend boek over hem, Gommaar heeft zulke mooie dingen gezegd in interviews en ze zelf ook neergeschreven, en hij vond ook die treffende formule : «Het was een man om bij te zijn, goed weer, slecht weer». Dat is toch prachtig ? Clara schreef zeer mooi over hem en Tonet schildert, geïnspireerd door hem. In wezen doet Gommaar dat trouwens ook, en de humor van GoT (hoe Amerikaans soms ook van inslag), komt voort uit die van zijn vader. Hij zal dat zelf trouwens niet ontkennen.
Timmermans zelf schrijft in een gedicht over Emmaüs : ...«en 't licht in ons is blijven branden». Precies dat kan je over hem zelf ook zeggen. Mensen die hem goed gekend hebben weten dat het licht van hem ook is blijven branden...
LIER HERDENKT ZIJN GROOTSTE ZOON IN HET FELIX TIMMERMANS-JAAR.
Door François Thijs - 1986
Het behoort tot een bepaalde traditie dat gemeenschappen van mensen af en toe hun "grote zonen" herdenken. De coryfeeën die daarbij als middelpunt fungeren moeten in het verleden getuigd hebben van een fundamenteel belang op politiek, kultureel, sportief,... gebied. Op 5 juli 1886 werd Felix Timmermans geboren. Het ligt voor de hand dat zijn geboortestad Lier dit feit niet onopgemerkt voorbij kon laten gaan. Dat voor 100 jaar Felix Ttmmermans werd geboren, was ook niet ontsnapt aan de aandacht van wijlen burgemeester Herman Vanderpoorten. Reeds in februari 1984 installeerde bij een voorlopig herdenkingscomite om aan deze gebeurtenis de nodige luister te verlenen. Van het herdenkingscomite maakt ook Jo Cooymans – stadsbibliothekaris deel uit. In de Lierse Stadsbibliotheek - een aangewezen omgeving - vertelde hij graag over deze luisterrijke herdenking : het Felix Timmermans-jaar.
Hoe heeft het Felix Timmermans-jaar vorm gekregen ? De vroegere burgemeester en Minister van Staat wijlen Herman Vanderpoorten heeft op een bepaald ogenblik terecht gemeend dat de honderdjarige geboorte van Felix Timmermans niet onopgemerkt voorbij kon gaan. Hij was er zich terdege van bewust dat zo'n initiatief - om tot een geslaagd resultaat te komen - tijd vraagt. In februari 1984 werd er door hem dan ook reeds een voorlopig herdenkingscomité geïnstalleerd. Dit comité formuleerde een aantal doelstellingen. Het Felix Timmermans-jaar moest uitgroeien tot een passende herdenking. Het moest gekenmerkt worden door een blijvend karakter. Alle initiatieven moesten zoveel mogelijk gekoordineerd worden om een wildgroei te voorkomen. Felix Timmermans was een volksfiguur. Een geslaagde herdenking was dan ook niet realiseerbaar zonder de Lierse bevolking zoveel mogelijk bij het initiatief te betrekken. Het herdenkingscomite heeft enkele keren vergaderd. Er werden enkele ideeën op papier gezet en de haalbaarheid werd nagegaan. Dan werd vervolgens het licht op groen gezet voor de verdere uitwerking.
Wie verleende zijn medewerking aan het Felix Timmermans-jaar ? Van bij het begin was het voor Herman Vanderpoorten een primordiaal gegeven dat het Felix Timmermans-jaar boven alle politieke belangen diende verheven te worden. Alle ideologische strekkingen werden dan ook zonder uitzondering uitgenodigd om hun medewerking te verlenen : Davidsfonds, Willemsfonds, C.S.C.-Vormingswerk en de Vlaamse Kring. Dat het Felix Timmermans-genootschap niet op het appel kon ontbreken, hoeft geen betoog. Er werd ook kontakt opgenomen met de plaatselijke kulturele verenigingen o.a. toneelverenigingen en het Lier Kermis Comité om rond de Felix Timmermansherdenking tot een vlotte samenwerking te komen. Een herdenking van die omvang kost natuurlijk hopen geld en de duiten liggen de dag van vandaag niet meer voor het oprapen. Het was dan ook noodzakelijk om de nodige sponsors te sensibiliseren. O.a. de Lotto stelt een aanzienlijk bedrag ter beschikking en ook talrijke plaatselijke bedrijven verlenen hun financiële medewerking.
Kan je iets meer vertellen over de figuur van Felix Timmermans ? Zonder enige discussie is Felix Timmermans de Lierse figuur met de grootste uitstraling. Een man van zijn niveau wordt niet elke eeuw in onze stad geboren. Nog elke dag worden de begrippen Lier en Felix Timmermans met elkaar vereenzelvigd. Felix Timmermans werd in Lier geboren op 5 juli 1886 en hij overleed er op 24 januari 1947. Felix liep school tot zijn vijftiende jaar. Op deze leeftijd wilde hij schilder worden. Hij kwam echter in de kanthandel van zijn vader terecht. In zijn jeugd maakte hij een geloofscrisis door. In zijn werk "Schemeringen van de dood" vinden we veel over deze moeilijke periode weer. Kort nadien schreef hij "Pallieter", een ode aan de vreugde van het leven. In 1922 kreeg hij de Staatsprijs voor Nederlands Proza voor zijn "De zeer schoone uren van Juffrouw Symforosa begijntjen" en "Het kindeke Jezus in Vlaanderen". In de periode tussen de beide wereldoorlogen was hij de meest gelezen Vlaamse auteur. Hij kon volledig van zijn pen leven. Naast zijn literair werk, was hij ook erg aktief op pikturaal gebied : olieverfschilderijen, potloodtekeningen, aquarellen en etsen. De vele illustraties in zijn boeken tekende hij meestal zelf De inspiratie hiervoor vond hij in het dagelijkse volksleven van zijn geliefde geboortestad. Samen met Ernest Claes wordt Felix Timmermans gerekend tot de rasechte Vlaamse vertellers. Zijn proza is erg poëtisch en kenmerkt zich door een naïeve, bijna folkloristische godsdienstigheid en een vitalistische levensverheerlijking. Zijn werk is rijk aan kleurige beeldspraak en er komen tal van ongecompliceerde personages in voor. Zijn werk werd vaak in andere talen uitgegeven.
Hoe kan je Felix Timmermans het best karakteriseren ? Ik heb hem natuurlijk niet persoonlijk gekend, maar uit alles spreekt dat hij een ingoede man moet geweest zijn. Hij zou nooit een vlieg hebben kwaad gedaan. Hij hechtte veel belang aan een vroom en godsdienstig leven. Hij getuigde van een groot respekt voor de natuur en zijn medemensen. Hij benaderde op een hem eigen naïeve manier de dingen des levens. Verder hield Felix Timmermans zeer veel van zijn geboortestad. Lier ademt door heel zijn werk.
Welke mogen zijn toonaangevende werken genoemd worden ? Die keuze is niet gemakkelijk. Volgens objektieve normen scheert hij in de volgende werken wel zijn hoogste literaire toppen : Pallieter, Het kindeke Jezus in Vlaanderen. De zeer schoone uren van Juffrouw Symforosa begijntjen, Driekoningentriptiek, Schoon Lier, Pieter Bruegel, De Harp van Sint-Franciscus, Ik zag Cecilia komen, Adagio en Boerenpsalm. Vaak wordt Felix Timmermans bekeken als de auteur van Pallieter. Pallieter de levensgenieter is een figuur die vele mensen aanspreekt. Uit literair oogpunt bekeken kan Boerenpsalm echter even goed als zijn gaafste werk beschouwd worden.
Pallieter is wel zijn meest bekende figuur ? Het schrijven van Pallieter werd voorafgegaan door een zeer moeilijke periode in zijn leven. Felix werd in 1911 geopereerd en het was een dubbeltje op zijn kant. Bij het besef dat hij kans loopt te sterven, ontwaakt bij hem een sterke levensdrang. Pallieter staat voor de levensfilosofie van Timmermans : geniet van elke dag. Zijn lijfspreuk luidt trouwens : "Melk den dag". Profiteer van het leven en neem het zoals het zich voordoet. We kunnen alleen maar vaststellen dat in onze moderne en ingewikkelde wereld de literatuur van Timmermans een boodschap brengt die veel mensen nog altijd aanspreekt. Felix Timmermans was echter alles behalve een Pallieter. Hij was een eerder introvert persoon. Zoals gezegd tekende en schilderde hij vaak. Toch heeft hij de figuur Pallieter nooit aan papier of doek toevertrouwd.
Welke plaats bekleedt Felix Timmermans in de Vlaamse literatuur ? Ten onrechte wordt hij vaak met Ernest Claes bekeken als een heimatschrijver. Hij was veel meer dan dat. We kunnen hem zeker een volksschrijver noemen, maar dan wel in de positieve zin. Timmermans hield van het waarachtige en het eenvoudige dat een schoon leven kenmerkt. Hij was geen droge intellectueel die elitaire literatuur bracht, maar een doorleefde gevoelsmens die de brede lagen van de bevolking wist te beroeren. Zijn succes overschreedt de Vlaamse grenzen. Hij heeft honderden lezingen gehouden in het buitenland (Nederland en Duitsland). Zijn werk is veelvuldig vertaald. Is die internationale erkenning alleen al niet een bewijs voor zijn grote literaire waarde ?
Wat betekent de figuur Felix Timmermans nog voor het huidige Lier ? Onbetwistbaar is hij één van de grote zonen van onze stad. Lier is in heel zijn werk aanwezig. Hij schreef over toestanden, gebouwen, personen. Zelfs in die jaren was hij reeds een morele pleitbezorger voor het behoud van het eigen karakter van Lier. Niet alleen was hij aktief op zuiver literair gebied. Hij schreef ook talrijke stukjes in kranten en tijdschriften met één doel voor ogen : het bewaren van de eigenheid van onze stad. Een streven dat de dag van vandaag nog steeds aktueel is.
Wat zijn de hoogtepunten in het Felix Timmermans-jaar ? Een jaar herdenking betekent natuurlijk dat het een onbegonnen werk is om in dit bestek een volledige lijst te geven van alle aktiviteiten. Een keuze dringt zich dan ook op. Op 18 januari ging het Felix Timmermansjaar officieel van start met een grafhulde op de Stedelijke Begraafplaats Kloosterheide. Op 18 april zal de opening plaatsvinden van de retrospectieve tentoonstelling van het literaire en grafische werk in het Timmermans-Opsomerhuis aan de Netelaan. Hiervoor werden door de kinderen Timmermans talrijke olieverfschilderijen, aquarellen, tekeningen... ter beschikking gesteld. 25 mei mogen we zeker de hoogdag van het Felix Timmermansjaar noemen. Deze dag vangt om 10.30 u aan met een plechtige Eucharistieviering in de collegiale kerk van Sint-Gummarus. Om 11.30 u luisteren we naar een beiaardconcert op de beiaard van de Sint-Gummarustoren. Om 14.30 wordt het Pallieterbeeld aan de Netelaan onthuld. Deze bijzondere dag wordt om 15.30 u besloten met een Academische zitting in het Stedelijk Museum Wuyts-Van Campen-Caroly. Op 25 mei wordt er ook een poppentovertreinfeest gehouden. Hiervoor werden ook elementen gebruikt uit het werk van Felix Timmermans. Dit kinderfeest vindt plaats in het Liers Ontmoetingscentrum Den Bril en vangt aan om 10 u. Op 30 mei en 1 juni organiseert het Comité Lier Kermis om 21.30 u een Felix Timmermansevocatie in de tuin van de Stedelijke Muziekacademie aan de Gasthuisvest. Deze evocatie is intimistisch en poëtisch uitgewerkt. Heel Lier-Kermis staat trouwens dit jaar in het teken van deze herdenking. Op 19 oktober heeft op de Grote Markt het traditioneel vuurwerk plaats. Dit vuurwerk is veel groter van opzet dan andere jaren. Talrijke figuren uit het werk van Timmermans zullen uitgebeeld worden. Op 6, 12, 13, 19 en 20 december brengt de Lierse Schoolbond het toneelwerk "En waar de ster bleef stille staan" op de planken. De voorstelling van 20 december besluit het Felix Timmermans-jaar.
Felix Timmermans was niet alleen een gevierd auteur. Hij had zonder twijfel ook aanleg voor teken- en schilderwerk ? Het was zijn grote kinderdroom om schilder te worden. Heel zijn leven tekende en schilderde hij vaak. Zo ontwikkelde hij een typische stijl die we kunnen bewonderen in zijn pentekeningen, olieverfschilderijen en aquarellen. Zijn boeken zijn vaak verlucht met illustraties van eigen hand. Ook zijn pikturaal werk ademt een Liers en devoot karakter uit.
Eén van de doelstellingen was het blijvend karakter van deze herdenking. Door het op te richten monument wordt deze gedachte het meest gekonkretiseerd ? Er werd inderdaad beslist om het Felix Timmermans-jaar blijvend te herdenken door een monument met de figuur van Pallieter als zinnebeeld. Er werd een belangrijk aantal kunstenaars aangeschreven. Deze inzendingen werden beoordeeld door een deskundige kommissie. De uiteindelijke keuze viel op beeldhouwer Jan Keustermans uit Schilde. Op deze werkwijze werd wel enige kritiek geuit door enkele Lierse kunstenaars. Ze waren de mening toegedaan dat een monument voor Felix Timmermans alleen kon gekreëerd worden door iemand uit eigen stad. Ons uitgangspunt luidde echter dat het beste beeld het uiteindelijk moest halen. Het monument zal vervaardigd worden uit brons. De hoogte van het beeld bedraagt ongeveer 1,90 m. en de sokkel 70 cm. Het zal geplaatst worden aan de Netelaan tegenover het stadspark en het Timmermans-Opsomerhuis. De nodige gelden - een aanzienlijk bedrag - werden door sponsoring verzameld.
Wat verwacht je persoonlijk van het Felix Timmermans-Jaar ? Het is niet de eerste keer dat de Lierenaars Timmermans herdenken. In 1957 (tien jaar overleden) en in 1972 (vijfentwintig jaar overleden) werd hij reeds herdacht. Het is echter de bedoeling dat de 100ste geboortedag tot iets unieks uitgroeit. Wat ik persoonlijk van dit jaar verwacht. Ik denk dat het in deze periode die vaak gekenmerkt wordt door een bepaalde vorm van doemdenken het geen kwaad kan om iedereen nog eens te herinneren aan de figuur Timmermans en zijn levensfilosofie : ondanks alles is het leven steeds de moeite waard om geleefd te worden. Als deze eenvoudige wijsheid een aantal mensen positief kan aanspreken, dan vind ik het Felix Timmermans-jaar meer dan geslaagd.
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.