Over het ontstaan en de groei van Pallieter is weinig meer geweten dan wat Timmermans zelf erover in z'n talrijke lezingen heeft meegedeeld. Het vrijkomen van de handschriften van Pallieter maakt het mogelijk, werkelijk inzicht te krijgen in de evolutie van het verhaal, in de groei van de diverse figuren ?n in de geestelijke voortgang van de schrijver zelf. Goed drie jaren april - mei 1911 tot einde mei 1914 - besteedde de jonge Timmermans aan het boek; het waren tevens drie kapitale jaren voor zijn geestelijke en psychische ontwikkeling. De sfeer van de Schemeringen van de Dood had hij toen al verloochend. In zijn nieuwe werk rekende hij bij monde van zijn Pallieter agressief en spotziek-vrijpostig af met wat hem tegenstond: het maatschappelijke en religieuze establishment. De donkere kant van leven en samenleving ervoer hij aan den lijve, toen hij verliefd werd op Marieke Janssens. De ontgoocheling en het leed om de tegenkanting van de eigen familie ?n de groei naar meer innerlijke zekerheid dankzij de geliefde milderden mettertijd zijn agressiviteit. Die geestelijke evolutie is te volgen in de soms talrijke versies van de hoofdstukken. De Pallieter die tot nog toe bekend was, geeft alleen het eindresultaat van een lange evolutie. De handschriften geven niet alleen het evoluerende beeld van diezelfde jongeman, maar laten meteen zien hoe hij schrijvend en herschrijvend, tot een formulering kwam die vaak kan verrassen door z'n eenvoud en z'n beeldende kracht.
Het werk bestaat uit twee delen die apart aangeschaft kunnen worden.
Deel I schetst de ontwikkelingsgang van de roman en de personages die erin voorkomen.
Deel II brengt een diplomatische uitgave van alle nog beschikbare manuscripten; helaas is een aantal daarvan verloren gegaan, zodat reconstructie van de " Oerpallieter " onmogelijk is.
ISBN 90-5325-180-4
Het geluk van een schrijver: Felix Timmermans en zijn Pallieter
Onlangs hield de Stichting DBNL een enquête over de canon van de Nederlandse literatuur. De uitkomsten zullen ongetwijfeld een rol spelen bij de verdere uitbouw van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren. Maar hoe zullen de ingeleverde antwoorden zich verhouden tot de werkelijkheid? Hoeveel van de genoemde werken zijn nog echt levende klassieken die telkens nieuwe generaties lezers weten te boeien? Interessant in dit verband was de vraag van de DBNL hoeveel gecanoniseerde werken elke Nederlander gelezen zou moeten hebben. Worden we nog altijd geacht iets gelezen te hebben van Vondel, Potgieter, Couperus en Vestdijk, om slechts enkele namen te noemen? En hoe staat het met onze kennis van de Vlaamse literatuur? Voor onze zuiderburen zal Pallieter van Felix Timmermans als een klassieker gelden, maar hoeveel Nederlanders van nu hebben dit boek gelezen? In de vorige eeuw was het ook in ons land zeer populair. De receptiegeschiedenis van Pallieter is aanvankelijk zelfs door Nederland sterk beïnvloed.
Timmermans optimistische loflied op de levensvreugde werd na een voorpublicatie in De Nieuwe Gids van Kloos door uitgeverij P.N. van Kampen en Zoon te Amsterdam begin juli 1916 uitgegeven. Door de oorlogsomstandigheden duurde het enkele jaren voor het boek in Vlaanderen kon doorbreken. In die tussentijd was de eerste druk van 1250 exemplaren in Nederland snel uitverkocht. Van Kampen publiceerde herdruk na herdruk, maar vanaf het begin was er vanuit katholieke kringen ook verzet tegen Pallieter. Dit leidde er uiteindelijk toe dat het Vaticaan in 1920 de Nederlandse en Belgische bisschoppen opdracht gaf de gelovigen erop te wijzen dat Pallieter verboden lectuur was. Er zijn sterke aanwijzingen dat het Nederlandse episcopaat hierachter heeft gezeten. Voor de verkoop en de populariteit van het boek bleef de banvloek van het Vaticaan echter zonder gevolgen. Inmiddels was Pallieter ook in het buitenland, met name in Duitsland, een groot succes.
August Keersmaekers, in Nederland vooral bekend als editeur van Bredero, verzorgde voor het Davidsfonds een leeseditie van alle werken van Timmermans. In 1993 kreeg hij inzage in een groot aantal (klad)handschriften van Pallieter die zich in particulier bezit bevinden. Daarnaast bleek het Provinciaal Archief te Hasselt ook een aantal bladen te bezitten. Keersmaekers houdt terecht de mogelijkheid open dat er zich nog elders manuscripten bevinden, maar waarschijnlijk is dat niet. In totaal beschikte Keersmaekers over bijna duizend bladzijden handschrift. Zij stelden hem in staat een grondige studie te maken van de ontstaansgeschiedenis van Pallieter. Het resultaat hiervan verscheen, onder de titel Het geluk van een schrijver, in twee omvangrijke delen. Ze werden, onder auspiciën van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde te Gent, uitgegeven door de Antwerpse privé-uitgeverij Pandora. De fraai verzorgde boeken bevatten een grote hoeveelheid facsimiles en andere illustraties die de presentatie van de teksten en het betoog van Keersmaekers uitstekend ondersteunen.
Hoewel in het tweede deel, getiteld De teksten, alle overgeleverde handschriften en drukproeven van Pallieter zijn opgenomen, is Het geluk van een schrijver eerder een grondige genetische studie, met een presentatie van de documenten, dan een wetenschappelijke editie. Zo ontbreken de gehele drukgeschiedenis en de receptie van Pallieter. Over de vele herdrukken en de daarin door Timmermans aangebrachte wijzigingen heeft Keersmaekers in het verleden een paar maal een lezing gehouden. Dit materiaal wacht nog op publicatie. Maar afgezien daarvan, is het vooral de aard van het overgeleverde materiaal die een historisch-kritische uitgave van Pallieter onmogelijk maakt. De bewaard gebleven handschriften zijn verre van volledig: van een aantal gedeelten van het verhaal is niet één blad bewaard gebleven, terwijl van andere stukken vele versies beschikbaar zijn. Verder vormen de overgeleverde handschriften een zeer heterogeen geheel. Keersmaekers had te maken met een stapel ongeordende en, op enkele uitzonderingen na, ongedateerde papieren van verschillende soorten die niet of nauwelijks in samenhangende, doorlopende versies te onderscheiden zijn. Er is geen handschriftelijke oer versie van Pallieter bewaard gebleven, die vervolgens in opeenvolgende stadia werd bewerkt. Het is ook zeer de vraag of er ooit een oer versie heeft bestaan. Timmermans werkwijze van schrijven en telkens opnieuw herschrijven volgde niet een van te voren vastgelegde lijn van het gehele verhaal, maar concentreerde zich op afzonderlijk gecomponeerde verhaaltjes die pas achteraf in een grotere structuur hun plaats kregen. Zo kon het gebeuren dat geplande hoofdstukken uiteindelijk niet werden geschreven, dat wél geschreven stukken van het ene naar het andere hoofdstuk verhuisden en dat verscheidene stukken van Pallieter al in De Nieuwe Gids verschenen waren, terwijl Timmermans nog hard werkte aan de vervolghoofdstukken. De door Keersmaekers gereconstrueerde ontstaansgeschiedenis geeft niet alleen een duidelijk beeld van Timmermans werkwijze, maar zij verklaart ook de nogal losse structuur van het eindresultaat. Pallieter is in feite een verzameling aparte voorvallen die door een paar dunne draden bijeengehouden worden, namelijk die van de telkens optredende hoofdpersoon en die van de chronologie van de opeenvolgende seizoenen gedurende één jaar.
Voor de presentatie van de overgeleverde handschriften heeft Keersmaekers de structuur van de eerste druk gevolgd. Zoals gezegd, was het niet mogelijk de handschriften te ordenen naar enkele vroegere versies van het gehele verhaal die elkaar chronologisch zouden hebben opgevolgd. De gekozen presentatievorm betekent dat de oudere teksten, zoveel mogelijk in chronologische volgorde, zijn gegroepeerd rond het hoofdstuk uit de eerste druk waarvan zij vroegere versies zijn. Een principieel bezwaar tegen dit systeem is dat de lezer geneigd is de vroegere versies te interpreteren vanuit het perspectief van het eindresultaat (de eerste druk), terwijl de editeur juist de tekstontwikkeling wil laten zien die tot dat eindresultaat heeft geleid. In feite ontstaat er een enigszins vertekend beeld doordat de indruk wordt gewekt dat de handschriftelijk overgeleverde teksten door Timmermans waren gepland als de eerste ontwerpen van de hoofdstukken waarbij ze zijn geplaatst. Op het moment van schrijven was dat echter in veel gevallen nog niet door de auteur bepaald. Keersmaekers merkt ook zelf op: de diverse hoofdstukken van het boek werden niet geschreven in de volgorde zoals ze in het boek staan [ ]. (dl. 1, p. 194) Dit geldt naar mijn mening vooral voor de oudste teksten die bij hoofdstuk vijftien, Een aangename verrassing, zijn geplaatst. Zij wijken zozeer af van de tekst van het uiteindelijke hoofdstuk dat ze moeilijk als vroegere versies daarvan kunnen worden beschouwd. Ze lijken meer losse tekstfragmenten die nog geen plaats in het verhaal hebben gevonden. Een duidelijk alternatief voor Keersmaekers wijze van presenteren is overigens niet zo gemakkelijk te vinden. Men zou kunnen denken aan de Nescio-uitgave in de Monumentareeks of aan de wetenschappelijke uitgave van de dagboeken van Anne Frank. 1 Maar in die gevallen zijn er wél enkele doorlopende versies te onderscheiden die op een zinvolle manier in een apparaatvorm tegenover elkaar te plaatsen zijn.
Door de gekozen presentatievorm is het voor de lezer moeilijk zicht te krijgen op inhoudelijke verbanden tussen de ontwerpen van verschillende hoofdstukken. Timmermans heeft herhaaldelijk geschoven met teksten en motieven. De maaiende Pallieter, en de ontmoetingen met de geleerde, de edelman, de onderpastoor en het boerenmeisje Trezeke zijn in de loop van de ontstaansgeschiedenis van Pallieter minstens éénmaal verplaatst, totdat ze uiteindelijk in de gepubliceerde tekst vrijwel geheel zijn verdwenen. Keersmaekers heeft deze verbanden en verschuivingen uitvoerig beschreven in de commentaar en daarmee het nadeel van zijn presentatievorm per hoofdstuk in belangrijke mate ondervangen. Wel worden een of meer schemas node gemist. Daarin had een overzicht van de bewaard gebleven teksten en hun samenhang gevisualiseerd kunnen worden.
De wetenschappelijke waarde van Het geluk van een schrijver ligt vooral in de vele interessante handschriftelijke varianten en in de uitvoerige commentaar van Keersmaekers. Deze laatste verraadt een zeer grote kennis van leven en werk van Timmermans. In het eerste deel van zijn studie schetst Keersmaekers eerst de biografische achtergrond van het ontstaan van Pallieter en de geestelijke ontwikkeling van Timmermans. Aanvankelijk stond de auteur, geheel volgens de mode van zijn tijd, onder de invloed van stromingen als theosofie en mystiek. De katholieke mystici Huysmans en Sar Péladan waren, ook wat het uiterlijk betreft, bewonderde voorbeelden. Vanuit deze achtergrond ontstond Timmermans bundel Schemeringen van de dood (1911), waarin de dood en een vergeestelijkte, platonische liefde belangrijke motieven zijn. De ontmoeting met zijn toekomstige vrouw en een zware operatie in februari 1911 zorgden voor een ommekeer. Timmermans zwoer alle theorieën en stromingen af. Hij koos voor de eenvoud van de levensvreugde. Op basis van alle beschikbare gegevens beschrijft Keersmaekers vervolgens gedetailleerd de ontstaansgeschiedenis van Pallieter, vanaf het ziekbed van de auteur in 1911 tot de voltooiing van het verhaal vlak vóór het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in augustus 1914 en de publicatie van de eerste druk in juli 1916. Ook in dit geval bewijst het aloude filologische adagium terug naar de bronnen zijn waarde. Met behulp van de overgeleverde handschriften en andere originele documenten kan Keersmaekers de vele later geschreven herinneringen van Timmermans zelf en die van zijn vrienden corrigeren of als onwaarschijnlijk terzijde schuiven.
Aanvankelijk moet Timmermans een boek voor ogen hebben gehad naar het voorbeeld van Tijl Uilenspiegel van Charles de Coster: een verzameling losse verhaaltjes met als verbindende factor de hoofdpersoon Palieter toen nog geschreven met één l die allerlei triviale grappen uithaalt. Op enkele plaatsen in de oudste handschriften staat de instructie: farce. In deze eerste fase had Timmermans ook een heel ander begin. Pallieter sleet zijn leven op het bureau van een koopman in vodden en beenen oud ijzer en konijnenvellekens. Dankzij de erfenis van een oom uit de Congo kan hij ontslag nemen en de rol van levensgenieter op zich nemen. Toen had Timmermans nog het plan het hele leven van Pallieter te beschrijven.
Met de beperking van het verhaal tot één jaar uit het leven van Pallieter verdwenen ook steeds meer de grove, flauwe farcen. De tekstgeschiedenis laat duidelijk een mitigerende tendens zien. Volgens Keersmaekers kenmerken de vroege teksten zich door een slordige stijl, een trivialiteit van tonelen en woordgebruik en door een felle agressiviteit (dl. 1, p. 241). Veelvuldig gebruikte woorden als schijten, pissen, kloten, enzovoort keren in de latere teksten niet meer terug. Het café Den Hond zijn kont verandert van naam; de onderpastoor Gaspar van Sichem die door Pallieter naakt wordt achtervolgd en de geleerde vlindervanger in wiens hoed Pallieter plast, verdwijnen uit het verhaal. Een kras voorbeeld in dit verband is het hoofdstuk De feest. Hierin wordt verteld dat Pallieter zijn vrienden heeft uitgenodigd voor een grote schranspartij. Bij het begin daarvan wordt afgesproken dat degene die het minste eet, me zan bloot gat in een talloor rijspap moet gon zitte, en [ ] de drij menschen die het minste naar hem hemme geeten, die rijspap moeten oepete (dl. 2, p. 170). Wat hierop volgt aan braken, poepen en plassen is in de woorden van Keersmaekers onthutsend triviaal in zijn faecalisch realisme (dl. 1, p. 118). In de gepubliceerde versie is er vrijwel niets meer van terug te vinden. Keersmaekers schrijft dit onder andere toe aan de invloed van Timmermans vrouw, Marieke Janssens, die alle teksten ter lezing kreeg voorgelegd. Op sommige plaatsen vermoed Keersmaekers ook een ingreep van Willem Kloos. Zo luidde het slot van het hoofdstuk Het vliegtuig in de kopij voor De Nieuwe Gids: Arrèt, riep hij, en hij stuurde naar de wereldmenschen nen echten bakkersscheet. De bewaard gebleven kopij werd door Timmermans zelf geschreven, maar de laatste zin werd in een duidelijk andere hand doorgehaald. Zinnen als: En onder het dunne blauwe jakje met witte bollekens, [ ] kwabberden hare malsche, dikke borsten op en neer (dl. 2, p. 108), Het zag er een meisjen uit dat veel baren zou. De kleeren waren te veel aan haar, en Pallieter had haar liefst naakt gezien (dl. 2, p. 220), en: Twee vrouwen liepen van den weg en gingen nevenseen zitten wateren (dl. 2, p. 314) werden door Timmermans zelf al geschrapt. In het algemeen werden anti-religieuze en erotische passages en vulgair taalgebruik systematisch weggewerkt (dl. 1, p. 301).
In samenhang met de mitigerende varianten is er een duidelijke tendens de tekst uit te breiden met poëtische natuurbeschrijvingen die het thema van de levensvreugde veel beter verbeelden dan de grofheden uit de eerste fase. Langzamerhand ontwikkelde Timmermans een meer poëtische manier van vertellen. Deze tendens gaat duidelijk samen met een groot aantal stilistische verbeteringen. Keersmaekers geeft hiervan verschillende treffende voorbeelden (dl. 1, p. 225-231). Op andere plaatsen werd eenzelfde effect bereikt door de tekst juist sterk te bekorten. Dit geldt vooral voor het eerder genoemde hoofdstuk De feest.
In de loop van het proces van hernemen en herschrijven zijn vele personages gesneuveld en andere van karakter veranderd. De vlindervanger, de onderpastoor, de boerenmeid en de filosoof komen in de gepubliceerde tekst niet meer voor en Pallieter evolueerde volgens Keersmaekers van vrijpostige rebel en betweter (dl. 1, p. 250) tot een goed-katholieke natuurbewonderaar en levensgenieter. Van slechts enkele personen uit het verhaal is aannemelijk te maken dat ze zijn geïnspireerd op bestaande figuren uit de omgeving van Timmermans.
Een derde tendens die de tekstontwikkeling laat zien, is een significante toename van het gebruik van dialect, vooral in de dialogen. Opvallend genoeg noemt Keersmaekers deze tendens niet, terwijl er vele voorbeelden van te geven zijn. Om er slechts enkele te noemen:
Zeg dat hij maar in mijnen molen komt
Maar denkt ge nu dat meheer Pastoor met zijn goede soutane zich gaat bevuilen? (handschrift)
Zegt dat hem mor oep manne meule komt!
Watte? Denkte gadamanhier de pastoer me zan goeie soetane on, zan eigen in oeve meule go smerig make? (eerste druk)
[ ] willen wij er in gaan varen? (handschrift)
Wille we nij is gaan vere? (eerste druk)
Blijf gij liever hier zitten en eet nog wat kersen [ ]. (handschrift)
Mor, zijde gelle zot van in zoon heete gon te vere!
Et liever nog wa kezze! (eerste druk)
Blijkbaar diende het dialect om een door Timmermans noodzakelijk geachte couleur locale aan te brengen. En waarschijnlijk hangt deze tendens samen met de toevoegingen van de poëtische natuurbeschrijvingen die een vergelijkbaar effect beoogden. Het gevolg is wel dat Pallieter nu bij herlezing door het taalgebruik nogal gedateerd aandoet. Naar we moeten aannemen, werd dit in de vorige eeuw bij het verschijnen van Pallieter niet als hinderlijk ervaren, gezien het grote succes van het boek ook in Nederland. Een nader onderzoek van de receptie in ons land zou op dit punt weleens interessante gegevens kunnen opleveren.
De studie van de handschriften heeft ook diverse tekstuele fouten aan het licht gebracht. Het gaat vooral om leesfouten van de zetter van De Nieuwe Gids die vanuit het tijdschrift via de eerste druk in alle volgende drukken ongecorrigeerd zijn overgenomen. De verlezingen hebben ook geleid tot interessante editorische problemen waar de vergissing van de zetter niet tot een onzinnige lezing, of tot een variante lezing van Timmermans heeft geleid. Het ware zeer te wensen dat Keersmaekers een nieuwe leeseditie van Pallieter zou samenstellen, waarin naast een gezuiverde tekst een samenvatting van zijn boeiende studie over het ontstaan van de roman zou worden opgenomen. Op deze wijze zou ook een breed publiek kennis kunnen nemen van de resultaten van een waardevol tekstgenetisch onderzoek waarvan in ons taalgebied nog niet zoveel voorbeelden bestaan.
Deze brief, in het handschrift van de Fé, is in mijn bezit. Ik kreeg deze van Lierse vrienden, die weten dat ik alles verzamel van onze Lierse schrijver.
Het gaat om een dankbrief in rijmvorm van Timmermans, geschreven voor de familie Loquet in Wassenaar aan de Nederlandse kust, waar hij 14 dagen te gast bleek te zijn geweest. Het is geschreven in pure "Boudewijn" stijl, het boek waarover Timmermans kort voordien een lezing had gegeven.
Felix Loquet was architect en maakte samen met Le Corbusier een uitgetekend ontwerp voor een glazen stad op de linkeroever van Antwerpen. De rijmbrief dient gesitueerd te worden einde december 1919 bij zijn thuiskomst in Vlaanderen.
In het boek "Al mijn Dagen" van Dr. Ingrid van de Wijer (Dagboeken en archief Felix Timmermans, uitg 'Den Gulden Engel 1986'), wordt deze familie herhaaldelijk vermeld. (pag 99 - 148).
Vrienden!
Beste Lisa, Fé en Piet !
Al zweeg ik lang, k vergat U niet.
Ja k ben warelijk beschaamd
want zoo iets toch niet betaamt,
veertien dagen ergens blijven
En dan nog geen woordeken schrijven !
Veertien dagen ergens zijn
mogen slapen zacht en fijn
drinken snaps en bier en wijn,
macaroni mogen eten
waarin dhesp niet is vergeten
Erwtensoep en spiculatie
jonge en zeer oude kaassie
s avonds pap en s morgens spek
echt iets voor nen lekkerbek
Drie keer op nen dag gaan kakken
telkens nen Rotterdammer pakken.
Lange brieven mogen schrijven
laat opstaan en laat opblijven.
Piet mijn schoenen laten blinken,
Lisa thee maar laten schinken
Fé mee naar pralins doen zoeken
langs de Freedrik-Hendrikhoeken.
Zelfs het goede paartje kwam
naar mijn voordracht in Rotterdam.
Ja opdat k mij niet zou vervelen
gingen wij met de kaarten spelen
bij Heer en Dame Israël
die koekskens trokken op memmekens wel
zoo zei ten minste fijn en schrander
den chiquen bollenreiziger A A Alexander
Ja en tot overmaat van zorg en fatsoen
ging men mij uitgeleidde doen
toen ik op Scheveningen den tram
terug naar t oude Vlaanderen nam.
Hoe goed zijn dus die lui voor mij geweest !
en nu ik Timmermans, ik ben een beest
van in geen week van mij te laten hooren
nog erger dan t geval Ruscard Tervoren
Doch beste Lisa, Fé en Piet
zoo waar als k leef, k vergat U niet,
en dikwijls wou ik aan t schrijven gaan
maar moest het altijd laten staan.
Ge weet hoe t gaat in een huishouden
waar menschen van elkander houden.
Eerst is men blij dat men vrouw en kind
in goede gezondheid weder vindt.
Den andren dag moet men vertellen.
Den dag nadien komt men al bellen
en t is de Veremans of de Van Reeth,
of nen andren vriend van den ouden eed.
Op uw tafel liggen veel geschriften
die men rap moet zien en lezen en ziften,
dan schrijven naar die t haastigste is
of anders loopen voordrachten en boeken mis.
Men moet de familie eens bezoeken,
men moet eens gaan wandlen met t kind en met r moeken
en door t reizen in Holland was ik moe en mat
dat ik soms slapend aan mijn eten zat.
(Zeg Lisa ik dank U nog om dat bad !)
Doch nu ben ik weer wakker en frisch.
En nu weet ik wat mijn vereischte is !
Dat is van U kolosaal te bedanken
met luide en hevige klanken.
k Sta waarlijk verlegen in mijn schoen
en weet niet wat voor Uw goedheid doen !
Ook dank in naam van ons Mieke
Geen enkel vriendin kan aan Lisa niet rieken
Zegt zij soms en zij is ten zeerste verblijdt
dat gij naar ons komende zijt.
Wij zullen U met blijdschap ontvangen
Die dag staat groot in ons verlangen !
Dan zal het waarlik kermis zijn
en houden wij een taartenfestijn !
Zeg Fé naar Antwerpen ga k dezer dagen
en zal de horlogie dan binnendragen
en ook de boodschap van Lisa doen.
Ontvang van ons allen een hevigen zoen
en veel groeten van moeder Cille
die nog altijd naar Holland zou willen
W hebben juist ons kleintje laten wegen
den eersten dag woog het er 3 en nu weegt er negen.
Karel De Winter-Hij ziet er niet Panachtig uit. Bleek, mager en hij is coiffeur. Met een wit fraksken aan, de lange zwarte haren gordijnend rond zijn bleek, maar jongensguitig gelaat, de vertrouwelijke ogenwarm van begeestering, zit hij te schrijven te midden de geuren van amandelzeep, muscus, violet, reseda, cosmetique, lotion, perubalsem, quelques Fleurs de France en andere koninklijke neusstrelingen.
En hij schrijft aan Pan:
Ik sta in heerlijkheid van zonnelicht, alleen,
maar met een hemel diep in mij van zaligheid.
Er waait mij door de ziel een wind van geestdrift. Ei !
Jong-wilde zangen willen juichend naar het licht ...(Pan I-blz 5)
Maar de deur gaat open, en daar komt een baardkalant. Hei dag Karel, doe dat haar eens van mijn gezicht. Karel zeept in, wet zijn mes, en scheert, en k moet u zeggen, t is gelijk een pluimken hoor ! En terwijl de kalant uit een zeepmond vertelt dat Joke van Mieke van Pitje van t hoekske van het Kluizenplein heure negenoog is opengebroken, ziet Karel zijn harige Pan in zijn verbeelding en door zijn hoofd rollen er zinnen Wordt wakker beste Pan, dat zag ik nooit, een vorstelijk festijn van zomersche losbandigheid. En al scherend droomt hij een wereld van fluitende, grijpende saters, druivenpersende nymphen, wippende kabouters, dansende sylven en tuurt naar de toekomst als een gaarde vol van lachend ooft.
Enfin de man is weg zonder baard en Karel kan voort dichten: Wij zijn de trotse koningen der Schepping ! en opzijn roep naar het feest des levens zullen achter Pan en zijn maatjes aanrukken: de kreupelen, de blinden, Gösta Berling, zelfs de politiekers. Alles moet mee in een oneindige stoet naar het licht; de eindelijke verlossing der menschelijke smart, waar de eeuwige lach zal klinken bij den blijden dans der menschheid.
Als een bom, wiens ontploffingsgloed laaiend in den hemel blijft stilstaan vol macht en daverende gloed, wordt diezegekreet der aarde ingeluid met deze grootsche verbeelding:
Daar zwaait een reuzenarm met vreeselijk geweld
den zware moker; slagen ploffen ongeteld
op de ijzeren poorten van het Licht in wilde woede.
Al sloeg hij nog zijn hand te pletter en te bloede
toch zwichten zalt, al moest het tot den laatsten zucht.
En t bonst en beukt en hamert door benauwde lucht,
de hemel rilt, de zonne staart in diep verbazen
dat machtig schouwspel aan? Ik hoor het zoemend razen
als t dof gevloek van, gramme donders; bliksem flitst
soms als een zweep in donkergrijze vert maar hitst
het bloed van geestdrift op.
De zware slagen bonken
met hoog-sublieme kracht, en in den zwerm van vonken
die als een glorievuurwerk openspat, gedijt
hij tot een jongenn God in al zijn heerlijkheid.
Ik groet u, Balder....(Pan I-blz 27)
Dat is nu zeker geen coiffeurstaalje. Dat is om bewonderaars van Vondel en Hugo te doen smakken. Maar daar is weer een kalant, en nogal voor haar snijden, wat lang duurt. Zoo gaat dit heel den dag. Tussen twee baarden in wordt Pan met schokskens geboren. Iedereen weet hoe moeilijk scheren is; t moet kalm, precieskens gaan, hoe erg dan voor iemand die lijk een biekorf gonst van visioenen ! En t is niet dat het steeds een en dezelfde baarden zijn, die Karel van onder de slagroomsche zeep moet wegkrabben. Er zijn er bij van haast een week, dik en hard gestoppeld lijk koornpijpkens, daar zijn gezichten met rimpels lijk een okkernoot, gezichten met wratten die streng geëerbiedigd moeten worden, haarkoppen met knobbels; baarden met en tegen draad, en dan toch voorzichtig kalm blijven, soms uren aan een stuk, terwijl daarbinnen het bloed davert om de levensblijheid van saters en nimfen, in dithyrambische verzen uit te juichen. t Is niet plezierig een baard te krabben terwijl ge juist Rubensiaanse spierenkrachten op papier poogt te zetten:
Zoo zakte stilte langzaam over t wijde land.
Nog vochten bij den schijn van een nog smeulend vuur
een koppel forsch-gespierde saters om een nimf,
die argloos toezag, onverschillig naar het scheen,
of soms in luiden schater uitkreet van de pret.
Ze beukten met de koppen razend tegeneen;
de vuisten bonkten neer als mokers op het staal
en t bloed spoog in een roode gulp uit neus en mond
Ze klampten zich met de armen aan elkander vast
dat de gespannen spieren kreunden van t geweld
maar hoe zij schokten, wrongen, alles tevergeefs.....
ze stonden beiden als geankerd in den grond
De lach der nimf klonk hun in de ooren als een hoon:
wat moest zij, nietig wijfje, spotten met hun kracht
zij, die niet eens bewust zich zelve dragen kon
en tot verweer niets dan goedkope tranen had.
Ze schroefden vaster de armen om elkanders lijf,
dat de adem reutelde in hun dordtverschroeide keel,
Zoo ging het niet, een ander middel moest bedacht,
de nimf moest kost wat kost aan een van beiden zijn...
Plots, als een bliksem, door den blank-serenen nacht,
joeg een afgrijselijke gil van woede en pijn:
een sater plofte loodzwaar neer met ruwen vloek.
bruut-bloedrig door een laffe reuzenvuist verminkt.(Pan IIblz-77 en 78)
t Is zeker niet plezierig. En dat is juist zulke groote eerbiedwekkende verdienste bij Karel De Winter, dat het vuur der begeestering niet verslapt door een zinnendoodend vervelend bedrijf. Daar is sterke energie voor noodig. Dat is zoo klaar een teken dat hij een dichter is bij de genade Gods, het in zijn bloed zit, en het dichten bij hem een noodwendigheid is van gans zijn geest... De Lierenaar is wel duidelijk het type dat in zich vereenigt de Kempische vroomheid en de Brabantsche zinnelijkheid. Maar bij Karel De Winter verwerkt het droomerig ruischen van t dennebosch en de eenzame stilte der heide zich niet tot muziek in zijn hart. Het is de Brabantsche weelde, die hem heelemaaloverweldigt en hem bevrucht met de heidense vizioenen. t Zijn orgieën van wijn, van Rubensiaansche vrouwenlijven, hoornen van overvloed, guirlanden van fruit en bloemen, geschal van tymbalen, gevlei van liefdeliederen, gewemel van dans, juichende hymnen aan de koppeling en de vruchtbaarheid: een wereld van vreugde en levenslust, aan wie de dichter zich heelemaal overgeeft, en heel die onuitputtelijke overdaad omhelst in de gedaante van den god: Pan.
Er zit golf en beweging in het werk lijk in de lijn der Brabantsche heuvelen; grootsch gezien en ruim opgevat als Frescos, vast en stoer als beeldhouwwerk, juichend als triomfantelijk bazuingeschal langs de vier windgaten, en alles met den gloed en de vette verf van Rubens doorzabberd en doorfonkeld.
Ge voelt er de begeerte doorheen zich uit het kleine vochtig-schemerige, huiverige, immer om zondenbang leven, los te rukken naar het feestelijke heidendom; niet naar het serene, harmonische heidendom der Hellenen, waar Goethe naar zuchtte, maar naar het dansende, joelende, zonnige Heidendom der Romeinen, waar de zevenpijp schatert, en Bacchus de druif in den mond perst.
Karel De Winter brengt bloemen naar Pan en speelt er voor op de lier. Dat is een meening, die elkendeen aan Karel zal laten. Maar we kunnen toch wel verrukt zijn om die bloemen, en meegeslepen worden door den zang. Dat doet Karel. En nu kunt ge zeggen en met reden soms: spijtig dat Karel er te veel filosofie doorweeft, en hij er geen verzenverhaal van gemaakt heeft, dat de balken hier en daar van te overladene luisterlijkheid kraken, dat er tafereelen in voorkomen, echter zonder onzedelijk te zijn, die te gedurfd zijn, dat er veel is waar ge niet tegen kunt. Ik geef u op voorhand gelijk. Maar luister !
Karel zingt! Hoor dat klinken! Seffens komt ge onder de bekoring, hoor hoe grootsch en muzikaal! hoe oprecht, hoe zuiver bedoeld,en ge moet luisteren, en ge moèt mee, hij pakt u bij den kraag met zijn sterke verbeelding en slingert u mee langs de banen waar den muzikalen hamer van zijn geestdriftig, wild-persoonlijk woord een weelde van lichten ontvonkt.
Het overweldigt u door zijn overvloedige pracht, zijn wroetende weelde, zijn onuitputtelijke overdaad, die u omhult en omzwiert en als doet verdrinken in een kazuivel van zonnen, fruit, liederen, wijn en bloemen.
En begin nu maar graten te zoeken! Ge redeneert niet meer, ge zijt overwonnen, ge balt de vuisten en roept bewonderend:
Wat is dat geweldig ! Wat is dat geweldig !
Ten minste zoo is dat met mij gebeurd, en dat wenschte ik eens gaarne te zeggen ter eere van den nederigen, eenvoudigen en hartelijken Karel De Winter !
Japanse vertaling van literair meesterwerk "Pallieter"(1 nov. 2004)
Zeer velen in Vlaanderen hebben ooit Pallieter gelezen. De hoofdfiguur van deze roman, Pallieter, is een vrolijke kerel en een schoolvoorbeeld van goed en gelukkig leven in Vlaanderen, een figuur die men enkel graag kan zien. De roman beschrijft verhalen uit het leven van Pallieter tegen de achtergrond van de ongerepte en geïdealiseerde natuur. Pallieter werd vereeuwigd door Felix Timmermans.
Timmermans werd op 5 juli 1886 in Lier geboren als het dertiende van veertien kinderen. Na een aanvankelijke carrière als tekenaar, begon Timmermans te schrijven en hij verdiende uiteindelijk veel lof als de auteur van de roman Pallieter, die in 1916 verscheen. Over de jaren heen groeide hij uit tot een populair en productief schrijver. Hij is wellicht de meest gekende Vlaamse, Nederlands schrijvende auteur in de wereld.
In 2004 werd voor het eerst een Japanse vertaling uitgegeven. De vertaler is de heer Yo Ishisaka, die enkele jaren in België werkte als voorzitter van de Belgische afdeling van een Japans bedrijf. Door deze ervaring kreeg hij veel interesse voor België en in het bijzonder voor Vlaanderen en de Vlaamse cultuur. Het boek werd in eigen beheer uitgegeven en kan verkregen worden bij de vertaler op het volgende adres: 4-4-57 Morikitamachi, Higashinada-ku, Kobe-shi 658-0001,
Felix Timmermans werd op 5 juli 1886 geboren en werd dertiende in een gezin van veertien kinderen. Hij bleef uiteindelijk wel de benjamin, want het veertiende werd slechts vier weken oud. Zijn vader was zoon van een kanthandelaar, zijn moeder de dochter van een Kempense smid. Mede door zijn vader die het werk van zijn vader voortzette, kwam Timmermans al snel in contact met de kantwereld. Reeds op zeer jonge leeftijd tekende hij patronen.
In 1918 stierf Timmermans vader, drie jaar later dan zijn moeder. Zijn gevoelens hieromtrent drukte hij als volgt uit : « Ik voel mij nu gelijk een klein kind, eenzaam en verlaten. Ik heb een grote, goede vriend verloren. »
Timmermans kwam als een ongeschoolde in de literatuur terecht en daarvan was hij zich ook bewust. Met spelling en zinsbouw had hij voortdurend last. Hij besefte dat de belangrijkste oorzaak van zijn ongeschooldheid gemakzucht en een tekort aan doorzettingsvermogen waren. Op de lagere school beoordeelden de onderwijzers zijn opstellen met slecht of zeer slecht. T verliet zijn school op zijn vijftiende. 's Avonds nam hij lessen aan de Lierse tekenschool en legde er zich toe op glasraamschilderen.
Vanaf zijn zeventiende levensjaar (1903) begon Timmermans gedichten te schrijven. Deze werden regelmatig opgenomen in « Lier Vooruit ». De uitgever hiervan bundelde een aantal van deze gedichten en bood ze aan zijn abonnees aan onder de naam « Door de dagen ». In de zomer van 1904 kreeg hij het boek « Dagen » van Stijn Streuvels in handen en dit opende voor hem een nieuwe wereld. Hij maakte zich los van de romantische invloeden en schreef enkele naturalistische werken waarvan er slechts twee gepubliceerd werden :
« Dezwemmerkens » en « Gelot ».
Timmermans had rond die tijd veel contact met de kunstschilder Raymond de la Haye, een man die hem sprak over spiritisme en andere occulte wetenschappen. Onder invloed van hem werd Timmermans zelfs een hele tijd vegetariër.
In 1905 schreef Timmermans samen met Antoon Thiry « Begijnhoofsproken ». Het eerste sprookje hiervan werd voorgelegd aan een leraar die de twee aanraadde dit deel op te sturen naar een tijdschrift. Via een zekere Karel Van de Oever kwam het uiteindelijk terecht bij Willem Kloos die een verhaal voor « De Nieuwe Gids » best kon gebruiken.
In 1906 werd Kloos voorzitter van de Lierse afdeling van de Bond voor Literaire Jonge Katholieken. Een jaar later doorkruiste hij samen met Flor Van Reeth het Vlaamse Land. Ze bezochten begijnhoven en Timmermans schreef later in « Schemeringen van de dood dat hij zelfs zin had gekregen om zelf pater te worden.
Nog in datzelfde jaar (1907) schreef Timmermans « Holdijn » een tragedie die zich inde 11 de eeuw situeerde. Hij stuurde het stuk in voor een toneelwedstrijd te Antwerpen, maar een positief antwoord bleef uit. In 1909 begon hij aan een nieuw stuk. De tragedie die ditmaal slechts uit één bedrijf bestond heette eerst « De Zending », maar kreeg later de titel « Helta ».
Timmermans maakte tussen 1903 en 1910 veel vrienden en onderging veel invloeden. Op 7 januari 1911 werd hij in het ziekenhuis opgenomen voor een breukoperatie en nadat er verwikkelingen optreden, vreesde hij zelfs te sterven.
Na zijn herstel begon hij aan « Pallieter ». Hij raakte in contact met eens meisje, Mej. Janssens. Hij leerde haar kennen op een toneelvoorstelling en na enkele afspraakjes besloten ze te trouwen.
Zijn ouders waren hiermee echter niet opgezet vermits Marieke tot de kaste van de « arme mensen » behoorde terwijl de familie Timmermans deel uitmaakte van de « gegoede burgerij ». Het koppel trouwde op twaalf oktober 1912 en de jonggehuwden begonnen een kantzaak.
Op 11 april schreef hij aan Jozef Muls: ik zit in grote verlegenheid. Ik moet de hele dag werken om wat te verdienen en vind hoegenaamd geen tijd meer, mij nog met de kunst bezig te houden. Het zou voor mij een ideaal zijn, indien ik op de redactie kon geraken van een blad, alzo zou ik stil kunnen leven en aan kunst doen. Later schreef hij: Ik weet niet meer wat te beginnen, ik word er bijna moreel door gebroken en voel mij wanhopig.
Het eerste hoofdstuk van « Pallieter » verscheen in augustus 1911 in « De Nieuwe Gids ».
De andere delen volgden en het laatste werd in september 1914 gepubliceerd.
In augustus 1914 brak de oorlog uit en hij vluchtte. Hij vluchtte naar Kortrijk en nam het handschrift van Pallieter mee. Drie weken later keerde hij terug naar Lier dat volledig verwoest was. Timmermans begon een snoephandeltje in zijn eigen woning daar de oorlog de kantzaak volledig vernield had.
In november 1917 verscheen het eerste fragment van zijn satirische dierenepos Boudewijn in De Nieuwe Gazet en nog voor dit dierenepos volledig af was begon hij aan Annemarie.
In 1918 legde de wapenstilstand zij literaire activiteit even stil.
Tussen 1922 en 1925 schreef hij werken zoals ondermeer: De pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt en De harp van St Franciscus, een boek waarvoor hij naar Italië zou reizen om het voor te bereiden. In 1924 schreef hij een Breughelroman. Dit boek nam veel van zijn tijd in beslag, mede door het feit dat hij zelden met rust werd gelaten en vaak werd gevraagd op lezingen.
Timmermans schreef nog een dichtbundel en hij stierf op 28 januari 1947.
2. Zijn werk
Er zijn drie belangrijke periodes te onderscheiden in het werk van Felix Timmermans.
De periode tot 1911
De periode van 1911 tot 1935
De periode na 1935
In 1911 komt Timmermans tot een nieuw levensinzicht, het is toen dat hij aan Pallieter begonnen is. Hij zei toen zelf: ik had verkeerd geleefd.
In 1935 was er zo geen groot keerpunt. Over zijn Boerenpsalm die in dat jaar verscheen zei hij: Een ding weet ik goed, zo een werk zou ik twintig jaar geleden niet kunnen geschreven hebben. Daar is eerst leven en verwisseling van licht en donker voor nodig.
Zijn eerste periode werd gekenmerkt door de schaduw kant van het leven, de dood. In de tweede periode is zijn blik gericht op de zonnige zijden van het leven en in de derde en laatste periodespelen beiden een belangrijke rol.
1. Zijn eerste periode: 1903 1911.
In deze eerste periode schreef hij verscheidene gedichten, tragedies, maar die zijn nooit opgevoerd en een aantal verhalen. Allen werden ze overschaduwd door angst voor het leven en gelooftwijfels.
Zijn eerste gedichten.
Hoewel Timmermans vooral prozaschrijver was, is hij zijn schrijverscarrière begonnen en beëindigd met het schrijven van gedichten. Doorgaans waren zijn romans poëtischer en lyrischer dan zijn gedichten, dat kwam omdat hij van naturen uit alles van uit een dichterlijke visie zag, maar hij had niet de zeggingskracht om de dingen een gebonden vorm te geven.
Er is een onderverdeling in zijn eerste reeks gedichten. De gedichten die hij schreef tussen 1903 en 1906 behoren tot een eerste groep verzen. In deze gedichten is weinig structuur, ze bewijzen wel wat voor een fantastisch scherp observatievermogen hij had e wat een sterke zin voor kleur. Eigenlijk waren die eerste gedichten enkel korte beschrijvingen in verzen gegoten.
De gedichten die hij schreef tussen 1906 en 1910 verschilden sterk van de eerste groep, zowel in vorm als in inhoud. Ze werden in verscheidene tijdschriften gepubliceerd. Het waren niet enkel beschrijvingen zoals bij de eersten maar ze tonen zijn enorm sombere momenten, zijn verwarde gemoedstoestanden zijn geestelijke ontreddering uit deze periode.
Begijnhofsproken.
Na de eerste verzen schreef Felix Timmermans de begijnhofsproken, hij deed dit in samenwerking met Antoon Thiry. Ze verschenen pas in 1912, al werden ze nog voor schemeringen van de dood geschreven dus komen ze chronologisch vlak na de eerste verzen. Samen met Antoon Thiry schreef Felix Timmermans zijn eerste sproken, Van den EcceHomo en het bange Portiereske. Hoewel er angstvisioenen worden opgeroepen in deze novellen is er geen spraken van problematiek en zwaarmoedige stemmingen zoals dat wel het geval is in zijn tweede reeks verzen en in Schemeringen van de Dood.
De verhalen gaan over de vrome simpele en naïeve bewoners van het begijnhof.
Er zijn ook duidelijk invloeden van de Tachtigers en van de taal van Guido Gezelle en Stijn Streuvels.
Schemeringen van de Dood
Verschenen in 1910. Het boek bevat zes novellen met de dood in de hoofdrol.
Felix Timmermans wil zich verlossen van verschrikkelijke angst voor de dood, hij schrijft zijn dwangvoorstellingen van zich af. Tegelijkertijd kan hij er enorm van genieten om de verhalen zo onheilspellend te maken. Hiervoor gebruikt hij weer zijn fantastische beeldspraak weliswaar om er geforceerd sombere taferelen mee te beschrijven.
2. Zijn tweede periode 1911 1935
PALLIETER
Het boek beschrijft de avonturen van een volwassen boerenkerel. Pallieter woont in Lier, in het Netheland met zijn huishoudster Charlot, zijn paard Beiaard, zijn hond Loebas, de ooievaar Peterus en enkele andere dieren. Ter gelegenheid van de kermis is er een groot feest voor de hele familie. Ook het frisse petekind van Charlot, Marieke, wordt uitgenodigd. Pallieter wordt verliefd op haar. Wanneer Pallieter verneemt dat er een spoorlijn zal worden aangelegd doorheen het stuk land waarvan hij zoveel houdt, besluit hij de wijde wereld in te trekken. Maar eerst nodigt Pallieter Marieke uit, verklaart zijn liefde en vraagt haar ten huwelijk. Hij trouwt met haar in september. Hun jonge huwelijksliefde beleven Pallieter en Marieke in een huwelijksschuit. Samen blijven ze nog in het Netheland wonen, tot Pallieter de uitbundige vader wordt van een drieling. Dan trekt het jonge gezin samen met Charlot de wijde wereld in.
De spil van het hele verhaal is de uitbundige verheerlijking van het leven. In een roes van bewondering drukt Pallieter vol eerbied zijn gevoelens uit voor al de heerlijkheden van het leven. Niet alleen het wonder van de natuur wordt weergegeven maar ook het besef en de pijn van de vergankelijkheid. Met een naïeve inzet neemt Pallieter het op voor bedreigde bomen en mishandelde oude paarden. Pallieter staat in een innig en direct contact met de natuur doorheen de wisseling van de seizoenen.
In vrijwel al de werken van Timmermans speelt het leven op het platteland een grote rol. Hoewel hijzelf geen boerenzoon was, had Timmermans een grote bewondering voor het zware, toen nog niet gemechaniseerde werk van boeren en boerinnen. Zijn boek "Pallieter" gaat niet over een kleine keuterboer maar over een welstellende boer die een overvloed heeft aan eten, drinken en plezier. Vele passages doen denken aan Breugheliaanse taferelen
Er heerst een grote samenhorigheid en openheid tussen de bevolking van het "Netheland". Hoogtepunten in hun leven zijn de processies, kermissen en huwelijksfeesten. Eten en drinken zijn heel belangrijk. De godsdienstbeleving speelt een belangrijke rol in het boek.
Pallieter is de mens die Timmermans had willen zijn tijdens de periode waarin hij het boek schreef, als gevolg van de omstandigheden die aan het schrijven voorafgingen (ernstige ziekte). Ten onrechte heeft men de auteur met zijn schepping willen vereenzelvigen. Felix Timmermans was helemaal niet zo uitbundig als Pallieter. Timmermans had een rustig temperament.
Van Breughel tot Fransiscus
In de periode tussen Pallieter en Boerenpsalm schreef Felix Timmermans twee belangrijke werken. Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken gepubliceerd in 1928 en De Harp van Fransiscus, uitgekomen in 1932. Het was niet zijn bedoeling om een wetenschappelijke biografie te schrijven, al heeft hij wel vrij veel opzoekingswerk verricht. Men vraagt zich af hoe hij er bij komt om over deze twee mensen een biografie te schrijven. Felix Timmermans was simpelweg al van kindsbeen af geïntrigeerd door de grote schilder Pieter Breughel en de dichter Fransiscus van Assisi.
Om deze werken te schrijven heeft Timmermans dus zwaar opzoekingswerk geleverd en de gaten opgevuld met zijn eigen verbeelding.
Pieter Breughel
Timmermans kreeg kritiek op zijn werk, hij zou Pieter Breughel als een zwak mens hebben voorgesteld. Timmermans zei zelf over Pieter Breughel Groot was zijn werk, zwak was hij als mens, maar juist daarom had hij zoveel te zeggen
In zijn roman bouwde Felix Timmermans met opzet een fictief personage in, Jan Nagel.
Nagel was de figuur waar Pieter Breughel naar opkeek.
Samenvatting van tweede periode :
Door het zo fantastische werk Pallieter, werden alle later geschreven werken met Pallieter vergelijken daardoor kreeg Felix Timmermans veel kritiek te verwerken.
Het leek alsof Timmermans zijn werk na Pallieter altijd maar slechter werd. Gelukkig bracht Boerenpsalm daar verandering in.
3. Zijn derde periode na 1935
Boerenpsalm
Het verhaal gaat over boer Wortel en zijn vrouw Fien. Ze hebben 11 kinderen waarvan er hun 4 ontnomen werden. Eén kind werd zelfs blind geboren. Wortel was de beste vriend van de pastoor. Hij vertelt wat er tijdens de verschillende jaargetijden gebeurt op de boerderij. Zijn zoon Fons had een eigenzinnig karakter. Na een woelig seksleven pleegt hij zelfmoord. Dat was zeer onchristelijk en een grote schande. Wortel hield het voor zich. Dan wordt Fien ziek. Een slap hart enerzijds en de voortdurende ongerustheid over Fons anderzijds zijn de oorzaken die tot haar dood leiden. Het werd een droge, hete zomer tot de avond van Fiens dood. Dan barstte er een hevig onweer los. Na een tijd huwt Wortel met Frisine, de eerste vriendin van zijn zoon Fons. Ze kregen uiteindelijk twee kinderen, het derde was op komst toen Wortel op een avond verdwaalde. Frisine ging hem samen met de andere dorpsbewoners zoeken, maar viel in het water. Door de opgelopen koude werd ze ziek, met de dood als gevolg. Vijf jaar na haar dood vond de pastoor een nieuwe vrouw voor Wortel, maar het geplande huwelijk ging niet door. Wortel zou immers afstand moeten doen van zijn boerenleven en dat kan hij niet. Dit werd hem kwalijk genomen door de pastoor waarop hun vriendschap eindigde. De uiteindelijke dood van de pastoor heeft hem zwaar aangegrepen maar toch dankt hij God voor alles wat hij gekregen heeft en vraagt Hem om nog lang te mogen leven en werken.
Dieptepunt
Het dieptepunt ligt in het hoofdstuk waar Wortel 8 maanden in het gevang zit. Hij denkt dan aan zijn vrouw en kinderen, maar in de eerste plaats aan zijn land. Voor een boer is dat het ergste wat hem kan overkomen, zijn land kwijt spelen.
Het is een open einde. In elk hoofdstuk beschrijft Wortel de belangrijkste gebeurtenissen uit zijn leven. In het laatste hoofdstuk uit hij zijn dank aan God voor al wat hij gekregen heeft en wenst hij nog vele jaren te werken. Dit blijkt uit de volgende zin : en laat Uw Wortel als tegendank nog vele jaren op Uw veld in het zweet zijns aanschijns mogen werken! Dank op voorhand! Daarop stopt het verhaal en vernemen we niets meer over zijn verder leven.
Titelontleding
Boerenpsalm is een lofzang op de mens en het harde boerenleven, hetgeen niet altijd idyllisch is. De boer heeft een hard leven. Hij moet bijna constant werken, maar lijdt toch armoede, honger, leed en verdriet. Maar de boer klaagt niet. Hij houdt van zijn veld en alles wat daarbij hoort.
Het verhaal speelt zich net zoals in Pallieter af op het land aan de Nete.
Ik zag Cecilia komen In boerenpsalm komt Felix Timmermans het dichtst bij de realiteit, maar in Ik zag Cecilia komen ontvlucht hij de realiteit meer dan ooit. Het is een boek vol dromen en romantiek, hoewel het een tragisch slot heeft.
De ik-persoon is een jonge ziek man die om te genezen in de frisse Kempense lucht is komen wonen. Hij heeft het zwaar omdat hij gebroken heeft met zijn verloofde Roelinde. Maar hij komt Roelinde gauw te boven eens hij Cecilia ontmoet heeft. Toch wil hij aan zijn verloofde trouw blijven. Na een wandeling met Cecilia in de regen wordt ze ziek, hij gaat voor haar het geneesmiddel zoeken, een geneesmiddel wat niet bij ons te vinden is. Als hij terugkeert is Cecilia gestorven.
Gedurende zijn hele carrière bezint Timmermans zich over de betekenis van het leven en de dood.
Adagio
Zoals eerder gezegd is Timmermans zijn carrière begonnen en geëindigd met het schrijven van gedichten. Adagio is de verzenbundel waarmee hij net voor zijn dood zijn carrière mee stopte. De bundel mag beschouwd worden als zijn geestelijk testament. Ondanks zijn fantastisch vermogen om dingen te beschrijven en beeldspraak te gebruiken is hij er echter nooit goed in gelukt om zijn gevoelens in gedichten te gieten. Sommige gedichten doen zeer onbeholpen aan , maar die onbeholpenheid toont juist aan dat het over gevoelens uit zijn diepste innerlijke ging.
In de troebele tijden van de Franse revolutie is Karel Alexander Jozef Timmermans (1777-1837), overgrootvader van Felix Timmermans en afkomstig van Mechelen, zich in Lier komen vestigen. Volgens de overlevering zou hij op die manier de Mechelse kantstijl tot binnen de Lierse omwallingen hebben gebracht. Hij bevond zich dan ook in een bevoorrechte positie. Zijn vader was wever , wat een bijzonder ambacht was in die periode en zijn moeder was een Mechelse kloskantwerkster.
Toen Heathcoat rond 1810 in Engeland de mechanisch geweven tule uitvond, kon Karel Timmermans daar al spoedig van mee profiteren. Waarschijnlijk werden er immers al van in de beginperiode kleine hoeveelheden van deze belangrijke uitvinding over het kanaal gesmokkeld. Hij ging zich interesseren voor de nieuwe tuletechniek met de naald, maar de juiste datum waarop hij begonnen is met doorstopkant in Lier hebben we niet. Als conscrit en gewetensbezwaarde tegen de Franse bezetting weigerde hij een burgerlijk huwelijk aan te gaan. Ook in de officiële patentregisters staat hij niet opgeschreven, zodat in het stadsregister geen sporen van het startpunt van de doorstopkant te vinden zijn. Van zijn zoon, Antoon Timmermans, weten we dat hij in 1842 wel genoteerd staat als omlopende kramer in kantwaren en dat hij een kantschool zou hebben opgericht.
Vanaf 1850 zien we dan de haaknaald op het toneel verschijnen, wat voor Lier van bijzonder groot belang zal zijn. Tussen 1866 en zijn sterfdatum 1874, is Antoon Timmermans koopman in kanten, zodat hij eveneens de opkomst van de Cornely-borduurmachine en het parelwerk te Lier heeft meegemaakt.
Het ei van Columbus kwam er in Lier rond 1880, met de omschakeling van maar liefst 3000 Lierse kantwerksters naar parelwerksters. Een omschakeling die vrij vlot is verlopen aangezien de parels met dezelfde techniek en met dezelfde haaknaald verwerkt konden worden.
De twee belangrijkste Lierse bijzonderheden waren uiteindelijk het machinale Cornelywerk op tule, met de hand bestuurd en met de hand ingevuld met siersteken, met pareltjes en passementen. Daarnaast was er ook het Lierse macramé of etsborduursel, eveneens vervaardigd met de Cornely, maar dan op thermogaze. Rond 1890 werd de productie van geborduurde kledij en sluiers opgevoerd. In die tijd waren ook de beparelde handtassen al in trek, net zoals de applieken en galons in parels en paillet voor grote hoeden en hoepelrokken. Er werden tot begin jaren 1900 allerhande creaties verwerkt voor de mode.
Voor de zes zusters van Felix Timmermans samen, waren in Lier vele honderden thuiswerksters aan de slag. De grote export was toen bestemd voor Amerika, Londen en Parijs.
Na de 1ste wereldoorlog werd de productie van borduursels, parel-en paillettenwerk en de zwaarder bewerkte paarlen handtassen hervat. Een hoogtepunt waren de volledig beparelde Charleston kleedjes, gedragen vóór de crisisjaren van 1930.
Direct na de 2de wereldoorlog ging de aandacht vooral naar de prachtige beparelde handtassen of beaded bags, met sloten als een sierraad bewerkt. Voor het eerst verwerkte men ook borduursels en perlages voor confectie, breigoed en haute couture. Dit ging door tot de crisis van 1965, waarbij de verkoop van de beaded bags werd beëindigd. De firma Paaps Embroidery heeft de productie nog meer dan 35 jaar voortgezet met Cornely, perlages en vanaf 1976 alle borduurtechnieken met de computergestuurde automaten tot 1998.
Felix Timmermans werd geboren te Lier op 5 juli 1886, als zoon van een kanthandelaar. Was het dertiende van veertien kinderen. Volgde alleen lager onderwijs. Vóór de Eerste Wereldoorlog lid van 'De Vlaamsche Veem'. Huwde in 1912 en kreeg vier kinderen. Tijdens de oorlog 1914-1918 activist en voorzitter van de Lierse afdeling van Volksopbeuring. Week in november 1918 naar Nederland uit. Keerde ongehinderd terug begin 1920. Kreeg de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Vlaamse Letterkunde (periode 1918-1920) voor De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen. In 1925 medestichter van De Pelgrim, een beweging die de katholieke Vlaamse kunst hoger wilde opvoeren. In hetzelfde jaar corresponderend en van 1933 af werkend lid van de 'Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde'. Eerste voorzitter van de 'Scriptores Catholici' in 1935. Tijdens de Tweede Wereldoorlog voorzitter van de 'Vlaamsche Kunstenaarsgilde' in Lier en voorzitter van de gouw Antwerpen van de 'Federatie van Vlaamsche Kunstenaars'. Op 9 mei 1942 werd hem de Rembrandtprijs van de Hansa-Stichting van de Hamburgse universiteit toegekend. Werd op 6 augustus 1944 getroffen door kransslagadertrombose. Beschuldigd van collaboratie, maar niet gearresteerd. Op 22 december 1946 werd zijn dossier zonder gevolg gerangschikt. Overleed te Lier op 24 januari 1947
Uitvoerig
Felix Timmermans was van jongs af een overtuigd Vlaams-nationalist. Lang vóór Jules Destrée schreef hij, op 11 februari 1906, in een Liers blad: 'Belgen bestaan er niet' en op 8 december 1915 noemde hij, in een artikel in De Vlaamsche Post, een vrij en zelfstandig koninkrijk Vlaanderen de droom van alle Vlamingen.
Hoewel Het kindeken Jezus in Vlaanderen (1917) zijn eerste boek was dat in het Duits werd vertaald, heeft Timmermans met zijn Pallieter (1916) de grondslag gelegd van een Europese bekendheid, die ook in de andere werelddelen weerklank vond. Zijn belangrijkste werken werden in de meeste Europese talen uitgegeven en ook in Noord- en Zuid Amerika verspreid. Sommige ervan werden ook in het Chinees, het Japans, het Hindi, het Zuid-Afrikaans en het Esperanto vertaald. Zijn toneelstukken, bijna alle bewerkingen van zijn romans of verhalen, in samenwerking met andere auteurs geschreven, werden ook in het buitenland opgevoerd; En waar de ster bleef stille staan werd in Parijs zowel in het Nederlands als in het Frans op het toneel gebracht. Zijn populariteit was zo groot, dat hem herhaaldelijk gevraagd werd in het buitenland spreekbeurten te houden en voor te lezen uit zijn werk, vooral in Nederland, Duitsland en Zwitserland. Zijn succes was voor een belangrijk deel toe te schrijven aan het feit dat zijn werk niet alleen zo uitgesproken Vlaams, maar ook zo levensblij en zo poëtisch is. Het werd met zoveel gemoedswarmte geschreven dat de lectuur ervan een geluksgevoel bij de lezer opwekt. Het is sterk heimat- en natuurgebonden, maar weinig tijdgebonden. Zijn stof zocht hij meestal in het verleden, vooral in het volksleven van zijn geboortestad, zoals hij het had meebeleefd in zijn jeugd. Zonder dat hij sociale problemen behandelde, had zijn werk toch een uitgesproken volks karakter.
Nadat hij op 15-jarige leeftijd de school had verlaten, verdiepte hij zich in de theosofie, de astrologie, het spiritisme en het occultisme. Het gevolg was dat hij een geloofscrisis doormaakte en aan alles begon te twijfelen. De weerslag daarvan op zijn gemoedsleven manifesteerde zich in een aantal zwaarmoedige gedichten, in een paar onopgevoerde noodlotsdrama's, waarvan er een, Holdijn, in De Nieuwe Gids werd opgenomen, en in de sombere verhalen uit Schemeringen van de dood (1910), waarmee hij vooruitliep op het magisch-realisme.
Toen hij in februari 1911, na een heelkundige bewerking, zo ziek werd dat er voor zijn leven werd gevreesd, voltrok zich een beslissende wending in zijn gemoedsleven. Het sterke verlangen naar een probleemloos leven dat hem toen aangreep, gaf hij gestalte in de figuur van Pallieter, de incarnatie van de adamische mens die hij had willen zijn. Pallieter doorbrak de taboes van de burgerlijke moraal, contesteerde elke schending van de natuur en genoot intens van het leven. Pallieter kan als een therapeutische roman beschouwd worden in een tweevoudige betekenis: al schrijvend bevrijdde de auteur zich van zijn pessimisme en bij de lezer stimuleerde hij de levenslust. Het boek kan ook beschouwd worden als het eerste vitalistisch prozawerk in de Nederlandse literatuur. Structureel is het eerder een aaneenschakeling van taferelen, waarvan de opeenvolging wordt bepaald door de wisseling van de seizoenen, dan een roman volgens de normen van de tijd waarin het werd geschreven. De plastische rijkdom van zijn natuurbeschrijvingen en de originaliteit van zijn beeldspraak vestigden de aandacht op zijn aangeboren dichterlijkheid, op zijn eerder lyrisch dan episch talent.
Stilistisch zijn er duidelijke constanten in de werken die hij in de periode tussen Pallieter en Boerenpsalm (1935) schreef, maar voor het overige toonde hij zich verrassend veelzijdig. De verteller kwam het sterkst op de voorgrond in Driekoningentryptiek (1923) en in de korte verhalen uit Het keerseken in de lanteern (1924) en Pijp en toebak (1933), de dichter daarentegen in De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen (1918). Het romantisch karakter van zijn werk manifesteerde zich het duidelijkst in Anna-Marie (1921) en het religieuze in Het kindeken Jezus in Vlaanderen (1917) en De harp van Sint-Franciscus (1932). Geheel apart in zijn werk staat Boudewijn (1919), een satirisch dierenepos in verzen, geschreven in de trant van de middeleeuwse Reinaert, een aanklacht tegen de verfransing en de verdrukking van het Vlaamse volk en tevens tegen de lijdzaamheid en de laksheid van de Vlamingen. Zijn meest omstreden, maar ook zijn meest vertaalde boek is de geromanceerde biografie Pieter Bruegel, zo heb ik u uit uw werken geroken (1928), een subjectieve reconstructie van het leven van de 16e eeuwse schilder aan de hand van de schaarse gegevens in Het schilder-boeck van Carel van Mander en van zijn schilderijen.
Toen omstreeks 1930 een nieuwe generatie schrijvers meer nadruk ging leggen op de inhoud en het episch karakter van de roman, de impressionistische beschrijvingen achterwege liet en meer belang ging hechten aan de psychologische ontleding, leek Timmermans voorbijgestreefd. Met zijn Boerenpsalm toonde hij in 1935 echter aan, dat hij in staat was zijn verteltrant te versoberen zonder zijn persoonlijke stijl prijs te geven. De structuur van zijn roman was steviger dan in zijn vroegere werken, epiek en lyriek hielden elkaar in evenwicht. Hij bevestigde de boodschap van zijn vroegere werken door aan te tonen dat het leven de moeite waard is geleefd te worden, maar hij nuanceerde de schaduwzijden ervan sterker dan voorheen.
Ik zag Cecilia komen (1938) is een gedicht in proza, een idylle met een tragische afloop, een melancholische romance. Heeft de mens een vrije wil of wordt zijn lot bepaald door de goddelijke Voorzienigheid en in hoever is hij dan verantwoordelijk voor zijn daden? Die vraag had hem reeds in zijn jeugd beziggehouden: hij raakte ze ook aan in Ik zag Cecilia komen en kwam erop terug in zijn omvangrijkste werk, De familie Hernat (1941), een 3-delige roman over drie generaties van een zonderlinge familie.
Toen Timmermans de laatste hand legde aan het levensverhaal van Adriaan Brouwer (1948), die hij op zijn sterfbed een terugblik laat werpen op zijn leven, lag hijzelf ziek te bed. Met een ontroerende sereniteit nam hij afscheid van het leven met de verzenbundel Adagio (1947), waarin het weemoedig vergankelijkheidbesef de toon aangeeft en een deemoedige overgave aan Gods wil de religieuze sfeer bepaalt.
Felix Timmermans was niet alleen een schrijver, die zo geheel apart staat in de literatuurgeschiedenis dat hij zomin navolgers als voorgangers heeft gehad, hij was ook een tekenaar en een schilder met een geheel eigen imago. Verscheidene motieven uit zijn literair werk heeft hij ook een grafische en plastische vorm gegeven. Het schrijven beschouwde hij als een beroep: het kostte hem veel moeite en inspanning. Het tekenen en schilderen was voor hem een ontspanning: hij deed het zonder moeite, op de naïeve manier van de zondagsschilder. Zijn grafisch en plastisch werk behoort tot de volkskunst, maar manifesteert toch een onmiskenbare aanleg en een onloochenbaar talent.
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.