De Herfst blaast op den horen.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Stefaan Magerman - Tijdschrift - Okra 2007.
Precies zestig jaar geleden stierf Felix Timmermans. Toen verscheen ook zijn dichtbundel, zijn testament Adagio. Ja, als kind verwens je vaak gedichten, maar met het ouder worden begrijp je meer van het leven en
worden gedichten véél zinvoller. Dan pas zie je de volle betekenis van elk woord, elke beeldspraak, elke zin en elk leesteken. Wat Felix Timmermans, de Fé, ons naliet, is niet alleen heel mooi, maar ook ontroerend en beklijvend.
Timmermans (Lier, 1886-1947) was een veelzijdig kunstenaar, een gelovig man die de natuur bewonderde en er zich over verwonderde. Die er Gods hand in zag en zich goed voelde als hij de mensen met zijn kunst gelukkig kon maken.
Niet alleen bewonderde en schreef Timmermans over Sint-Franciscus in De harp van Sint-Franciscus, er stak een stukje Franciscus in hemzelf. Ondanks alle kritiek zou hij zich nooit verlagen tot hatelijkheden. Hij minimaliseerde de vijandige houding door te wijzen op onwetendheid of vergetelheid.
Godfried Bomans noemde Felix Timmermans zelfs een irenisch schrijver, naar het Griekse woord irènè, wat vrede betekent.
De innerlijke Fé
Een mens krijgt altijd wat van zijn vader en moeder mee. De grote Duitse auteur Johann Wolfgang von Goethe, schreef dat hij van zijn vader de ernst en de gestalte had geërfd en van zijn moeder de vrolijke natuur en de lust tot fantaseren en schrijven. Guido Gezelle had het luchtige, maar eigengereide en naarstige van zijn vader en de vroomheid en melancholie van zijn moeder.
Velen zien in Timmermans werk een evolutie van zwaarmoedigheid naar levenslust. Ik vind van niet. In het leven en de werken van de Fé is veeleer een golfbeweging te bespeuren. Nu eens drijft de levenslust en jovialiteit van vaderszijde boven, dan weer de angst, bezorgdheid en overgevoeligheid van zijn moeder. Een in geloof twijfelende en zoekende Fé, die een zware geestelijke crisis doormaakte, pende de Schemeringen van de dood neer. Een zestal jaar later krijgen we, nadat Timmermans oog in oog met de dood had gestaan, inderdaad een explosie van levensdrift in zijn bekende Pallieter.
Ik zag Cecilia komen
Felix Timmermans en Pallieter zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Hij schreef nog verschillende andere pareltjes, minder bekend, maar minstens even mooi. Eén ervan is de novelle Ik zag Cecilia komen. Het is een smaakvol geschilderd en getekend verhaal, dat een vervolg lijkt te kennen in zijn laatste werk Adagio. Een jongeman, verloofd met Roelinde, wordt één maand voor zijn huwelijk zwaar ziek en gaat naar de Kempen om te herstellen. Daar lijdt hij onder de afwezigheid van zijn Roelinde tot hij kennismaakt met de dorpsonderwijzer (die een dichtbundel schrijft) en zijn dochter Cecilia. Hij wordt hevig verliefd op Cecilia, maar wil Roelinde trouw blijven. Tot het noodlot toeslaat. De rest moet je zelf ontdekken
De dichtbundel Lied van God van de dorpsonderwijzer intrigeert me. Hoewel Adagio pas in 1947 verschijnt, denk ik dat de Fé al bij Ik zag Cecilia komen in 1938 met zijn later verschenen gedichten bezig was. Krijgen wij een onrechtstreekse verwijzing met Lied van God naar zijn op stapel staande gedichten? Ook themas als herfst, ziekte, lijden, verdriet, stilte, geloof, dood en doodsverlangen zitten in beide werken.
Adagio
Adagio is een term uit de muziekwereld, en betekent langzaam en rustig te spelen. De gedichten zijn dan ook muziek op zich. In 1944-1947 was Timmermans er lichamelijk heel
slecht aan toe, oorlogsperikelen hadden hem ook psychisch belast. Het was alsof hij het einde voelde naderen. Langzaam neemt hij in zijn gedichten afstand van het leven, inderdaad een adagio, een rustig en langzaam uitsterven van klank, licht en beeld. Zijn dochter Lia vertelt :
Hij had zich van alles losgemaakt en zich naar God gericht.
Zijn gedichten krijgen een dubbele dimensie: de herfst wordt de herfst van het leven, symbool van vergankelijkheid.
De avond wordt het nabije einde. Weemoed, de mysterieuze aanwezigheid van God, de vergankelijkheid, de stilte, de dood en het doodsverlangen keren voortdurend terug in zijn gedichten, die eigenlijk prachtige gebeden zijn.
In het mooie De Herfst blaast op den horen wordt het naderende levenseinde subtiel, raak en poëtisch uitgebeeld. Het begint met een schildering van de vergankelijke herfst : hoorngeschal, de bomen die wieroken, vruchten die overrijp zijn, spinnenwebben als gouddraden, reeën
Maar dan komt de realiteit, onze vergankelijkheid: Alle schoonheid zal verdwijnen, want alle schoonheid is slechts droom. En dan treedt de gelovige Fé krachtig naar voren :
Gij zijt dEeuwigheid. Een mens is God dankbaar voor al het mooie dat Hij ons schenkt : de natuur met alles erop en eraan. Tot slot: het einde, alles valt stil, niets groeit noch bloeit, nu komt de wintertijd. De wintertijd is ook in de Fé zelf begonnen, het einde is in zicht: Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten. De Fé, de goede Fé is gelouterd, heeft afstand genomen van alles en is gelaten, klaar om tot God te gaan, klaar om te sterven. Wat gebeurde op 24 januari 1947 om 1.15 uur: Ik ben bereid.
De Herfst blaast op den horen
De Herfst blaast op den horen,
en t wierookt in het hout;
de vruchten gloren.
De stilten weven gobelijnen
van gouddraad over t woud,
met reeën, die verbaasd verschijnen
uit varens en frambozenhout,
en sierlijk weer verdwijnen
De schoonheid droomt van boom tot boom,
doch alle schoonheid zal verdwijnen,
want alle schoonheid is slechts droom,
maar Gij zijt dEeuwigheid!
Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt
en zegen ook zijn vruchten.
Een ganzendriehoek in de luchten;
nu komt de wintertijd.
Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten.
Ik ben bereid.
*********************
|