Zaterdagnamiddag gaan Denise en ik naar mama. Terwijl ik de auto parkeer, gaat Denise al op weg naar mamas afdeling. Als ik boven kom, heeft zij mama al uit de stoel gehaald en is druk bezig om mama op de wc te zetten. Dat doen we altijd vooraleer we met mama op stap gaan. Zo gebeuren er geen ongelukjes. Het is werkelijk een vaste routine geworden.
Maar deze keer verloopt het niet zo vlot. Ik zie meteen dat Denise het behoorlijk lastig heeft met mama, die volledig tegenwerkt. Bovendien staat mama weer zeer wankel op haar benen. Ik schiet haar meteen ter hulp en we hebben onze handen vol aan mama. Zij wil absoluut niet op de wc gaan zitten. Er zit niets anders op dan haar weer aan te kleden. Ik druk Denise op het hart dit vaste ritueel achterwege te laten, zeker als ze alleen bij mama op bezoek is. Nu dat mama steeds minder begrijpt wat er van haar verlangd wordt, is de taak om haar naar het toilet te laten gaan, echt te zwaar geworden voor Denise. Ook voor mij wordt het langzaam aan een ondoenbare opdracht.
Van een verplegende vernam ik enkele dagen geleden, dat ze nu telkens met twee personeelsleden moeten zijn om mama te verzorgen: wassen, aan- en uitkleden, en ook om haar s avonds in bed te leggen. Alleen lukt het niet meer! zei de bejaardenhelpster nog bezorgd.
Meer en meer kom ik tot het besef dat mama sterk achteruit gaat. Mijnheer Alzheimer doet zijn werk grondig. De onmenselijke aftakeling zet zich schrijnend verder en het is onomkeerbaar. Ik kan enkel hopen dat mama nog eens een goede dag heeft. Maar er rest mij niets anders dan machteloos toe te kijken hoe mama, - om het met de woorden van singer songwriter Ron Buitenhuis te zeggen -, nog slechts een hoopje mens is geworden.
Vrijdagmorgen om 10 uur ga ik weer met volle moed naar mama.
Ze zit in de stoel op haar kamer, de televisie aan, maar mama slaapt. Verdwaasd als ze is, nadat ik haar heb wakker gemaakt, herkent ze mij niet. Ik laat haar een tijdje bekomen, praat tegen haar, spreek haar zoveel mogelijk aan met het woordje mama, in de hoop dat ze door krijgt wie ik ben. Maar het lijkt aan haar voorbij te gaan. Ik krijg niet de minste reactie. Nog maar een korte tijd geleden kreeg ik haar met een kleinigheidje aan het lachen, ook dat gaat nu vandaag mis. Ze blijft me onbegrijpend aanstaren met die lege blik van haar. Ik heb het er erg moeilijk mee. Op zo een moment zou ik het willen uitschreeuwen: Mama, ik ben het, Ellen!, maar ik doe het niet. Het heeft totaal geen zin. Maar de moed zakt me in de schoenen.
En dan eindelijk, terwijl ik haar haar in de krulspelden draai, grijpt ze naar mijn hand en zegt: Zoete, oh jij bent toch mijn lotje, hé? Ik neem haar in mijn armen en fluister stilletjes in haar oor: En jij bent mijn lotje. Ik blijf haar veel te lang heel stevig vasthouden alsof ik bang ben als ik haar loslaat, ik haar weer kwijt zal zijn. Ik weet maar al te goed dat ik haar langzaamaan verlies, elke dag een beetje meer. En de pijn om dat verlies blijft.
Donderdagmorgen bel ik naar mamas afdeling. Een verzorgende vertelt me dat ze gisteren meteen na het avondeten en deze morgen vóór het ontbijt mama hebben geprikt. Haar suikergehalte is helemaal normaal, dus er is niets aan de hand, verzekert ze mij. Dat stelt me enigszins gerust. De verzorgende legt uit dat ze op vaste tijden drank krijgen: s morgens koffie bij het ontbijt, s middags soep en drank bij het middageten, snamiddags krijgen ze koffie of een frisdrank en s avonds koffie bij de boterhammen. Voor het slapen gaan nog een glas water voor het nemen van de pillen. Bij warm weer geven wij ze nog een extra drankje.
Ik zeg haar dat dit voor mama misschien toch niet voldoende is en vraag of het mogelijk is om haar tussendoor nog wat te drinken te geven. Ik vind het zo erg dat ze voortdurend dorst heeft. Ik weet dat ze zelf niet meer in staat is om een drankje te vragen. Mama is volledig afhankelijk geworden van de goodwill van anderen om haar regelmatig te laten drinken. Wat erg toch!
De laatste tijd valt het mij op dat mama voortdurend grote dorst heeft. Zo ook weer vandaag. Ze drinkt eerst het groot glas water dat ik haar geef meteen volledig uit, daarna in de cafetaria drinkt ze haar fruitsap in één teug leeg. Ik zit er een beetje raar naar te kijken.
s Avonds aan tafel vertelt Karoline mij dat mama de vorige dag bijna geen tijd nam om haar boterhammen te eten, maar de ene kop koffie na de andere dronk. Dat is niet meer normaal en ik vraag mij af of mama ouderdomsdiabetes heeft. Ik weet dat mensen met suikerziekte vaak veel dorst hebben.
Ik begin mij zorgen te maken. Ik leg alles uit aan een verplegende en die verzekert mij dat ze mama zullen prikken om haar suikergehalte te bepalen.
Het gaat met mama weer iets beter vandaag. Ze herkent ons meteen en wat is ze weer blij dat Arsène er bij is. We halen mama uit de stoel. Ik merk op dat haar broek volledig gevlekt is. Mama heeft het weer voor elkaar gekregen om een stuk van de zondagse taart onder haar poep te deponeren. Zondagsdienst, dus geen mens die tijd heeft om dat te voorkomen. Ik krijg wel meteen hulp om mama een andere broek aan te doen. Mama is zo slecht te been, dat ik dat niet meer alleen aan kan. Ze moet vastgehouden worden of ze valt.
Als ze er weer netjes uitziet, gaan Arsène en ik met haar naar de cafetaria. Als we binnen komen en een tafel uitzoeken, kijkt de dame, die gisteren voor de bediening zorgde, mij bedenkelijk aan. Ze heeft de hele toestand, dat mama niet wou gaan zitten, meegemaakt. Oei! zegt ze. Wijzend op Arsène, lach ik haar toe: Geen probleem, ik heb vandaagversterking meegebracht! Het lukt vrij goed om mama te laten plaats nemen.
We bestellen voor mama een fruitsap, voor ons het biertje van de week, een Tongerlo. De Tongerlo wordt geserveerd met wat kaas bij. Goed voor ma, heeft ze iets om te knabbelen zegt Arsène. Wat wordt ze weer verwend! Mama vertelt van alles tegen hem, maar hij kijkt me een beetje hulpeloos aan. Ze spreekt zo stilletjes. Ik begrijp er niets van! zegt hij. Ja, ik was er al bang voor. Het ziek zijn, heeft toch weer gevolgen. Ze staat niet alleen heel wankel op haar benen, maar ook de kracht in haar stem is ze (voorlopig?) kwijt. En van haar brabbeltaaltje is nu bijna niets meer te verstaan.
Karoline en Marcel komen er bijzitten. Marcel wordt verwend met een wafel met slagroom en een cola. Ondertussen heeft mama het glas bier van Arsène in de gaten gekregen. Het wordt een welles nietes spelletje tussen mij en haar. Telkens zij naar het glas grijpt, neem ik het haar weer af. En daar wordt ze niet blij van. Maar Arsène zou Arsène niet zijn als mama weer haar zin niet kreeg. Laat haar dantoch eens proeven is zijn reactie. Mama neemt meteen een grote slok, schudt hevig met haar hoofd en zegt: Bah, wat slecht! We kunnen niets anders doen dan allemaal eens hartelijk om haar lachen.
De buren van Karoline, ook trouwe bezoekers van Marcel, komen er ook nog bij. Ik merk dat mama bleekjes wordt. Ik verlaat de compagnie en ga met haar naar boven. Ik laat haar plaats nemen in de stoel en stel voor dat ze nog wat rust vooraleer het avondeten wordt opgediend. Ze gaat, moe als ze is, direct akkoord.
Als ik een tijdje later op de lift wacht om terug naar beneden te gaan, stappen Arsène, Karoline, Marcel en buurvrouw Jo net uit. Arsène gaat wel heel erg debiel tegen de deurstijl van de lift hangen en vraagt heel onnozel weg: Wanneer gaan we naar de inrichting? Waarop ik antwoord: Je bent er al, je mag hier blijven! Spotten met onze eigen miserie, het moet kunnen. En Marcel begint meteen spontaan te lachen om het dwaze gedoe van Arsène. Ik kijk hem eerst verwonderd aan, want ik wist niet eens dat hij dat nog kon. Karoline is al even verbaasd. Het ismaanden geleden dat hij nog zo gelachen heeft! zegt ze verrast. Marcel weet van geen ophouden. Karoline wordt er ook helemaal vrolijk van en iedereen met haar. Binnen de kortste keer staan we met zijn allen uitbundig te lachen. Dat doet eens deugd!
Vandaag is mama blij als ze mij ziet. Ze ziet er nog heel bleekjes uit, maar ze is toch al wat beter. Ik ga met haar naar haar kamer.
Vorige week heb ik een pak nieuwe handdoeken, een peignoir en wat slaapkleedjes voor mama afgegeven op de afdeling. Alles moet verplicht gemerkt worden met mamas naam. Het rusthuis zorgt daarvoor en wij betalen de rekening. Als ik de wekelijkse was wil opbergen in de kast, zie ik dat het ganse pakket, is toegekomen. Alles is netjes in mamas kast opgeborgen. Maar ja, ik wil alles toch wat herschikken naar mijn zin. Ik doe mijn jas uit, leg die op bed en vertel aan mama wat ik ga doen. Helpen kan ze niet meer, dus ze loopt een beetje verloren rond. Ik ga op een stoel staan om op het hoogste legblad in de kast de nieuwe reserve handdoeken te leggen. Ik probeer ondertussen mama in de gaten te houden. Ze staat in de badkamer tegen haar spiegelbeeld te praten. Af en toe begrijp ik een enkel woord van wat ze zegt. Plots hoor ik mama mompelen: Ik kan ook nog wel iets, hoor! Ik draai me meteen om en mama is bezig mijn winterjas in de wc te duwen. Ik spring meteen van mijn stoel en trek mijn jas uit mamas handen. Ze blijft beteuterd staan, maar mijn jas is nog op het laatste nippertje gered!
Ze heeft dorst en ik geef haar een glas water. Maar drinken doet ze niet. Ze speelt met het glas en als ik het haar voorhoud, weigert ze nog steeds te drinken. Ze verstaat het niet. Misschien fleurt een bezoekje aan de cafetaria haar op, dacht ik bij mijzelf. Maar pantoffels uit en schoenen aan, het lukt aan geen kanten. Mama begrijpt geen enkele opdracht. Dan maar op pantoffels naar beneden! Ik sterf van de dorst, zegt ze. We gaan ietsdrinken in de cafetaria, troost ik haar, is dat geen goed idee? Ze knikt tevreden. Maar eens in de cafetaria kan ik er niet voor zorgen dat ze gaat zitten. Hoe ik ook mijn best doe, mama begrijpt alweer de opdracht: zitten op de stoel niet! Een dame aan een tafel wat verderop, kijkt mij meelevend aan. Uiteindelijk zit er niets anders op dan weer weg te gaan. Ik krijg maagpijn. Zou het van al dat gedoe komen? Maar ik geef het niet op. Wij maken een korte wandeling door de gang en keren meteen terug. We kiezen ons een tafeltje uit en mama gaat meteen zitten. De dame heeft alles in de gaten gehouden en steekt meteen haar duim naar me op: Goedgedaan! Ik kijk haar lachend aan en zeg: De aanhouder wint!
Mama drinkt haar fruitsap in twee keer leeg, dus dorst had ze wel. Maar ze zegt weinig. Ze speelt voortdurend met mijn hand, net alsof het een voorwerp is. Ze neemt mijn hand vast, bekijkt het langs alle kanten en legt het een eindje verder op tafel weer neer. Het is alsof voor haar mijn hand niet bij mij hoort. Mijn maag wordt er niet beter van.
Als we terug naar de afdeling gaan, zegt ze eindelijk mijn naam en kunnen we weer samen lachen. Maar mama is moe. Ik laat haar in de stoel gaan zitten. Ik neem haar eens goed vast, geef haar een dikke zoen en zeg: Tot morgen, mama! Ze kijkt me aan en antwoordt: Alleszins, want ik ben niet meer zoals ik vroeger was! Helemaal onderste boven van deze woorden ga ik naar huis. Ik doe het hele verhaal aan Arsène. Nu ik alles verteld heb, en weer een stuk rustiger ben, is mijn maagpijn over. Maar mamas laatste woorden blijven ook bij Arsène hangen. Morgen ga ik mee naar ons ma! zegt hij beslist.
Woensdagnamiddag ligt mama in bed. Dat is schrikken. Mama is in een diepe slaap. Ik ga meteen vragen wat er scheelt. Een bejaardenhelpster vertelt me dat mama de vorige dag moest overgeven en diarree had. Omdat ze bovendien koorts kreeg, hadden ze de huisdokter laten komen. De diagnose: niets ergs, het is een plaagske. Daarom hadden ze mij niet gewaarschuwd dat mama ziek was. Ik laat mama rustig verder slapen en ga naar huis.
Ik ben toch bezorgd om haar. Ik weet dat ziek zijn betekent dat ze in alle opzichten weer een stap achteruit gaat. Donderdagmorgen bel ik om 9 u naar de afdeling , om te vragen hoe het met haar is. Mama is al een stuk beter en ze zit op. s Namiddags vooraleer ik naar school vertrek, telefoneer ik nog maar een keer. Er wordt mij verzekerd dat ik mij helemaal geen zorgen hoef te maken. Mama is aangekleed en heeft deze middag al goed gegeten.
Vrijdagmorgen zit mama in de stoel op haar kamer. Ze is in bad geweest en dat heeft haar blijkbaar erg vermoeid. Ze slaapt en ik heb de grootste moeite om haar wakker te krijgen. Ze reageert nauwelijks. Ze begrijpt niets van wat ik tegen haar zeg. Ze staart mij maar aan. Ik geloof niet dat ze weet wie ik ben. Terwijl ik haar haar in de krulspelden draai, valt ze terug in slaap. Als ik klaar ben, loop ik met haar nog even de gang op en neer. Maar dat lukt niet zo goed. Tot tweemaal toe struikelt ze. Ik was bijna gevallen, zegt ze met een piepstemmetje. Ik breng haar naar tafel waar de soep klaarstaat. Mama moet geholpen worden om haar beker soep te drinken. Het lukt haar niet alleen. Ik ga de vuile was halen in haar kamer, die ik meeneem naar huis en zeg haar nog gedag. Maar ze begrijpt er niks van.
Ik kan alleen maar hopen dat het morgen weer een beetje beter gaat.
Karoline en ik hebben zondagnamiddag Arsène bij haar thuis alleen achtergelaten. Hij brengt haar computer in orde, terwijl wij samen naar onze twee schatten in het rusthuis gaan.
Door het gure herfstweer kunnen we deze zondagnamiddag niet naar buiten. Dus gaan Karoline, Marcel, mama en ik dan maar naar de cafetaria. Voor mama een wandelingetje van niets, voor Marcel, - na zijn heupoperatie,- een hele inspanning. Maar goed gesteund aan Karolines arm lukt het hem. Een drankje is een welkome beloning. Even later komen de zus en schoonbroer van Karoline toe. Glinsterende oogjes bij Marcel en een glimlach rond zijn mond als hij Sonja en Luc ziet, doen vermoeden dat ze voor hem nog altijd iets betekenen. Ergens, heel diep weg, moet hij nog herinneringen hebben aan hen. Sonja en Luc heb ik tijdens hun regelmatige bezoekjes aan Marcel leren kennen als twee sympathieke mensen. Iedereen wordt begroet en ze gaan er bijzitten. Wat mij nu zo opvalt, is dat Marcel en mama er voor hen ook echt bijhoren. Sonja en Luc praten met Marcel, al weten ze dat ze op geen weerwoord hoeven te rekenen. En mama wordt, hoewel ze op de meeste vragen net het verkeerde antwoord geeft, ook in het gesprek betrokken. Het gaat er zo gemoedelijk aan toe en dat doet mij echt deugd. Voor sommige oudjes verlopen de familiebezoekjes vaak helemaal anders. Ik zie het soms gebeuren in de cafetaria. De familie of vrienden maken er met elkaar een gezellig onderonsje van, praten over koetjes en kalfjes, maar het oudje zit er maar wat bij als vijfde wiel aan de wagen. Dat vind ik zo pijnlijk. Bij ons gaat het er gelukkig anders aan toe. Het wordt een gezellig onderonsje met ons zes.
Later gaan we met zijn allen richting dementen-afdeling. Karoline en zus Sonja ontfermen zich over Marcel. Luc loopt naast mama en mij. Geef mij n keer zegt ze wijzend naar zijn arm. Luc weet niet zo goed wat mama bedoelt en kijkt me vragend aan. Ze wil aan jouw arm lopen, leg ik hem uit. Meteen neemt Luc mama bij de arm. Ik zie haar glunderen, ze is één en al aandacht voor Luc, ik verdwijn in het niets voor haar. Nog steeds arm in arm staan Luc en mama in de lift vóór de grote spiegel die op één van de wanden is bevestigd. Kijk eens hoe mooi jij bent, plaagt Luc mama, wijzend naar haar spiegelbeeld. En ik moet dat maar geloven zeker! antwoordt mama even plagerig. Iedereen schiet meteen in een lach. Het is ondertussen al etenstijd geworden. Mama wordt door Luc tot aan haar tafeltje gebracht, Marcel door Sonja en Karoline. Marcel, gelaten zoals meestal, mama zichtbaar genietend van al die aandacht.
Ik hou een heel warm gevoel over aan deze namiddag. Marcel en mama horen er voor ons echt nog bij, dement of niet!
Deze namiddag zitten Denise, mama en ik in de cafetaria. Het is de Week van de Derde Leeftijd en er is van alles te doen in het rusthuis. Denise vertelt mij dat toen ze maandagnamiddag bij mama kwam, de kinderen van de lagere school op mamas afdeling samen met de bejaarden aan het knutselen waren. Ik vind dit een prachtig initiatief. Dat jonge volkje brengt heel wat afleiding voor de oudjes. Ook mama genoot er volop van, verneem ik van Denise. Er zat een klein blond meisje naast je mama. Ik denk een jaarofzes of zeven, zegt Denise, en je mama wreef heel lief over haar hoofdje. Toen zei je mama tegen mij: dat is juist ons Ellen, hé? We zuchten eens beiden heel diep na dit verhaal. We beseffen dat mama die namiddag wel heel erg ver in de tijd was afgedwaald. Maar het is nu eenmaal zo en het overkomt haar steeds vaker. We moeten er ons maar bij neerleggen. Ik ben al blij als ik met mama terugkeer naar de afdeling ze tegen mij zegt: Kom, Elleken!
Omdat ik er toch niet helemaal gerust in ben of mama vandaag geen gevolgen heeft van de inspuiting tegen de Mexicaanse griep ga ik zondagnamiddag maar eens kijken. Ik ben meteen gerustgesteld. Ze ziet er goed uit en ze is opgewekt. Het is geen weer om buiten te wandelen, dus lopen we even de gangen van het rusthuis in. Zo krijgt mama toch wat beweging.
We gaan even buren bij Karoline en Marcel, die samen op Marcels kamer zijn. Karoline haalt een doos met snoep uit de kast en houdt ze mama voor: Snoepje, Marcella? Mama kijkt in de snoepdoos en dan naar Karoline. Hmm mag ik mij er eentje nemen? vraagt mama. Natuurlijk antwoordt Karoline. Ook Marcel krijgt zijn deel. Even later krijgt mama de snoepdoos weer aangeboden, maar ze hoeft niet meer. Neen merci, ik heb genoeg zegt ze beleefd. Enkele ogenblikken later probeert Karoline het nog eens. Het lijkt voor mama weer helemaal nieuw, alsof zij de doos snoep voor het eerst ziet, en enthousiast kiest ze zich een lekkere chocoladebonbon uit.
Tegen etenstijd gaan we met zijn vieren naar de leefruimte. Als mama aan tafel zit, merk ik dat ze haar schoenen nog aan heeft. Ik ga op haar kamer haar pantoffeltjes halen. Ik duik onder tafel om haar linkerschoen uit te doen, maar mama schreeuwt het uit van de pijn. Ellen, het is serieus hoor, zegt Karoline bezorgd, je ma weent. Ik weet dat mama heel kleinzerig is geworden. Bij de minste aanraking kan ze het al uitroepen van de pijn. Dus ik neem haar rechtervoet vast en wil de schoen uit doen. Dit doet blijkbaar totaal geen pijn want ik doe de schoen uit, mama doet die vliegensvlug weer aan. Ik doe de schoen uit, mama doet de schoen weer aan. Ze blijft tegenstribbelen. Die schoen moet uit en jouw pantoffels moetenaan, mama! zeg ik een beetje ongeduldig, terwijl onder tafel het gevecht met de schoen maar doorgaat. Ze doet dat hieraltijd maar uit beklaagt mama zich fel tegen Karoline, waarop die in een lach schiet. En laat dat nu mama flink tegenvallen. Ja, ge moet er nog mee lachen ook! reageert ze fel. Als de strijd met de schoen in mijn voordeel is beslecht, - mama heeft uiteindelijk haar beide pantoffels aan, - zit ze alweer samen met Karoline en mij te lachen. Marcel is zoals steeds onze stille, zwijgzame toeschouwer.
Ik weet dat mama vrijdagnamiddag haar spuitje kreeg tegen de Mexicaanse griep. Ik heb al met verscheidene mensen gesproken die die inspuiting hebben gekregen. De meesten voelen zich de dagen erna niet al te best, sommigen hebben zelfs barstende koppijn en stevige spierpijnen. Toen ik vrijdagmorgen bij haar was, was mama zó ver weg. Ze herkende me nauwelijks en ik ben nu echt bang voor het effect van de inspuiting. Arsène en ik zijn dan ook vandaag extra bezorgd om haar. Als we zaterdagnamiddag samen naar haar vertrekken, spelen de doemscenarios door onze hoofden. Hoe zal het met haar zijn? In bed met hoofdpijn, spierpijn, totaal in de war? Arsène, die geplaagd door een zware verkoudheid enkele weken niet naar mama ging, vraagt zich ook af of ze hem nog wel zal herkennen.
Als we op mamas afdeling toekomen, zien we haar zitten in de leefruimte. Oef, dat stelt ons al wat gerust. Mama zit naast Marcel, ieder in zijn eigen stoel. Na zijn heupoperatie krijgt Marcel nog steeds pijnstillers en verdoofd door de medicatie ligt hij in een diepe slaap. Mama ziet er goed uit. Arsène begroet haar met: Dag mams! Na een onderzoekende blik in zijn richting weet ze meteen wie hij is. Ik ben zo blij dat jullie er zijn, zegt mama. Er wordt heen en weer geknuffeld en gekust.
Maar mama maakt zich plots verschrikkelijk druk tegen Marcel, die luid ligt te snurken. Niet zo snurken! snauwt ze en Arsène voorkomt nog net dat Marcel een flinke por krijgt van haar. Tjonge, tjonge, die mama van ons! Vroeger was het pa die onder zijn voeten kreeg toen hij snurkte, nu is het die arme Marcel. Arsène neemt haar mee naar haar kamer en we laten Marcel, die zich van geen kwaad bewust is, maar rustig verder snurken.
Trots loopt ze even later op weg naar buiten aan de arm van haar schoonzoon, druk tegen hem babbelend in haar onverstaanbaar taaltje. We kunnen het bijna niet geloven dat ze die vervelende spuit heeft gekregen. Vraag het toch maar even na, zegt Arsène bezorgd. Ik stap naar de verpleegster. Ze verzekert mij dat mama inderdaad is ingespoten tegen de Mexicaanse griep. Ja,gisterenmiddag, en lachend zegt ze nog: Maar ze is goed hé? Hou maar hout vast dat het blijftduren.
In de hall lopen we Denise tegemoet, die ook op bezoek komt. We maken samen een zeer korte wandeling in de tuin. Maar er staat te veel wind en mama moppert: t Is koud,hoor!. We gaan iets gaan drinken, hé ma? stelt Arsène voor. Ja hoor, antwoordt mama. Het blijft natuurlijk niet alleen bij iets drinken, ons ma eet ook een lekker stuk taart. Dat gaat er altijd in bij mama!
Als Karoline de cafetaria binnenkomt om ons gedag te zeggen, merkt mama meteen op dat ze een nieuwe jas aanheeft. Zelf vroeger altijd graag mooi gekleed, soms wat naar het extravagante toe, heeft mama nog altijd oog voor kleren. Mooiemantel, hé zegt mama vol bewondering.
Als wat later Denise van mama afscheid neemt met een dikke zoen, neemt mama haar eens goed vast. t Is zo een schatje zegt mama gemeend. Denise is zichtbaar wat ontroerd.
Mama is er vandaag toch wel echt bij en blij. Ze heeft blijkbaar toch geen nare gevolgen van de inspuiting. We zijn opgelucht. Is ze misschien toch nog sterker dan wij denken?
Dinsdagmiddag wip ik nog even voor het lesgeven bij mama binnen. De gordijnen in de leefruimte zijn dicht en daardoor is het er vrij donker. Mama zit in de stoel en heeft een huilmoment. Zakdoek in de hand laat ze haar tranen de vrije loop. Een hoogbejaard dement heertje staat naast haar, zijn hand op haar schouder. Hij fluistert mama lieve woordjes toe.
Linda? vraagt mama onzeker als ze me opmerkt. Neen mama, t is Ellen antwoord ik. De oude man kijkt mij verward aan. Ik ben haardochter vertel ik hem. Oh zegt hij en hij bukt zich weer over mama heen. Ge moet niet meerschreien, troost hij verder, je hebt hier een lieve zoon, die je mama noemt. Dan kijkt hij mij aan en zegt: Je zorgt goed voor haar, je bent een goede zoon. Ik probeer maar niet uit te leggen dat ik de dochter ben. Mama blijft wenen. De arme man heeft zo met haar te doen dat hij haar vastpakt en mee huilt. Ze zijn zo druk met elkaar bezig dat ik totaal, hoe ik ook mijn best toe, er niet aan te pas kom. En dan heeft mama eindelijk door wie ik ben, door haar tranen heen begint ze te lachen. Nu is het haar beurt om de lieve man te troosten. Ze wrijft zachtjes met haar hand over zijn wang en zegt: t Is al goed
Als bij alle twee de tranen zijn opgedroogd haal ik mama uit de stoel. Ik gaeventjesmet haar wandelen leg ik de man uit die alleen achterblijft. Goed, fluistert hij, dan blijf ik hier wachten. Als we terugkomen, zit die lieverd enkele tafels verder al gezellig een babbeltje te doen met een andere medebewoonster.
Als ik zondagmiddag bij mama toekom, zit ze in de leefruimte en is ze net klaar met het eten van een stuk taart. Ik haal haar uit de stoel en ga met haar naar haar kamer.
Na het toiletbezoek, maak ik haar klaar om samen op stap te gaan. Ineens wijst ze het schilderij aan waar papa staat op afgebeeld. Dat is de beste zegt ze. Neen, dat is onze beste! verbetert ze zichzelf, terwijl ze me een klein duwtje geeft. Ja, dat is papa, hé antwoord ik. Ze knikt tevreden van ja. Ik ben een beetje verwonderd, want al maanden weet ze niet meer wiens portret dat is.
Ik wil vandaag met mama naar het Beukenpark aan het Schipdonkkanaal. Het is een flink eindje stappen, dus ik heb een rolstoel in bruikleen gevraagd op mamas afdeling. De lieve bejaardenhelper W. heeft meteen een rolstoel voor ons gehaald. Warm ingeduffeld gaan we op stap.
Eens toegekomen in het Beukenpark wil mama uit de rolstoel. De geitjes en de kippen in de wei trekken meteen haar aandacht. Kijk mama, geitjes zeg ik, die van zodra ze ons in de gaten krijgen, speels op ons komen afgelopen. Het beestje dat meteen tegen de afsluiting opspringt, heeft flinke horens op de kop. Geen geit volgens mama, een ram! zegt ze gedecideerd. Ze bukt zich en trekt een groot onkruid uit. Trots toont ze het mij met de vraag: Is dat goed? en wil dit aan de ram geven. Ik vertel haar dat hij misschien toch liever een stukje brood heeft en dat we dat de volgende keer zullen meebrengen. Dat vindt ze een goed idee en het stukje onkruid wordt op de grond gegooid. We wandelen een eindje langs het Schipdonkkanaal en mama geniet toch weer van de natuur. Ik neem wat fotos en een voorbij wandelend koppel is zo vriendelijk om er enkele te maken van mama en mij samen. Het wordt frisser en mama wordt moe. Ze gaat gewillig in de rolstoel zitten en we keren terug naar het rusthuis.
We kijken samen nog wat televisie op haar kamer en dan breng ik mama naar de leefruimte. Omdat bij ons in het dorp de winterkermis doorgaat, worden de bewoners van het rusthuis extra verwend. Deze voormiddag kregen ze een aperitief aangeboden en mama had gekozen voor porto, vertelt de verzorgende. Ze weet goed wat ze wil hoor. Er is rode of witte martini en porto. Maar ze wou porto! Hetzondagavond eten ziet er ook feestelijk uit: een mousse van zalm, een stuk gekookte zalm met een cocktailsaus, gerookte zalm, ei, tomaat, sla, drie boterhammen, een yoghurt en een kiwi. Heb je veel honger? vraagt lachend de verzorgende met een knikje in de richting van die grote portie. Geen probleem voor mama, zalm dat is nu net haar lievelingskost. Karoline en Marcel komen er ook bijzitten. We hebben hen een tijdje moeten missen, want na een val belandde Marcel voor een operatie aan de heup in het ziekenhuis. Er wordt wat heen en weer gebabbeld, het is weer best gezellig. Ondertussen geniet mama van de lekkere zalm en even later is alles op. Yoghurt en kiwi incluis.
Mamas haar is uit de krulspelden en het is netjes geborsteld. Ze ziet er mooi uit, maar toch zo tenger en broos.
Ze zit me aan te kijken en vraagt stilletjes: Mag ik jou eens iets vragen?Natuurlijk, mama antwoord ik, benieuwd naar wat haar vraag is. Ze legt haar handen in die van mij en ik zie weer die lege blik in haar ogen. Ik wacht op haar vraag. Wadde? vraagt ze heel onzeker. Mama is datgene wat ze mij wou vragen al weer kwijt.
Ze gaat moeizaam rechtstaan, neemt me vast en zegt: Ik ben zo blij dat je weer thuis bent, kind. Waarop ik haar een dikke knuffel geef en zeg: Ik ook, mama. Ze lacht en overlaadt me met een pak zoenen.
Als ik even later naar huis ga, vindt mama dat heel normaal. Tot morgen, mama. Tot morgen, kind en voorzichtig zijn, hé?
Arsène en ik zijn deze namiddag bloemen gaan brengen naar de graven op het kerkhof. Mama kan niet meer mee gaan, ze begrijpt er niets meer van. Toen ik haar vrijdagmorgen vertelde dat het zondag Allerheiligen is, bleef ze dat ontkennen: Neen, kind dat kan niet! Dus ik laat dat onderwerp nu maar rusten.
Door het rijden van het ene kerkhof naar het andere, kom ik pas om 16.20 u in het rusthuis toe. Mama ziet er ook vandaag niet vrolijk uit. Vanuit de stoel kijkt ze me vreemd aan en vraagt twijfelend: Oh, ben jij tante Margriet? Ik neem haar eens goed vast: Neen mama, ik ben Ellen. De tranen lopen weer over haar wangen, maar kind toch zegt ze verdrietig. Ik bevrijd haar vlug en ga met haar naar haar kamer.
Er hangt een indringende urinegeur rond mama. Als ik haar op de wc laat zitten, merk ik dat de incontinentieluier die ze aanheeft, doordrenkt is. Vandaar die geur! Ik doe haar een droge luier aan en ze is weer netjes aangekleed als Denise binnenkomt. We gaan nog even buiten wandelen. Maar we zijn nog maar een klein blokje om of mama zegt dat ze buikpijn heeft. Tegelijkertijd grijpt ze naar het kruis van haar broek. Even later tracht mama ons met de nodige armbewegingen uit te leggen dat het achteraan in haar broek ook niet meer goed zit. Denise en ik kijken elkaar aan, we weten beiden wat er gebeurd is en keren terug naar mamas afdeling.
Deze keer roep ik een bejaardenhelpster om mama te verzorgen. De twee vuile luiers liggen op de grond in de badkamer en verspreiden een niet te miskennen stank. Als ik daar een opmerking over geef, antwoordt de verzorgende: Laat maar liggen, datwordt straks als we met 'de kar rondkomen, opgeruimd. Ze wast vlug haar handen en snelt alweer naar de kamers om de zieke oudjes in bed eten te geven. Ja, het is ondertussen etenstijd, de boterhammen die het personeel zonet zelf hebben gesmeerd, moeten nu opgediend worden...
Het weinige personeel dat er tijdens het weekend werkt, heeft de handen vol. Die vuile luiers blijven voorlopig maar liggen. Hoe hard het personeel ook zijn best doet, zij kunnen maar roeien met de riemen die zij hebben.
Vrijdagmorgen is mama heel triest. Ik vind haar huilend in de stoel. Ze is vandaag in bad geweest. Volgens de hoofdverpleegster en de verzorgende geniet ze daarvan, maar deze morgen heeft het haar in geen geval blij gemaakt. Ze neemt mijn hand vast en zegt: Ze moeten gewoon spreken gewoonspreken, niet Ze geraakt niet meer uit haar woorden en barst los in een bijna hysterische huilbui. Help mij een keer .! vraagt ze me wenend, terwijl ze hard in mijn hand knijpt. Wat is er deze morgen gebeurd? Heeft er iemand zijn geduld verloren en tegen mama luidkeels geroepen? Ik weet het niet.
Het doet me denken aan een voorval van zowat drie jaar geleden. Mama was toen net opgenomen, nog niet zo ziek als nu en nog vlot ter taal. Vaak had het personeel de handen vol met haar. Ze kon zich niet neerleggen bij de haar opgelegde manier van leven en rebelleerde vaak tegen de huisregels van de afdeling dementen. Enkele weken na de opname hadden de hoofdverpleegster B. en ik een evaluatiegesprek. Ook mama was daarbij aanwezig. Mama nam het woord: Ik heb als jonge vrouw jaren in een bejaardentehuis gewerkt, maar nooit of te nooit heb ik of mijn collegas tegen die oude mensen geroepen. Ze zijn oud en ziek, roepen tegen hen is niet nodig. Hier doen ze dat wel! Ik wou uitleg. Maar de hoofdverpleegster wuifde de beschuldiging weg: Je moet niet alles geloven wat je ma vertelt. Ze deed er nog een veelbetekenend knikje bij in mamas richting: "ze is dement, ze weet niet wat ze zegt!"
Maanden later hoorde ik van een sanitaire helpster: Verdorie toch, er zijn er hier bij die nogal kunnen roepen tegen die oude mensen!
Een lezer van mijn blog schreef mij na het bekijken van een filmpje met mama: Film haar zoveel je kan. Ja, de man heeft gelijk. Arsène en ik denken dat het een mooi souvenir is. Hoewel het is niet altijd gemakkelijk om ook op film en fotos te worden geconfronteerd met mamas aftakeling. Het blijft pijn doen en er is geen remedie om die pijn weg te nemen. En toch, als ik de fotos en het filmpje bekijk van deze namiddag, dan voelt het weer een beetje goed. Mama lijkt best tevreden met haar uitstap, ik zie haar lach, ik zie haar genieten van de wandeling, genieten van een kopje koffie en een taartje in de cafetaria van het rusthuis met haar vriendin Denise en mij aan haar zijde.
Misschien is ze op zulke momenten toch nog eens echt gelukkig?
Ik heb woensdagmiddag eerst nog even met de huisdokter gebeld en volgens haar kan ik gerust langs gaan bij mama. Een beetje bezorgd zegt ze: Hou wel een beetje afstand hé! Zal ik zeker doen. Ik wil gewoon mama even zien, de was ophalen, die ik anders op vrijdagmorgen meebreng en dan terug naar huis.
Mama is blij als ze mij ziet, al moet ze er toch in het begin even over na denken wie ik ben. Eens met ons tweetjes op haar kamer, weet ze het weer helemaal. Als ik een hevige hoestbui krijg, kijkt ze mij verontrust aan: Kind toch! Ik leg haar uit dat ik een verkoudheid heb. Ze blijft me bezorgd in de gaten houden. Als ik voor de tweede keer flink begin te hoesten, zegt mama plots kordaat en gebiedend: Ons Ellen, en nu ga je in je bed kruipen! Die oeverloze bezorgdheid van een moeder voor haar kind, ze is er bij momenten nog steeds. Dat heeft mijnheer Alzheimer haar nog niet afgepakt. Hoewel? Even later zegt een vriendelijke bejaardenhelpster, die mama terug naar de leefruimte begeleidt: Marcella, Ellen moet naar huis hè? Ze is nog een beetje ziek, ze is verkouden. Mama kijkt een beetje verontwaardigd naar haar en dan naar mij. Dat is toch niet erg! antwoordt ze prompt.
Vrijdagmorgen had ik de hoofdverpleegster gewaarschuwd dat ik, op doktersbevel, niet naar mama mocht komen. Iedereen op mamas afdeling weet dat ik er elke vrijdagmorgen ben om mamas haar te doen. De kapster nog contacteren ging niet meer, maar er werd door de hoofdverpleegster meteen naar een oplossing gezocht. Ze vond een lieve verzorgende, die wel even tijd zou vrijmaken om mamas haar in de krulspelden te draaien, probleempje opgelost! Je hoeft je geen zorgen temaken verzekerde mij de hoofdverpleegster.
Na haar bezoek aan mama belde Denise mij zaterdagavond op. Alles gaat goed met je ma. Je hoeft je geen zorgen te maken. En het is alsof ze naar de kapster is geweest, haar haar is zeer mooi Toen we even naar buiten gingen en er enkele regendruppels vielen, haalde je ma een zakdoek uit haar jas, plooide die open en legde hem netjes boven op haar hoofd. Maar we zijn meteen weer binnengegaan hoor ... Verzorg je goed, hé!
Zondagavond was het Karoline, die mij een geruststellend sms-je stuurde: Met mama alles in orde. Ze was in vorm. Heb haar een dikke knuffel en een zoen gegeven. Groetjes en beterschap.