Pallieter is meer dan het type van de landelijke, breugeliaanse Vlaming. Hij is de incarnatie van universele motieven, zoals het eeuwige kind, de terugkeer naar het paradijs, de vereniging met Moeder Natuur. Timmermans' boek sluit aan bij de oude arcadische en picareske tradities, en herinnert aan de negentiende-eeuwse Amerikaanse literatuur (Emerson, Thoreau). Maar Pallieters mateloze drang naar vrijheid en intens verlangen naar geborgenheid zijn tegelijk weer bijzonder actueel
'Hij moet verschijnen', schreef Timmermans op 4 augustus 1915 aan de Nederlandse uitgever Van Kampen. En op 31 mei 1916 kon hij effectief de laatste gecorrigeerde drukproeven van Pallieter naar Amsterdam terugsturen 1.
Enkele weken later was de roman uitgegeven. Maar bijna een eeuw nadat de auteur zijn Pallieter concipieerde, moeten we met bijzonder gemengde gevoelens terugblikken op het resultaat van deze literaire onderneming. Hoe beroemd de titel ook is, toch wordt het verhaal vaak bestempeld als oppervlakkig, naïef, anti-feministisch, zwak gecomponeerd en in menig opzicht boertig provincialistisch. Daarom hebben velen geprobeerd het landelijke Pallieterimago zo rabiaat mogelijk uit hun cultuurprofiel te verbannen. Zowel de flowerpower-tegencultuur uit de jaren zestig als de gedreven ecologisten van enkele jaren later schuwden het Pallieterembleem : voor de zestigers was hij te oubollig Vlaams, voor de milieuactivisten miste hij iedere vorm van structureel engagement. Binnen het huidige debat over de multiculturele waarden ervaren we het al te enge Pallieterprofiel eveneens als een pijnlijk stigma: de agroromantische religiositeit en kritiekloze verheerlijking van eigen aard en bodem vinden moeilijk een plaats in onze rijkgeschakeerde cultuur. Ook het contemporaine pleidooi voor metatekstuele experimenten en voor een gelaagde literatuur met more brains herinnert ons eens te meer aan ons cultureel verleden waarin voor een rondhuppelende en schrokkende Simpelmans een hoofdrol was weggelegd. Met enige gêne hebben we voorts moeten toezien hoe bepaalde ideologische bewegingen dit personage tot een icoon hebben uitvergroot en hoe het soms als symbool van dé Vlaming in de nissen van de buitenlandse stereotypengalerijen is gaan functioneren. De vele onbepaalde plekken in het personage van Pallieter boden de adepten van het Vlaamse 'genie' bovendien voldoende ruimte om deze held als exponent van de vaak geroemde (en naar verluidt typisch Vlaamse) symbiose van exuberante levensvreugde en mystieke introspectie voor te stellen
Motieven uit de orale traditie
En toch. De roman Pallieter heeft meer dan dertig drukken gekend en is wereldwijd een van de meest verspreide Nederlandstalige werken. Vergeten we evenmin dat de grote gangmaker voor het aanvankelijke succes de Nederlander Willem Kloos is geweest en dat de eerste uitgave in het Noord-Nederlandse tijdschrift De Nieuwe Gids is verschenen. Evenmin kunnen we verdoezelen dat de roman zowat om de tien jaar op een of andere manier in de belangstelling komt, zodat de titel niet weg te branden is uit onze literaire canon 2.
Onlangs zagen weer twee uitgebreide studies over Timmermans het licht: Gaston Durnez publiceerde een biografie van de auteur, en August Keersmaekers verzorgde een indrukwekkende tweedelige editie van alle beschikbare handschriften van Pallieter 3.
Vooral tegen de achtergrond van deze laatste tekstgenetische studie lijkt het ons interessant enkele kritische vragen te stellen in verband met de blijvende fascinatie die van de figuur Pallieter uitgaat
Vooraf dit : de tekst is niet zo transparant als men op het eerste gezicht meent. Op enkele plaatsen hanteert de auteur een symbolisch idioom dat de verwende lezer van vandaag een dankbare meerwaarde biedt. Door drie types van subtiele referenties plaatst Timmermans zijn roman in de internationale orale traditie. We identificeren opmerkelijke mythologische allusies, expliciete sprookjeselementen en duidelijk herkenbare picareske scènes. De titels van twee belangrijke hoofdstukken alluderen op mythologische personages en doorbreken zo de stijlregisters van de volkse spreektaal. 'Een saterachtige dag' zet ons op het spoor van de Griekse natuurdemonen die als symbool van de zinnelijke instincten de nimfen achtervolgden. In dit hoofdstuk dringt Pallieter immers door de 'wellustige overdaad van leven en groei' heen tot in het woud waar hij dagdroomt van Mariekes 'naakt lijveken met schoon geronde vormen'. De verwijzing naar Pan onderstreept een parallelle scène, het tafereel namelijk waarin de dansende Pallieter geniet van de weelde van een 'mollig lijf'. Deze referentie legt bovendien een link met de arcadische literatuur, die veelal op de natuurreligie geïnspireerd is en als zodanig vaak deze bosgod op het voorplan schuift 4. Een wilde rit te paard wordt tot een Walkurenrit uitvergroot en aan Wagner gekoppeld: 'Pallieter zat los op zijn paard; zwierde met zijn armen, en huilde uit zijn sterke keel het schetterende horenlied der Walkuren van Wagner. Het klonk lijk een trompet'. Deze passage komt op vrijwel identieke wijze in de vijf overgeleverde handschriften terug. In het eerste manuscript evenwel probeert de auteur deze scène op een kosmisch-muzikale wijze uit te werken: '<-Palieter zat los en En het donderde> En de stem van Palieter huilend daarboven uit het motief van Wagners Walkurenrit. "Tata-bon." <+tegen den donder in>' (GS 240)
Het Netelandschap wordt expliciet een 'sprookjesland' genoemd en tientallen impressionistische beschrijvingen met allerhande pleonasmen suggereren een wereld 'vol abondanse'. Frequente verwijzingen naar sprookjesmotieven (luilekkerland, melk en honing, koningskinderen, kasteeltje, reus, kabouters, enz.) activeren een suggestief sprookjesidioom. Onverwachte personificaties (de aarde juicht, een paard lacht, het rood jubelde, de wind wandelt, de zon tuimelt, het huwelijk rolde ervanonder, de bloemen zingen, enz.) consolideren dezelfde sprookjesstijl die een wereld evoceert waarin planten, dieren en muziekinstrumenten in kleurrijke verscheidenheid wedijveren. De magische sfeer van een betoverde omgeving steunt op een stilistiek waarin de synesthesie belangrijk is (een zonnestraal rinkelde, brede geuren, het malse licht, zoete liederen, de hitte lag te denderen, men zag het gegalm, enz.). Het zijn allemaal facetten van een pastorale sprookjeswereld die uitmondt in het irreële slotbeeld van een huifkar die de wijde wereld in trekt
Andere details koppelen de roman intertekstueel aan het genre van het schelmenverhaal dat aanleunt bij de orale overlevering. Pallieters woning draagt de naam 'De Reinaert' en enkele schalkse fratsen herinneren ons aan De Costers Uilenspiegel. De vergelijking van de opeenvolgende handschriften brengt inderdaad een graduele wegwerking van allerhande scabreuze en boertige scènes die aan de picareske tradities van Uilenspiegel en Pantagruel verwant zijn, aan het licht. Ook de picaro is een vrijgevochten outsider die zijn eigen weg gaat, wat meestal in een heel losse aaneenschakeling van episodische taferelen weerspiegeld wordt. De triviale kanonscène werd aanvankelijk door Willem Kloos gewraakt, maar haalde toch de eerste druk van 1916 en is verhaaltechnisch een courant motief uit de picareske traditie (the battle of wits). Het fragment met het bloot achterwerk werd zelfs aan de versie uit De Nieuwe Gids toegevoegd (GS 182), hoewel de auteur in de voorgaande manuscripten sterk snoeide in de breugeliaanse excessen van eten en drinken. Andere losse, anekdotische sequenties, zoals die van de jager en de koeientaart of van het gevecht met de paardenhandelaars, kunnen onder dezelfde picareske noemer geplaatst worden
Wanneer we de intrige van Pallieter vanuit de orale traditie benaderen, komen we dicht bij een Jungiaanse invalshoek, waarbij we de held kunnen definiëren als een archetypische voorstelling van enkele frappante motieven uit het collectieve onbewuste. In die zin is de fascinatie die van een schijnbaar eenvoudig verhaal uitgaat, te duiden als een appel aan onze gevoeligheid voor bepaalde universele componenten. De vele naïeve tekeningen die Timmermans in zijn oeuvre opneemt, zetten ons op hetzelfde spoor. In hun simpele eenvoud zijn de tientallen illustraties in essentie scherp afgebakende archetypen: de madonna, de vliegende heks, de duivel, de drakendoder, de verleidende slang, de kindervriend, de levensboom, de zeemeermin, de opgaande zon, de dodendans, de bacchusfiguur, en vele andere. Vooral het vignet met de hoorn des overvloeds lijkt in deze context niet onbelangrijk. Dit is immers het attribuut waarmee Plutus (Gr. Ploutos) in de iconografie de aardse rijkdom personifieert. In meer dan één opzicht is Timmermans' Plutus echter een composietfiguur van archetypische elementen, en zowel in de nevenpersonages als in diverse losse verhaalsequenties vinden we ondersteunende motieven die dit profiel reliëf geven. In de volgende alinea's willen we enkele opvallende kenmerken van dit Pallieterarchetype belichten
Het kind is vader van de man
Zoals vele legendarische of picareske protagonisten is Pallieter een ouderloze held. Weliswaar heeft de auteur het motief van de moederlijke bezorgdheid enigszins geprojecteerd in een van de personages Charlot , maar de vaderfiguur is helemaal afwezig. In het eerste handschrift dat van Pallieter bewaard is, wordt de hoofdpersoon nog voorgesteld als klerk van een voddenkoopman in een kleinsteedse handelszaak. In deze eerste versie vinden we dus nog een vage afspiegeling van een vaderbeeld waartegen het ego zich moet afzetten vooraleer het zich in een pastoraal-idyllisch leven kan onderdompelen. In de latere handschriften wordt de handeling in medias res geplaatst: vanaf de eerste regels woont Pallieter reeds op de buiten, waar hij totaal bevrijd is van iedere vorm van werk, gebod of dwang. De beperkte normatieve instanties waarmee hij sporadisch in contact komt, worden inderdaad probleemloos terzijde geschoven. Zo wordt de zelfbevrijding gekoppeld aan een compleet verdringen van elke vorm van vaderlijk gezag. De afsplitsingen van de vaderfiguur die zich in enkele nevenpersonages aftekenen, worden honend weggelachen. In de ontmoeting met de dominante graaf trekt Pallieter zich met een schelmenstreek uit de slag: deze groteske kanonscène wordt in de eerste tien handschriften enigszins anders uitgewerkt, namelijk in een confrontatie met een officier naar aanleiding van een twist rond het concept 'vaderland'. Ook de geleerden en de filosofen maakt hij belachelijk, en de pastoor wordt slechts geduld in zoverre hij Pallieters vrijheid niet met een categorische imperatief bedreigt. Evenmin stoort hij zich aan de wet die hem door een veldwachter wordt opgelegd, of aan de pragmatische bezwaren die een koster oppert. Zelfs het godsbeeld wordt niet als een deus otiosus of als een oordelende macht ingevuld, maar wel als een mild schenkende 'Lievenheer'
De motieven die men dus traditioneel met het vaderbeeld associeert (bezit, kennis, autoriteit, wet, macht, verbod, gebod) legt het hoofdpersonage moeiteloos naast zich neer. De tomeloze levenslust en het gevoel van euforische bevrijding kunnen dus gedeeltelijk geplaatst worden tegen de achtergrond van dit vaderloze verleden. Als een anti-Hamlet heeft Pallieter niet af te rekenen met een verstikkend superego, en hij erft niet de minste twijfels, scrupules, remmingen of onzekerheden, waardoor hij zich vrijwel teugelloos kan uitleven. In hoeverre we deze literaire interpretatie mogen funderen op de biografische realiteit waarin de roman tot stand is gekomen, is misschien niet voor iedereen duidelijk. Er is reeds vaak op gewezen dat Timmermans zich in zijn Pallieter bevrijd heeft van de overwegend sombere en occulte ideeënsfeer waarmee hij in zijn adolescentie dweepte, en dat de directe aanleiding tot het schrijven van het boek de problematische chirurgische ingreep was die hij in 1911 moest ondergaan. We moeten echter eveneens voor ogen houden dat de auteur in deze periode in een bijzonder gespannen verhouding leefde met zijn ouders, vanwege zijn partnerkeuze en de weinig florissante beroepsperspectieven die zich aanboden. Het lijkt derhalve best aanvaardbaar dat de auteur in deze vaderloze romanheld zijn eigen spanningen heeft pogen weg te schrijven: via een bepaalde vorm van katharsis is hij ermee in het reine gekomen
Zelfs wie sceptisch staat tegenover een al te psychologiserende duiding van deze onderliggende vader-zoonthematiek kan er moeilijk bezwaar tegen hebben, de intrige van de roman als een psychisch proces te beschouwen waarin we vaak een onverhulde wensvervulling kunnen herkennen.
Dit brengt ons bij een tweede kenmerk van het Pallieterarchetype : de overkoepelende thematiek van de regressie, van de terugkeer naar een jeugdig gedragspatroon, van het terugverlangen naar de geborgenheid van de kindertijd, van het herbeleven van een roes van zintuiglijke en orale genietingen. In dat verband zien we ook hoe het hoofdpersonage de stad en de mercantiele maatschappij de rug toekeert, hoe hij afstand neemt van rationele cultuurvormen en zich laveloos overgeeft aan de moederlijke en vrouwelijke natuur. Deze regressie vertakt zich in enkele afzonderlijke motieven, zoals de cultus van het eeuwige kind (puer aeternus), de verheerlijking van de ongerepte natuur (arcadia), de visie op de natuur als bron van alle leven (de positieve Magna Mater) waarin het individu opgenomen wil worden (return to the womb), het overstijgen van alle belemmerende tegenstellingen (coniunctio oppositorum), de platonische beleving van een alziel (de oversoul als variante van het collectief onbewuste) en de cyclische interpretatie van de tijd (de motieven van Aurora en van de renewal of seasonal life) die tevens de structuur van de roman bepaalt. De hergeboorte van de zomerse natuur valt samen met Pallieters vertrek, dat als een totale bevrijding van alle sociale restricties gelezen kan worden. Zo ontvlucht hij de normen van een georganiseerde samenleving en wordt hij de eeuwige reiziger: de everlasting voyager naar een never-never land. Wij gaan even dieper in op deze verschillende motieven die de regressiebeweging kenmerken en ondersteunen.
Het syndroom van de eeuwige jongeling kan psychologisch gedefinieerd worden in termen van overoptimisme, van een ongebreideld beleven van de meest gedurfde verbeelding, van een verdediging van een uitgesproken idealisme en van het extravert openstaan voor buitensporige waagstukken of bizarre uitdagingen. Het is evident dat Pallieter fundamenteel een spelende mens is van wie het hele levensgedrag door het lustprincipe wordt gedreven. Zijn uitgesproken beweeglijkheid bepaalt mee de stijl, die een voorkeur heeft voor werkwoorden die mobiliteit uitdrukken (wipte, sprong, ritsten, dansten, rolde, enz.). Deze ongeremde beweeglijkheid lijkt een dramatisering van een totaal afwezig zijn van onbewuste remmingen of wilsconflicten. Op diverse punten benadert dit enthousiasme de meest kinderlijke eenvoud: de zeepbellensequentie en de rit op de bok zijn slechts twee bekende illustraties ervan. En rond het begrip kind vinden we een gamma van uitdrukkingen dat de stijl van het verhaal typeert: als een kind, lijk een kind, uitgelaten als een kind, lijk twee kleine kinders, lijk twee brave kinderen, van het kind, kinderlijk blij, kinderlijken eenvoud
Opmerkelijker is Pallieters levensdevies 'lot er ons de sijs van aflakke', dat meteen alle varianten van orale genoegens oproept. Het lexicon dat een orale fixatie suggereert, is enorm uitgebreid: 'smakten en klakten lijk twee zuigende kinderen, smakkend uitklokte, met trage zeupkes uitzuigen, 't gesloeber van de vele monden, zog, gulzigen mond, gulzig ete, 't smokt zo goe, slurpten, het zog der aarde, duzend borste', enz. Deze obsederende oraliteit had in de eerste handschriften ook een uitgesproken anale pendant. We hebben reeds aangestipt hoe enkele residuen ervan als losse componenten in het definitieve verhaalverloop geschoven werden. In een handschrift uit 1911 wordt de stralende zon gepersonifieerd als '<-Zeed heur hemd oepgeheuve-> (GS 39) en in de eerste versie van het fameuze kanonduel lezen we: 'hief hij ras zijn rechterbeen op en liet een krakende <-port> prot uit zijn achterste losdonderen;' (GS 60). Het absolute hoogtepunt van fecalisch plezier vinden we in de bladzijdenlange, barokke evocatie van De Feest uit 1912 (GS 172-173). Dergelijke scabreuze passages zijn door sommigen gezien als een vorm van volkse profilering, soms zelfs als een teken van maatschappijkritiek, onlangs nog door G. Durnez. De obsessionele gedrevenheid waarmee de jonge Timmermans zich in deze anale retoriek verlustigt, strookt echter in eerste instantie met de regressiehypothese die we hier ontwikkelen
De versgeploegde knaap
Het arcadische motief van een adamitische man die naakt in Gods vrije natuur rondloopt is een kerngegeven van het Pallieterarchetype. Hij is een green-world-lover, een afgezwakte vorm van de noble savage voor wie het Netelandschap een mythisch paradijs lijkt. Toch geeft Pallieter zich niet totaal over aan een ongeciviliseerde oernatuur, want hij weet zich geborgen door de beschuttende en ruggensteunende aanwezigheid van de provinciestad. Zijn natuurexploraties blijven beperkt tot enkele tochtjes in de plooien van het hem vertrouwde en bejubelde Neteland. Toch is ook dat een onderdeel van de overkoepelende regressietendens. Pallieter keert terug naar de zuiverheid, de onschuld en de goedheid van een onbedorven natuur. De stad 'waar het stinkt naar <-vette>>loopende> vrouwen, asemriekende mannen, opwerpende magen, vuile hemden, zwarte zweetvoeten ontbonden vleesch en graten van visch' (eerste handschrift, GS 17) heeft hij achter zich gelaten. Onbelast door de (erf)zonde, vrij van materiële problemen en onbedorven door een overgeërfde cultuur geeft hij zich over aan een bucolisch leven waarin eten, drinken, zingen, dansen, het liefdesspel en de natuurverering centraal staan. 'Melk den dag!' is het enige wat Pallieter ooit geschreven heeft, en deze 'carpe diem'-slogan bezorgde hem het epitheton van dagjesmelker. Vreemd echter is dat deze passage, tekstgenetisch, pas voorkomt in de definitieve druk van 1916. Zowel in de tijdschriftpublicatie in De Nieuwe Gids als in de zes voorgaande handschriften komt deze typering niet voor (GS 371-385). Het ochtendlijke ritueel van het naakt zwemmen kan als een symbolisch knooppunt van het arcadische leven geïnterpreteerd worden: het is een bevrijdende overgave aan de natuur, een zuiverend doopsel, een cyclisch beleven van de hergeboorte van de dag en een symbolische terugkeer naar de voedende moeder. Van deze paradijselijke scène komen in de loop van de intrige verschillende varianten voor die samen een vast motief vormen
Bijzonder opmerkelijk is de wijze waarop in deze roman de verzoening van de tegenstellingen (coincidentia oppositorum) vorm krijgt en in het verlengde van het geborgenheidsgevoel wordt geplaatst. Antipoden, gespletenheid of spanningen vinden we niet terug: niet in het individu, niet in de buitenwereld. De geëvoceerde werkelijkheid vormt één geheel, en dit verraadt een holistische werkelijkheidsvisie waarin alle antitheses opgeheven worden. De natuur is één: de regen dringt in de grond, de zon doet het zaad in de aarde openbarsten, het bos is als de zee. 'Dat is het leven: altijd maar geven en koppelen...' Ook lucht en aarde vormen een eenheid. Moeiteloos beklimt Pallieter bomen, torens en molens, en tijdens de vliegtuigscène wordt hij letterlijk opgenomen in 'het rijk der zon'. De rivier weerspiegelt de sterren, en het weidse besneeuwde landschap ervaart hij als de 'hemel ligt oep de wereld'.
De mens identificeert zich continu met de natuur : Pallieter omhelst een boom, wil zelfs een boom zijn, wil in de geploegde aarde bijten, kust de grond. Een zelfde identificatieritueel leeft ook in de scènes waarin hij de zon wil eten, de ziel der aarde wil drinken en 'één herteklop, één asem' wil worden met de aarde. Een versluierde variant van het motief van de heilige bruiloft (hieros gamos) vinden we terug in de sequentie waarin een 'zeer' zwangere vrouw het zaad in de vers geploegde akker strooit. Uit de vruchtbare aarde zou ook een mens geboren kunnen worden, want dan zou ze er 'iene make lak Marieke'. En in het hoofdpersonage worden de uitersten van exuberante levensdrift en innerlijke contemplatie met elkaar verzoend. Zo worden alle opposities overbrugd: man en vrouw, hemel en aarde, mens en natuur, leven en bovennatuur versmelten tot één dionysisch geheel dat continu door een stromend en vloeiend élan vital bezield wordt
Met deze werkelijkheidsvisie komen we heel dicht bij R.W. Emersons concept van de Opperziel die schuilgaat achter de veelheid van al wat leeft. Het is bekend dat Timmermans het werk van Emerson bij zich had in het ziekenhuis toen hij er in 1911 geopereerd moest worden, en volgens tijdgenoten beschouwde hij de Sept essais d'Emerson levenslang als zijn 'brevier' 5. Verwijzingen naar de ziel lopen effectief als een rode draad door de tekst, waarbij dit begrip als de diepste gemeenschappelijke kern van de mens en de aarde gedefinieerd wordt: de ziel barst van liefde, de natuur vergroot de menselijke ziel, vruchten zuigen de ziel van de aarde op, de ziel van de aarde is het 'inwezen van de wereld', een religieuze ervaring krijgt de naam van 'zielebrand', en ontroering wordt gevisualiseerd in het beeld: ''t feest kwam aan de ziel'. De hymne aan de zon en aan het licht dat overal doordringt, kan als natuurlijke tegenhanger van dit spirituele begrip beschouwd worden. Deze opvatting drukt tevens een stempel op de stijlregisters van het boek, want tientallen licht- en schitterwoorden kleuren het idioom: blankte, beglansde, schitterde, spettering, zilveren tinteling, zonbeschenen goud, zondoorblonken, overheerlijk licht, enz. In navolging van Emerson poneert de auteur een fundamentele eenheid van de wereld en god, keert hij zich af van het formalisme van de kerk (de kwezels!) en pleit hij voor een intuïtieve religieuze ervaring die juist in de natuur een transcendente boodschap verneemt. Had men Timmermans' werk in de jaren twintig gelezen tegen de achtergrond van deze Amerikaanse literair-filosofische opvattingen, dan zou men de hele discussie rond het vermeende paganisme misschien serener hebben gevoerd
De naam Emerson brengt ons bij die van zijn leerling H.D. Thoreau, een auteur die zich enkele jaren in de bossen van Massachusetts terugtrok en zijn ervaringen in Walden (1854) neergeschreven heeft 6. We kunnen ons niet van de indruk ontdoen dat dit boek een sterke invloed gehad heeft op de genese van Pallieter. Tientallen scènes uit Timmermans' roman behandelen identiek dezelfde ervaringen als Thoreaus dagboek. Daar beide romantische werken gebouwd zijn op de spiraalbeweging van de seizoenen, ligt het misschien voor de hand dat diverse observaties gelijklopend zijn. Beide auteurs genieten intens van de natuur: van het uitbreken van de knoppen uit de schijnbaar dode takken, van de rijk gevarieerde dierenwereld die hen omringt en van het onbezorgde leven in een paradijs (Thoreau verwijst naar de Golden Age) waar men zich aan de natuur voedt. Maar ook een prachtige regenboog of een heerlijke bui, een bos dat klanken echoot of het licht dat 'pure, bright, beautiful' is, en zelfs een hevig onweer en een inslaande bliksem ontroeren hen. 'The Great Snow! How cheerful it is to hear of!' en 'the brilliant fruit was likewise food for my eyes merely' zijn uitroepen die met gemak in Pallieters vocabularium ingeschoven kunnen worden. Andere overeenkomstige details zijn bijvoorbeeld de beschrijvingen van een eenvoudig man die slechts twee boeken bezit en die zijn naam in de sneeuw schrijft, van een bejubeld landschap dat als de 'best room' (Timmermans' salon!) getypeerd wordt, van het baden in open lucht of van een vriendschap met een boom ('cousin to the pine', alias 'Bruur Boom'), die meer wijsheid bezit dan de geleerden. Beide auteurs schrijven ook vanuit een zelfde levensopvatting: de intens beleefde eenheid met de natuur die 'mother of humanity' is, het pleidooi voor een eenvoudig, kinderlijk leven ('Simplicity!') en de vrees dat de oprukkende beschaving de natuur bedreigt. Ook Emersons beleving van het religieuze in de natuur is bij beiden een constante: een bos dat Timmermans als een kerk ervaart is voor Thoreau een schrijn dat uitnodigt tot 'worship'
Een schoongelogen vertelsel
Deze neoplatonische benadering 7 neemt niet weg dat de natuur, en vooral de aarde, steeds ervaren wordt als een vruchtbaar en, zoals de eerste handschriften illustreren, ook als een uitgesproken sensueel-zinnelijk wezen. In de roman is een eigenlijke seksualiteitsbeleving afwezig. De huwelijksnacht wordt zedig herleid tot één witregel (alleen in een vroeger handschrift wordt de coïtus in bijbelse termen als een 'kennen' geformuleerd; GS 348). De sensuele geladenheid komt slechts enkele keren in erotische fantasieën of flirtpartijtjes op. Veelal wordt de seksualiteitswens in de natuur geprojecteerd. De zon-aardeverhouding wordt meer dan eens voorgesteld als een bevruchtende man-vrouwrelatie. In de vroegere versies van de roman vinden we deze verschoven zinnelijkheid heel expliciet terug. De vruchtbaarheid van de grote moeder aarde wordt in de tweede versie van het tiende hoofdstuk als volgt verwoord: '<+<-zij gaf zich aan de zon lijk de vrouw aan den man.> <+ en al heur <-krach> liefde kracht en heerlijkheid welde op uit haar hart. Zij gaf zich aan de zon lijk een kindverlang[en]de vrouw aan den man>'. In de derde versie vinden we hier nog een restant van terug: '...<Zij was echt vrouwelijk Zij gaf zich aan de zon lijk een rijpe vrouw aan den lang verwachten man>'. In de latere versies wordt deze expliciete metaforiek afgezwakt tot het beeld van de vruchtbare aarde. Bijbelse reminiscenties (manna, Abraham, het beloofde land) ondersteunen de evocatie van deze vruchtbaarheidscultus
Het vrouwelijke wordt niet alleen in de natuur geprojecteerd, ook enkele nevenpersonages symboliseren diverse facetten van het vrouwelijke. We willen hier niet vervallen in een rigide extrapolatie van Jungs animabegrip, al kunnen we gemakkelijk enkele opvallende aspecten ervan identificeren. Charlot personifieert de moederlijke (en/of zusterlijke) bezorgdheid en is ondanks haar reputatie van kwezel toch een monument van vruchtbaarheid. De vitalistische typering van haar borsten die 'geweldig als dondertorens [...] in hun volle malse dikte naar voren op den grote buik' hingen, komt reeds vanaf de eerste handschriften voor (GS 281, 283, 288). Marieke is in haar onschuldige verschijning vaak het archetype van het zuivere engeltje ('Ge komt niks te keurt as vleugeltjes'). Een lichamelijke tinteling van het zinnelijk-vrouwelijke vinden we in enkele scènes met occasionele liefjes en in korte typeringen van zijn verloofde. Het spirituele Madonna-archetype ten slotte is heel dominant aanwezig in de cultus rond 'ons Luverijke'. Ondanks deze gevarieerde voorstelling van het vrouwelijke kunnen we in Timmermans' Pallieter toch een regelrecht anti-feministisch discours herkennen. Met Lucie Irigaray kunnen we stellen dat Pallieter een uitgesproken specimen is van het 'mannelijke schrijven' dat zolang onze cultuur gedomineerd heeft. De held van het verhaal is een man, en deze man is (ondanks zijn kinderlijke aanleg) dé grote held. De vrouw fungeert er in de context van een 'mannelijke seksuele economie' als ridiculiseerbare dienstmeid, als engelachtige geliefde ('e schoe kind!'), als gelegenheidsliefje, als een gehoorzame timide echtgenote (een bruid 'lijk een popje, stil en stijf...'), als vruchtbare moeder of als devoot radertje in een mannelijke kerkstructuur.
De vrouwelijke geborgenheid en vruchtbaarheid vinden we tevens terug in een frequent terugkerende symboliek. De beelden van het (huwelijks)bootje dat volgeladen wordt met alle vruchten van een overdadige oogst, van de 'grote baarmoeder' waar alle sterren uit lijken voort te komen, van de 'gewillige aarde' die het zaad ontvangt en van de eeuwenoude boom die, opengebarsten, een zenuwknoop is van 'wild, barbaars en overtollig leven', zijn symbolenclusters die het verhaal van Timmermans structureren. Vanuit eenzelfde achtergrond moet ook het slot van de roman geïnterpreteerd worden. De beschermende beslotenheid van de huifkar (in combinatie met het motief van de drieling) vormt het slotstuk van deze symbolenreeks. De scène vormt bovendien geen open einde, zoals wel eens is beweerd, integendeel. Het wegtrekken uit de besloten biotoop van het paradijs is een expliciete exponent van het fantasiedenken en van de wensvervulling die achter elk detail van de intrige schuilgaan: ''t verlange oem overal en nieverans te wonen'. En ook dit literaire motief van de eeuwige Wanderer is eerder al geduid als een symbool van het individu dat blijvend op zoek gaat naar het vrouwelijke en het onbewuste.
Wat schijnbaar een los gecomponeerde en hybridische roman is, steunt op een archetypisch patroon van eenheid scheppende motieven. Tussen de onbekende herkomst en de onbepaalde toekomst van de protagonist ligt een aaneenschakeling van universele motieven: de regressie naar het kinderlijke en het paradijselijke, de verzoening van alle tegenstellingen in een intuïtief beleefde alziel, het verlangen naar een fundamentele geborgenheid in het eeuwig vrouwelijke van een cyclische natuur en de uiteindelijke bevrijding van iedere vorm van autoritaire belemmering. De barokke taal waarin herhaling, pleonasme en synesthesie een grote rol spelen, is een perfecte weergave van een teugelloos beleven van de overdadige vruchtbaarheid en geeft de roman een stilistische eenheid
Zoals de Amerikanen Emerson, Thoreau en Melville ontkent Timmermans in zijn Pallieter het overwicht van het intellect. In de hoofdpersoon wordt een uitgesproken regressie belichaamd: de eeuwige jongeling mist elke realiteitszin, wil geen compromissen sluiten en verwerpt resoluut de beperkingen van een patriarchaal systeem. Pallieter neemt afscheid van de autoritaire vader en keert euforisch terug naar het universeel-moederlijke. Het is juist deze dubbele beweging de mateloze vrijheidsdrang gekoppeld aan het verlangen naar een intense geborgenheid die nog steeds aanspreekt. Zonder de universele kracht van deze onderliggende psychische matrix en de ondersteunende motieven zou de roman, honderd jaar nadat de auteur hem gecomponeerd heeft, veel van zijn diepste aantrekkingskracht verloren hebben. C.G. Jung was geboeid door de complexe psychische processen en thematische constellaties die in sprookjes, mythen en sagen bezonken liggen. Op dezelfde manier is Timmermans' Pallieter slechts op het eerste gezicht een wonder van eenvoud, want achter dat 'schoongelogen vertelsel' gaat een rijke laag van nog steeds fascinerende archetypen schuil.
1] Kopie van briefkaart aan uitgever Van Kampen opgenomen in: J. de Ceulaer (ed.), Pallieter van nabij. Jaarboek 1976 van het Felix Timmermans-Genootschap, Orion, Brugge / B. Gottmer, Nijmegen, 1976, blz. 140
[2] M. Cordemans, 'De definitieve uitgave van Pallieter', in Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, 1958, deel XII, blz. 23-42
L. Vercammen, Vijftig jaar Pallieter. Een historische terugblik, Heideland, Hasselt, 1966
L. Vercammen, Felix Timmermans. De mens. Het werk, Heideland-Orbis, Hasselt, 1971, blz. 55-62
M. Janssens, De maat van drie. Essays over literatuur, Davidsfonds, Leuven, 1984, blz. 143-155
F. Verleyen, De gezonken goudvis. Felix Timmermans en de moderne tijd, Globe, Groot-Bijgaarden, 1997, blz. 17-21 en 61-68
G. Keersmaekers, 'Een "uitgehakt" begin uit Timmermans' Pallieter', in Vlaanderen, januari-februari 1997, blz. 29-32
[3] A. Keersmaekers, Het geluk van een schrijver. Felix Timmermans en zijn 'Pallieter', KANTL, Gent / Pandora, Antwerpen (Cahier 6), 2000, blz. 216 en Het geluk van een schrijver. Felix Timmermans en zijn 'Pallieter'. Deel II. De teksten, KANTL, Gent / Pandora, Antwerpen (Cahier 7), 2000, 414 blz. (in het artikel afgekort als GS; de betekenis van de diacritische tekens: <-> weglating; <+> toevoeging; <a>>b>: vervanging van a door b).
G. Durnez, Felix Timmermans. Een biografie, Lannoo, Tielt, 2000, blz. 160-212, 224-252, 284-296 en 438-455
[4] L. Vercammen, 'Pallieter, Pan en Plutarchos', in J. de Ceulaer (ed.), op. cit., blz. 38-43
A.Keersmaekers, Felix Timmermans. Wonder van eenvoud, Davidsfonds, Leuven, 1990, blz. 11-32, inz. blz. 27
[5] R.W. Emerson, Essays and Poems, selected and arranged by G.F. Maine, Collins, London/Glasgow, 1954. Timmermans heeft Emersons werk leren kennen door de Franse vertaling van een selectie uit de First Series (1841) en de Second Series (1844) van de essays: R.W. Emerson, Sept essais dEmerson (trad. par I. Will, avec une préface de Maurice Maeterlinck), Lacomblez, Brussel, 1894, 251 blz
J. de Ceulaer, En toch. Spiegelbeeld van Felix Timmermans, Van In, Lier, 1967, blz. 81.
[6] H.D. Thoreau, Walden, or Life in the Woods, Signet, Ontario/London, 1960 (1ste dr.: 1854). In 1902 is reeds een Nederlandse vertaling van de hand van Suze de Jongh van Damwoude verschenen: H.D. Thoreau, Walden met een voorwoord van Frederik van Eeden en een inleiding van W.H. Dircks, C.J.W. Grentzebach, Bussum.We vermelden enkele passages die in handeling, geest, verwoording of in bepaalde details met sommige fragmenten van Pallieter overeenkomen: blz. 78, 105-106, 108, 125-131, 132, 136, 150-154, 159, 162-168, 169-172, 179, 182, 184-191, 211-213, 222-223, 235-236, 241, 244-245, 249, 282-283, 291-296, 309, 330-331, 347, 353, 362-363. Het spreekt vanzelf dat we hier niet noodzakelijk een rigide vorm van plagiaat, ontlening of rechtstreekse beïnvloeding in hoeven te zien. Talrijk zijn immers ook de verschillen qua personages, vertelstructuur en stijl. Opvallend is wel dat de natuur in deze vertaling ook als 'Mijn "mooiste" kamer, mijn "salon"' getypeerd wordt (blz. 182). Andere karakteristieke aforismen van Pallieter zijn: 'Ik heb altijd betreurd, dat ik niet even wijs was, als op den dag, waarop ik geboren werd' (blz. 136); 'de echo is, in zekere mate, een oorspronkelijke klank, [...]; dezelfde gewone woorden en tonen door een woud-nymph gezongen' (blz. 162-163); 'Ik kom en ga, met een vreemde vrijheid, in de Natuur, een deel van haarzelf' (blz. 169); 'Als ik de vriendschap van de seizoenen geniet, vertrouw ik, dat niets het leven mij tot een last kan maken' (blz. 171); 'Toen de Natuur hem schiep, gaf zij hem een sterk lichaam [...], opdat hij zijn zestig jaren, en tien daar nog bij, als een kind kon uitleven' (blz. 187).
[7] Tijdens een interview (Oostende, 23 september 2000) heeft Lia Timmermans een parallelle neoplatonische visie op de schoonheid en het esthetische verdedigd. Cf. J. Vermeulen, Lia Timmermans. Lichte lanen en donkere dreven, VWS, Brugge, 2000.
Bespreking : De Pastoor uit den Bloeyende Wijngaerdt
Titel: De Pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt
Auteur: Felix Timmermans
Periode: 1880 - 1916 (neo romantiek)
Samenvatting
Dit boek gaat over een pastoor, Benedikt Serneels, die samen met Sophie de huishoudster, in de pastorie, de bloeiende wijngaard woont. Dit noemt hij zo omdat hij een enorme liefhebber van wijn is, een eigen wijngaard heeft en een enorme kelder vol van wijn. De soorten wijn geeft hij namen, hij noemt ze onder andere - ader van christus, spiegel der engelen, geestdrift van assisiën.- Meneer Pastoor koopt ook vaak wijn van meneer van Mol. Meneer Pastoor heeft een broer, Gommaar, een horlogemaker. Gommaar heeft een probleem. Zijn dochter, Leontientje is verliefd geworden op Isidoor, een ongelovige Geus. Men was er van overtuigd dat een relatie met een niet-katholiek voor God niet kan bestaan. Als meneer Pastoor aan Leontientje vraagt hoe ze verliefd zijn geworden verteld ze het hele verhaal: Isidoor kwam meerdere malen langs als Leontientje buiten zat te breien, hij laat horloges maken in de winkel van haar zoon, de vonk slaat over. Isidoor schrijft een brief aan Leontientje en die leest Gommaar. Gommaar brengt Leontientje naar meneer Pastoor, die of de liefde van Leontientje over moet laten gaan of Isidoor gelovig moet krijgen. De liefde van Leontientje blijkt echter niet over te gaan, dus moet Isidoor gelovig worden. De pastoor besluit Isidoor een brief te schrijven, waarin staat dat Isidoor naar de pastorie moet komen. Leontientje bidt veel tot God of Isidoor alstublieft gelovig mag worden. Als Isidoor in de pastorie komt, gaat de pastoor met Isidoor praten over al de katholieke symbolen, de natuur, het geloof enzovoort. Isidoor luistert aandachtig en eerbiedig. De pastoor vindt Isidoor erg sympathiek. Isidoor wil erg graag gelovig worden, maar het lukt niet. Hij kan niet blindelings geloven. . Leontientje wil dit niet geloven, want Isidoor luistert altijd zo geboeid naar haar oom. Meneer Pastoor twijfelt echter wel, want hij ziet dat het Isidoor gewoon echt niet lukt. Op den duur vraagt de Pastoor aan Isidoor of hij het nu echt niet kan geloven. Isidoor zegt: ik kan het niet geloven, zelfs haar liefde voor haar doet het mij niet geloven Ik ga weg Ik dank u... De pastoor zegt dat hij MOET geloven, maar Isidoor kan niet doen alsof. Isidoor vertrekt, zonder afscheid te nemen van zijn Leontientje.
Mieke Zand zorgt voor het eenzaam gelegen kapelletje. Leontientje kwam vaak in het kapelletje om voor Isidoor te bidden, dus zo kennen zij elkaar.
Leontientje vertelt het hele verhaal van Isidoor aan Mieke en Mieke verteld haar geschiedenis aan Leontientje. Ze verteld dat ze verliefd was op een jongen, waar ze tegen de zin van haar familie mee trouwt. Als ze echter met hem getrouwd is (alleen voor de wet, het trouwen voor de kerk vond haar man op het laatste moment toch maar niks) slaat haar man haar. Als ze zwanger van hem raakt gaat ze er vandoor, ze zijn toch maar alleen voor de wet getrouwd. Als ze het kind echter heeft, eist haar man het kind terug, Hij heeft er volgens de wet recht op dus nu is ze haar zoontje, Jaaske kwijt. Als Mieke uitverteld is vraagt Leontientje of ze Isidoor een brief mag schrijven waar onder ze dan Miekes adres zet, zodat Isidoor naar dat adres terug schrijft en de Pastoor er niets van te weten komt. Mieke vindt dit goed. In haar brief schrijft ze dat ze het niet meer uithoud zonder hem, dat hij moet proberen te geloven en dat hij terug moet schrijven. Isidoor schrijft terug, maar als Leontientje met de brief bij de pastoor binnenkomt, ziet hij dat ze de brief bij zich heeft, hij pakt hem af en leest hem. In de brief staat dat hij heel erg naar Leontientje verlangt en dat hij wel wil geloven maar het niet kan. Hij kan wel doen alsof maar daar is hij te eerlijk voor.
Als de pastoor de brief uit heeft zegt hij tegen Leontientje dat Isidoor waarschijnlijk nooit gelovig zal worden. De liefde moet over zijn. Leontientje schrijft dan weer een brief aan Isidoor, waarin ze heel zakelijk meedeelt dat het over is, omdat zij niet met iemand kan trouwen die ongelovig is. Leontientje schrijft deze brief niet omdat dit van haar oom moet, maar omdat ze zelf ook vindt dat je geen relatie kan hebben met een ongelovige.
Meneer Pastoor denkt echter dat haar liefde ook over is, maar dit is niet het geval. Meneer pastoor zegt ook tegen Mieke dat Leontientjes liefde over is, zij gelooft hem niet want zon sterke liefde kan toch niet opeens over zijn. Leontientje wordt steeds magerder en onder de mis valt ze flauw. Ze wordt steeds zieker. Dokter Bos zegt dat ze in bed moet en stevig moet eten. Meneer Pastoor heeft niet door dat Leontientje ziek is van liefdesverdriet. Leontientje wordt steeds zieker. Meneer Pastoor drinkt en koopt geen wijn meer. De vader van Leontientje, Gommaar komt ook naar de pastorie. Als Leontientje echt op haar uiterste ligt vraagt ze aan meneer Pastoor of ze Isidoor nog één keer mag zien. Nu begrijpt Meneer Pastoor pas dat ze nog steeds van Isidoor houdt. Hij belooft haar dat Isidoor komt, al moet hij hem persoonlijk gaan halen. De pastoor schrijft Isidoor een brief waarin hij schrijft dat Leontientje heel ziek is en dat hij onmiddellijk moet komen. Het gaat steeds slechter met Leontientje. Ze ziet engelen die haar komen halen. Als dokter Bos zegt dat het nu echt nog maar even duurt, ziet meneer Pastoor Isidoor aan komen. Als hij aankomt, pakt Leontientje zijn hand en zegt: nu kan ik sterven. Als Leontientje sterft ziet er heel gelukkig uit, hier in ziet Isidoor het hoogste geloof. Isidoors hard stroomt vol van genade. De pastoor ziet licht om hem heen. Isidoor is tot geloof gekomen.
Leontientje wordt begraven, de familieleden zijn gekomen voor de uitvaart. Nu voelt Isidoor dat hij Leontientje echt kwijt is. Hij dwaalt wat rond en hij komt meneer Pastoor tegen, hij verteld hem dat hij door Leontientjes door gelovig is geworden. De pastoor is hier heel dankbaar voor.
Als in oktober de druiven rijp zijn gaat meneer Pastoor samen met meneer Mol, Sophie en de hovenier druiven plukken voor de wijn.
Ze praten wat. Dan komt er een herder langs, die vraagt of het gelukt is met de druiven. De herder krijgt wat wijn en loopt dan verder met zijn kudde en zijn hond de heuvels op die weelderig omkranst zijn van herfst en van zon.
Auteur
Leopold Maximiliaan Felix Timmermans (5 juli 1886 24 januari 1947) is een van Vlaanderens meest vertaalde auteurs, met een uitgebreid oeuvre.
Timmermans werd geboren te Lier. Hij is het dertiende kind uit een gezin van veertien kinderen. Timmermans schreef toneelstukken, romans met een historisch karakter, novellen, religieus getinte werken, en gedichten.
Timmermans schreef ook onder het pseudoniem Polleke van Mher.
Naast schrijver was Timmermans schilder en tekenaar. Hij illustreerde zijn eigen boeken.
Op 12 Oktober 1912 trouwt hij met Marieke Janssens. Dit huwelijk brengt 3 dochters voort, Cecilia ook bekent als Lia (1919) en Clara (1922), Tonet (1926) en 1 zoon Gommaar (1930). Deze kinderen waren ook actief in de kunstwereld.
Ze illustreerden o.a. werken van hun vader en schreven diverse biografieën over hem.
Vlak voor de Eerste Wereldoorlog schrijft hij zijn bekendste werk Pallieter dat in 1916 wordt uitgegeven en wordt door velen als zijn meesterwerk gezien.
In 1921 wordt dit in het Duits vertaald en uitgegeven.
Na de Eerste Wereldoorlog week Timmermans uit naar Nederland omdat hij van activisme beschuldigd werd. In 1922 krijgt hij de Staatsprijs voor Literatuur.
In 1936 wordt zijn 50-jarige verjaardag zowel in Vlaanderen, Nederland als Duitsland met veel aandacht gevierd.
Tijdens de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog was Timmermans redacteur van het Vlaams-nationalistische Volk.
In 1942 ontving hij aan de Hamburgse universiteit de Rembrandtprijs.
Als Vlaams-Nationalist en ook in Duitsland gekende schrijver was hij een graag geziene figuur bij Duitse officieren tijdens de Duitse bezetting.
Op 6 augustus 1944 werd hij getroffen door een kransslagadertrombose.
Na de bevrijding van Lier op 4 september 1944 werd hij verdacht van collaboratie en hij werd bijgevolg onder huisarrest geplaatst.
De aanklacht werd zonder gevolg geseponeerd op 22 december 1946.
Timmermans stierf te Lier op 24 januari 1947.
Literaire periode
Dit boek is geschreven in de literaire periode 1880-1916. Dit boek hoort thuis in de neo-romantiek.
Kenmerken van de neo-romantiek zijn:
- ontroerende woorden
- veel natuuromschrijvingen
- geluksverlangen, zonder verlangen is het leven ondragelijk
- een weemoedige toon, omdat het verlangen vaak onbevredigd blijft
- hoofdpersonen zijn vaak dromerige mensen die zuiver willen leven
Dit boek is dus duidelijk een boek uit de neo-romantiek.
- Er worden heel ontroerende woorden gebruikt (ik moet u schrijven, ik moet iets van u weten, want mij hart stikt van angst en lang verdriet)
- De natuur wordt vaak beschreven (de heuvelen die omkranst zijn van herfst en van zon)
- Het geluksverlangen van Isidoor en Leontientje speelt een grote rol in dit verhaal, ze hebben elkaar nodig.
- In dit boek wordt vaak een weemoedige toon gebruikt (De pastoor zit met hangend hoofd voor zich uit te staren. Dokter Bos wandelt rond met de handen op zijn rug, hij is wat minder hoekig door de inzakking van meneer Pastoor)
- De hoofdpersonen willen zuiver leven, ze willen geen relatie hebben met een ongelovige omdat dit van God niet mag. Ook zijn ze erg dromerig (de pastoor verzint namen voor zijn wijnen, Leontientje en Isidoor praten nogal dromerig)
Titel en motto
De titel van dit boek is: de pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt. In dit boek draait het om de pastoor. Hij woont in een pastorie die hij de bloeyenden wijngaerdt noemt. Deze naam geeft hij aan de pastorie omdat hij een wijngaard bij zijn huis heeft, en hij helemaal gek is op wijn. Hij heeft ook een wijnkelder. Die staat vol met allerlei soorten wijn, die de pastoor zelf namen geeft.
Dit boek bevat geen motto.
Mijn mening
Ik vond het boek vrij lastig om te lezen, je leest dit boek niet even uit aangezien het taalgebruik vrij ingewikkeld is. Ik vond het begin van het boek wel humoristisch, met die namen voor die wijn enzovoort. Het eind vond ik erg zielig, omdat als Isidoor eindelijk gelooft, Leontientje overlijdt. De liefdesbrieven vond ik wel erg kwijlerig, maar dat zal wel bij die tijd passen. Isidoor vond ik een interessante persoon, aangezien hij graag wil geloven, hij doet echt zijn best, maar het lukt hem niet. Ook de pastoor vond ik erg grappig, hij heeft leuke humor en hij heeft het goed met de mensen voor. Het was een kort boekje, ik vond het dan ook niet langdradig.
(De verslagen op Scholieren.com zijn bedoeld als naslagwerk. Lever nooit verslagen van internet zomaar bij je leraar in. Je bent zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van dit soort fraude. )
Een echt verhaal is er in "Pallieter" niet. Het boek beschrijft de avonturen van een volwassen boerenrekel. Pallieter woont in de "Reynaert" met zijn huishoudster Charlot, zijn paard Beiaard, zijn hond Loebas, de ooievaar Peterus en enkele andere dieren. Ter gelegenheid van de kermis is er een groot feest voor de hele familie.
Ook het frisse petekind van Charlot, Marieke, wordt uitgenodigd.
Pallieter wordt verliefd op haar. Wanneer Pallieter verneemt dat er een spoorlijn zal worden aangelegd doorheen het stuk land waarvan hij zoveel houdt, besluit hij de wijde wereld in te trekken. Maar eerst nodigt Pallieter Marieke uit, verklaart zijn liefde en vraagt haar ten huwelijk. Hij trouwt met haar in september. Hun jonge huwelijksliefde beleven Pallieter en Marieke in een huwelijksschuit. Samen blijven ze nog in het Netheland wonen, tot Pallieter de uitbundige vader wordt van een drieling. Dan trekt het jonge gezin samen met Charlot de wijde wereld in.
Motief en thema
De spil van het hele verhaal is de uitbundige verheerlijking van het leven. In een roes van bewondering en zonder enige rem drukt Pallieter vol eerbied zijn gevoelens uit voor al de heerlijkheden van het leven. Pallieter staat in een innig en direct contact met de natuur doorheen de wisseling van de seizoenen.
Dit wordt in het boek weergegeven door de kinderlijke verwondering van Pallieter bij het wisselen van de seizoenen. vb. hfdst. "Sneeuw" p. 192. Hij kan niets zeggen van aandoening en geluk. Sneeuw, sneeuw, overal witte, dikke sneeuw! Zijn hert sprong op, juichend schoot hij zijn broek aan en holde van de trap roepend: "Het geluk, het geluk!"
Met een naïeve inzet neemt Pallieter het op voor bedreigde bomen en mishandelde oude paarden. vb. hfdst. "Een grijze, natte dag" p. 181. Er scheurde iets in Pallieter. Hij ging naar den vent en gaf hem een klets vlak in t gezicht. "En als ge nij die peerde nog slaagt, eet k elle oep! Bieste!"
Niet alleen het wonder van de natuur wordt weergegeven maar ook het besef en de pijn van de vergankelijkheid. vb. hfdst. "Korengalmen" p. 174. Zij vertelden hem dat er een spoorweg ging over de Nethe. Het sloeg hem in de benen. Pallieter vloekte dat het donderde: "Adieu schoon land! ... In zon land blijf k ni wone!"
Tijd
Felix Timmermans schreef het boek juist voor de Eerste Wereldoorlog. Hij schreef het na een sombere periode in zijn leven, waarin hij op sterven na dood was. Toen hij beter werd, kwam ook een nieuwe levenslust over hem die in Pallieter gestalte kreeg.
Volgorde
Het verhaal presenteert de gebeurtenissen in chronologische volgorde. Het verhaal begint in de meimaand en doorloopt de verschillende seizoenen. De schrijver grijpt niet terug naar vroegere gebeurtenissen en loopt niet vooruit op komende feiten. Wel vertelt Pallieter in een dialoog over een komende gebeurtenis. vb. p. 174. "... Maar in zon land blijf k ni wone! Dan trekken wer uit ..."
Ritme
Wanneer we de verhouding tussen tijd van de geschiedenis en tijd van het verhaal nagaan, onderscheiden we verschillende mogelijkheden :
- Timmermans maakt veelvuldig gebruik van dialoog. Hier is de tijd van de geschiedenis gelijk aan de tijd van het verhaal.
- Versnelling of samenvatting van de gebeurtenissen komen ook voor in het boek. De tijd van de geschiedenis is dan groter dan de tijd van het verhaal.
vb. p. 69. t Was al wat na de kermis ... p. 84. Marieke was gekomen! Ze bleef er al drie dagen
- Weglating van een gedeelte van de geschiedenis komt niet voor in het boek.
- Vele beschrijvingen nemen een groot aantal bladzijden in beslag (vertraging) vb. hfdst. "Zomerregen" p. 96 tot en met 100, hfdst. "Regen" p. 145 tot en met 153.
Ruimte
Fysische ruimte
"Pallieter" speelt zich af in het "Netheland", in de omgeving van Lier. p. 6. Hij dacht aan de zon. Morgen zou ze opnieuw het zoete Netheland beschijnen. p. 90. Hij tikte op haar handen en wees haar de vier torens die men van hier kon zien liggen: Duffel, Mijlstraat, Huut en Mechelen.
Sociale ruimte
Het boek beschrijft het Vlaamse plattelandsleven en de belevenissen van de kleine "luiden". In vrijwel al de werken van Timmermans speelt het leven op het platteland een grote rol. Hoewel hijzelf geen boerenzoon was, had Timmermans een grote bewondering voor het zware, toen nog niet gemechaniseerde werk van boeren en boerinnen. Zijn boek "Pallieter" gaat niet over een kleine keuterboer maar over een welstellende boer die een overvloed heeft aan eten, drinken en plezier. Hfdst. "De feest" p. 61 tot en met 68. Vele passages doen denken aan Breugheliaanse taferelen.
Culturele ruimte
Er heerst een grote samenhorigheid en openheid tussen de bevolking van het "Netheland". Hoogtepunten in hun leven zijn de processies, kermissen en huwelijksfeesten. Eten en drinken zijn heel belangrijk. De godsdienstbeleving speelt een belangrijke rol in het boek. vb. p. 20: Pallieter leest voor uit de bijbel. p. 58-59: de processie.
Timmermans werk is ook geillustreerd met naieve, religieuze tafereeltjes die hijzelf tekende. vb. p. 9: tekening van Maria met opschrift "Ave Maria".
Personages
Pallieter is het hoofdpersonage. De schrijver heeft gestalte gegeven aan een adamische figuur, een mens van voor de zondeval, die kommerloos met al zijn zintuigen geniet van de schepping. Het "Netheland" wordt door Pallieter ervaren als een paradijselijk landschap waarin hij iedere dag volgens het ritme van de seizoenen leeft. Pallieter wordt in het boek een "dagjesmelker" genoemd. vb. p. 180. Hij kwam om winterhout te kopen, en kocht een boom. En met zijn lierenaar schreef hij in de schors het enige wat hij ooit geschreven heeft: "Melk den dag." Maar naast momenten van uitbundigheid wordt hij ook vaak aangegrepen en ontroerd door niets anders dan de stilte in de natuur. Hij is zowel vatbaar voor de geestelijke vreugde van de beschouwing als voor het genot dat hij met al zijn zintuigen beleeft.
De ontmoeting met Marieke, het nichtje van zijn huishoudster Charlot, maakt zijn leven nog mooier. Marieke Janssens, de vrouw van Felix Timmermans, stond model voor het vrouwelijk hoofdpersonage uit het boek. In het boek staat zij symbool voor de onschuld en aanhankelijkheid. Door haar wordt het geluk van Pallieter volmaakt. Vol verrukking roept Pallieter in zijn boek uit: "O Marieke, gij hebt mijn leven zo schoon en groot gemaakt."
De bewoners van het "Netheland" worden beschreven als simpele mensen die in een voor zichzelf sprekende solidariteit naast elkaar leven en soms ongebreideld hun levenslust vieren.
Perspectief
Felix Timmermans heeft voor "Pallieter" een verteller gekozen die buiten de vertelde gebeurtenissen staat: een hij-vertelinstantie. Via de verteller treden we het verhaal binnen. Hij regeert als een alwetende schepper over de romanwereld. Hij kent de personages door en door. De verteller treedt op als een waarnemer. Hij vertelt de gebeurtenissen, maar hij gaat niet zover dat hij ze ook beleeft. Pallieter is wel de mens die Timmermans had willen zijn tijdens de periode waarin hij het boek schreef, als gevolg van de omstandigheden die aan het schrijven voorafgingen (ernstige ziekte). Ten onrechte heeft men de auteur met zijn schepping willen vereenzelvigen. Felix Timmermans was helemaal niet zo uitbundig als Pallieter. Timmermans had een rustig temperament, volkomen in overeenstemming met zijn lichaamsbouw.
Stijl en taal
Pallieter is eerder een lyrisch dan een episch prozastuk. Het is een verheerlijking van alles wat hij bewondert in de natuur, in hoofdzaak van de schoonheid en de vruchtbaarheid.
In zijn werk gebruikt Timmermans veelvuldig dialectvormen, vooral in zijn dialogen.
vb. p. 11. "Der zadde te vet veur! Waroem ette ni wa minder?"
p. 34. "Wat e schoen dinge, t is zonde dak dani on man plafon kan hange!"
Ook buiten de dialogen gebruikt hij vele dialectwoorden.
vb. p. 17 smoor (rook), p. 79 heur (haar), p. 79 ievers (ergens), p. 141 purpel (paars), p. 163 lawijd (lawaai), ....
Zijn beschrijvingen zijn ongemeen plastisch en kleurrijk, zijn stemmingsbeelden zeer suggestief. Hij schrijft een barokke taal. Vb. p. 219-220: beschrijving van de boomgaard: Ze stonden er allemaal vreemd, de bomen, in hun naakt en zwart geraamte, met hun rotgeschoten, gewrongen en gekronkelde takken als ineens uit den grond gefonteind, omhoog gesperteld, en alzo verhard en verhout in den eerste wip van hun levensgeweld. Maar zij waren gevoelig en gewillig als t vlees van een jonge vrouw. Allen hadden t leven gewaar geworden, en de blijde kitteling ervan gevoeld. Er waren daar onder andere scheefliggende, geholde appelaars bij, die als rotsen hard schenen te zijn, dood voor de wereld, stookhout, maar de eerste lauwe wind had niet gewaaid, of ze hadden zich verroerd, hun hout gebroken, en speldekopkleine bottekes gegeven, even vlug en veel lijk het jongeste abrikozeboomken.
Het boek is bijzonder rijk aan vergelijkingen.
vb. p. 11. Ze smakten en klakten lijk twee zuigende kinderen. Mijn billen worden licht als strooi en omhoogwillend lijk sprinkhanen. p. 150. Charlot kwam, druipend lijk een teems, zuchtend binnen. p. 215. En de verten waren daardoor lijk oude tapijten. p. 7. En ginder over de Nethe was de grote, tomatrode zon als een lustige verrassing uit al die witheid opengebloeid.
Sommige zinnen klinken als poezie door de alliteraties.
vb. p. 68. Het koren glom, strunken bogen maanbelicht over met witte bloemen begroeide grachtjes, en de berkebomen ritselden blinkend hun ijlen blarenregen.
Het werk van Timmermans is niet alleen figuurlijk kleurrijk maar ook letterlijk.
vb. p. 6. Een grijze smoor, p. 7 tomatrode zon, roos als een roos in de witte nevelen, p. 8 de geel-koperen moor, hagelwitte plattekees, p. 9 den roden nek, p. 10 velden met blauwe bessen, p. 11 blauwbaaien rok en een rood slaaplijf.
Opsommingen versterken de beschrijvingen. p. 62. En er kwam achtereenvolgens in overvloed: tarbot met aardappelen, hesp met labbonen, kalfsgebraad met aspergien, Kempische kiekens met salaad, een heel speenvarken, met bril voor de oogskes en appelsien in den snuit, honderd meters worst met witte kool en er werd daarvan gegeten, opgeladen en bijgeschept dat het zweet hun op het voorhoofd stond en in hun telloor lekte.
Eigen mening en interpretatie
Je moet "Pallieter" niet lezen omwille van de spanning en het verhaal. Toch heb ik het boek met veel waardering voor de schrijver gelezen. De beschrijvingen waren prachtig en hebben mij nooit aangezet om een paar bladzijden over te slaan. Ondanks de gebruikte dialectvormen, de soms foutief gebouwde zinnen en de taalfouten, vind ik "Pallieter" meesterlijk geschreven. Het boek klinkt daardoor zo spontaan en ongedwongen. Ik las dat de grootste wens van Felix Timmermans was "te kunnen schrijven zoals Pieter Breughel schildert."
Volgens mij is hij daar schitterend in geslaagd.
(De verslagen op Scholieren.com zijn bedoeld als naslagwerk. Lever nooit verslagen van internet zomaar bij je leraar in. Je bent zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van dit soort fraude. )
In Boerenpsalm (1935), een van zijn beste werken, schiep Timmermans de figuur van Wortel.
Wortel was in zijn ogen de verpersoonlijking van de Vlaamse boerenmentaliteit.
De roman
A.) Handeling
1. Fabel
Het verhaal gaat over boer Wortel en zijn vrouw Fien. Ze hebben 11 kinderen waarvan er hun 4 ontnomen werden. Eén kind werd zelfs blind geboren.
Wortel was de beste vriend van de pastoor. Hij vertelt wat er tijdens de verschillende jaargetijden gebeurt op de boerderij. Zijn zoon Fons had een eigenzinnig karakter. Na een woelig seksleven pleegt hij zelfmoord. Dat was zeer onchristelijk en een grote schande. Wortel hield het voor zich.
Dan wordt Fien ziek. Een slap hart enerzijds en de voortdurende ongerustheid over Fons anderzijds zijn de oorzaken die tot haar dood leiden. Het werd een droge, hete zomer tot de avond van Fiens dood. Dan barstte er een hevig onweer los.
Na een tijd huwt Wortel met Frisine, de eerste vriendin van zijn zoon Fons. Ze kregen uiteindelijk twee kinderen, het derde was op komst toen Wortel op een avond verdwaalde.
Frisine ging hem samen met de andere dorpsbewoners zoeken, maar viel in het water. Door de opgelopen koude werd ze ziek, met de dood als gevolg.
Vijf jaar na haar dood vond de pastoor een nieuwe vrouw voor Wortel, maar het geplande huwelijk ging niet door. Wortel zou immers afstand moeten doen van zijn boerenleven en dat kan hij niet. Dit werd hem kwalijk genomen door de pastoor waarop hun vriendschap eindigde. De uiteindelijke dood van de pastoor heeft hem zwaar aangegrepen maar toch dankt hij God voor alles wat hij gekregen heeft en vraagt Hem om nog lang te mogen leven en werken.
2. Geleding
a) Indeling in hoofdstukken : De roman is ingedeeld in 10 hoofdstukken:
1. De ontmoeting met Fien
2. Ontrouw en de redding van de kinderen
3. Beschrijving van het zaaien, maaien, wieden en rooien
4. Levenswandel van zoon Fons
5. Gevang wegens stropen, dood van zoon Fons
6. Overlijden van Fien
7. Huwelijk met Frisine
8. Frisine overlijdt
9. Ruzie met de pastoor
10. Overlijden pastoor
b) Dieptepunt
Het dieptepunt ligt bij hoofdstuk 5. Daar moet Wortel 8 maanden in het gevang. Hij denkt dan aan zijn vrouw en kinderen, maar in de eerste plaats aan zijn land. Voor een boer is dat het ergste wat hem kan overkomen.
c) Open of gesloten einde?
Het is een open einde.
In elk hoofdstuk beschrijft Wortel de belangrijkste gebeurtenissen uit zijn leven. In het laatste hoofdstuk uit hij zijn dank aan God voor al wat hij gekregen heeft en wenst hij nog vele jaren te werken. Dit blijkt uit de volgende zin: en laat Uw Wortel als tegendank nog vele jaren op Uw veld in het zweet zijns aanschijns mogen werken! Dank op voorhand!
Daarop stopt het verhaal en vernemen we niets meer over zijn verder leven. Er staan hem misschien nog verscheidene gebeurtenissen te wachten.
d) Simultaan verloop
De gebeurtenissen spelen zich niet tegelijkertijd af.
De ene gebeurtenis volgt gewoon de andere op.
3. Thema
a) Centraal probleem
* Zijn buurman, Ossekop, valt zijn vrouw lastig. Er vallen woorden. Maar wanneer Ossekop zijn kinderen redt van een op hol geslagen stier wordt het geschil bijgelegd.
* Amelieke werd blind geboren ten gevolge van een maansverduistering.
* De vriendin van zoon Fons was niet naar de zin van Wortel. Hij vond haar eenBoheemse heks. Dit gaf problemen onderling, die nog erger werden toen zij zwanger werd.
* Dochter Anna werd non en wou haar ouders niet meer kennen.
* Wortels broer is pater en komt alleen langs als zijn klooster geld nodig heeft.
* Zoon Fons komt op tegen het vaderlijk gezag. Hij vlucht weg en pleegt later zelfmoord. In die tijd was dit een onchristelijke daad.
b) Titelontleding
Boerenpsalm is een lofzang op de mens en het harde boerenleven, hetgeen niet altijd idyllisch is. De boer heeft een hard leven. Hij moet bijna constant werken, maar lijdt toch armoede, honger, leed en verdriet. Maar de boer klaagt niet. Hij houdt van zijn veld en alles wat daarbij hoort.
4. Toepassing
a) Centraal probleem
Het centraal probleem is hier vooral van maatschappelijke aard.
In die tijd was er vooral een standenverschil. Men had de boeren enerzijds en anderzijds de mensen die in het kasteel woonden. In het boek wordt dit standenverschil voortdurend aangehaald. Dit gebeurt door Wortel, die de mensen van het kasteel voortdurend bekritiseert.
Vb. Wortel noemt de kasteelheer een pimpelmuis (blz. 18).
Dit blijkt ook uit de volgende zin van Wortel: "De pimpelmuis van het kasteel, die van ons zweet korentenbrood zal eten, komt ginder in een open voituur met een parasolleke voorbijgereden."(blz. 36)
b) Mogelijke zin:
Een mens kan ook gelukkig zijn met eenvoudige dingen. Als boer is hij gelukkig als hij maar op zijn veld kan werken. Hij beschouwt het veld als zijn roeping, het doel waarvoor hij op de wereld is gezet.
B.) Tijd
a) Chronologisch?
Het verhaal is één flash-back, waarin hij zijn levensverhaal vertelt. Deze flash-back verloopt volledig chronologisch (de verschillende gebeurtenissen volgen elkaar op). Soms denkt hij nog terug aan zijn vroegere jeugd (flash-back binnen een flash-back) Op het einde bedankt hij God voor de tijd dat hij hier op aarde heeft doorgebracht en wenst hij nog lang op aarde te werken en te leven.
b) Continu?
Het verhaal verloopt continu met tijdsverdichting.
* De vertelde tijd loopt van zijn jeugdjaren tot zijn oude dag. Een heel mensenleven dus.
* De verteltijd beloopt 137 bladzijden.
* Tijdsversnelling: pag. 120: 5 jaar na de dood van Frisine. Bedoeling: hij vermeldt alleen de belangrijkste gebeurtenissen en neemt regelmatig sprongen in de tijd.
* Tijdsvertraging: Er komen veel beschrijvingen voor in het verhaal. Deze zijn immers kenmerkend voor een roman. Een goed voorbeeld is hoofdstuk 3 waarin verschillende aspecten van het zaaien, maaien, en het oogsten overvloedig aan bod komen. Vb: Nu komen de donkere dagen, de regen kletst tegen de ruiten en onder de wilde nattigheid rukken wij de beet uit, en doen de selder, de parei en de patatten in de putten.
C.) Ruimte
a) Plaats
Het verhaal speelt zich af op een boerderij, vlakbij de Nete. Aan het veld van Wortel grenst een ander veld, nl. datgene van Ossekop. Vroeger was het zo dat de verschillende velden naast elkaar lagen. Wortel gaat ook vaak naar het nabijgelegen dorp.
Men had vroeger overal platteland. De velden lagen naast elkaar en de dorpjes lagen daar een eindje vandaan. Tegenwoordig is er veel veranderd: alles is uitgegroeid tot dorpen. Deze hebben het platteland verdrongen. Je kunt nu van het ene in het andere dorp lopen, zonder het te beseffen. Vroeger was zoiets onmogelijk.
b) Plaatsveranderingen?
Er zijn weinig plaatsveranderingen, daar men de boerderij nooit alleen kan laten. Men werd daar geboren, men werkte daar en men stierf daar. Dat was toen de gewoonte.
MAAR :
* Wortel gaat alle jaren te voet naar Scherpenheuvel, zoals elke gelovige mens. Daar ontmoet hij ook zijn eerste vrouw, Fien. Hij wordt hopeloos verliefd en wil indruk op haar maken.
* Wanneer hij in de gevangenis zit, beseft hij dat hij niet zonder zijn veld kan. Hij mist ook zijn vrouw en kinderen. Hij heeft de indruk dat hij ze niet kan beschermen omdat hij vastzit. Het is daarom dat hij zich voorneemt om nooit meer te stropen.
* Antwerpen: wanneer zijn zoon Fons dood wordt teruggevonden, moet Wortel hem identificeren. Wortel herkent hem, maar hij zwijgt om de familie van een grote schande te besparen. Hij zegt ook niets tegen Fien, die toen ziek was. Ze kan de waarheid niet aan.
* Wanneer hij gaat trouwen met Angelik, moet hij alles achterlaten om een nieuw leven te beginnen. Een welverdiende rust, maar Wortel kan het niet.
c) Contrast tussen ruimte & handeling?
Ja, vb.
* Amelieke werd blind geboren omdat er op dat moment een maansverduistering plaatsvond.
* Gedurende Fiens ziekte was er een periode van droogte. De nacht dat ze sterft, regent het pijpenstelen.
D.) Personages
Psychologische analyse
* Het hoofdpersonage is Wortel. Hij is diepgelovig, bekommerd om zijn gezin en een beetje achterdochtig (vb. Hij verdenkt zijn tweede vrouw Frisine van ontrouw). Hij is gefascineerd door zijn platteland (plaatsgebonden) en is tevens een harde werker.
* Pastoor: in die tijd speelde de pastoor een grote rol in het (boeren)leven. De mensen gingen vaak te biecht bij hem. Hij volgt en troost dan ook de ellende en de armoede van de boeren. Hij kende Wortel zeer goed en gaf hem geregeld raad: hij wil het bestevoorhem. Vb. Hij zoekt een derde vrouw voor hem.
* Fien: harde werkster en kent de boerenstiel. Ze is bezorgd om haar kinderen (in dit geval Fons).
* Frisine: ze doet haar best maar ze moet nog veel leren over het boerenleven. Ze is wel een goede huismoeder en even bekommerd om de kinderen.
* Fons: verzet zich tegen het vaderlijk gezag. Hij loopt weg en doet zijn eigen zin. Het loopt uiteindelijk slecht af met hem. Hij pleegt zelfmoord en laat hierbij zijn vrouw en kind achter.
* Amelieke: Ze is de dochter van Wortel en is steeds vrolijk, ondanks haar blindheid. Wanneer Wortel van plan is om bij Angelik te gaan wonen, is Amelieke mistroostig. Ze is gebonden aan de boerderij omdat ze haar weg daar goed vindt.
E.) Karakters statisch?
Nee, Wortel is daar een duidelijk voorbeeld van: hij heeft Frisine nooit kunnen uitstaan. Maar na de dood van Fien kijkt hij met andere ogen naar haar. Hij begint van haar te houden. Uiteindelijk trouwen ze dan ook.
a) Sociologische analyse
Onderlinge beïnvloeding
* Wortel zou zijn buurman, Ossekop, kunnen vermoorden omdat hij niet van Fien kon blijven. Zij kan hem echter tijdig tegenhouden. Maar wanneer Ossekop zijn kinderen redt, wordt de kwestie bijgelegd.
* De priester beïnvloedt Wortel gedurende heel het verhaal.
Vb. Nadat Wortel ontrouw heeft gepleegd, durft hij dit niet opbiechten. Wanneer de pastoor het onderwerp ter sprake brengt, biecht hij echter alles op.
* Amelieke probeert Wortel onrechtstreeks te overtuigen, om niet met Angelik te trouwen. Vb. Ze kan haar wel verdragen, maar ze zou moeite hebben om zich aan een nieuwe omgeving aan te passen.
b) Maatschappelijke context
Periode: ± 1850.
In die periode moest men harder werken om zijn kost te verdienen. Men deed het met minder en men was daar gelukkig mee. Vb. De gewone boer is gelukkig met zijn land, meer heeft hij niet nodig.
F.) Taal en stijl
a) Verteltrant
Beschrijvingen :
Er zijn beschrijvingen van de verschillende fases dat het veld van boer Wortel moet doormaken, evenals beschrijvingen omtrent handelingen en personages. Voorbeelden :
* Frisine was precies een Bohemerse, met vet, zwart haar en ogen als kolen. Schoon van postuur maar niet voor een boerenjongen, wel zoiets voor een rondtrekkende harmonicaspeler, zo een echt gemeen, vrank stuk, een gaillard.
* De dagen klaren wijd open, de zon zuigt alles omhoog. Ook het slecht, en nu ist een gedurig vechten tegen het onkruid: wieden, rooien, en gedurig gekruip.
Dialogen :
Er komen regelmatig dialogen in voor, uiteraard in het dialect.
Voorbeeld :
«Wortel, Wortel, peins op uw kinderen, wordt in godsnaam toch geen moordenaar!»
«Goed», riep ik. «Maar laat me dan iets kunnen breken of kapotslaan of ik stik!»
«Hier zie, Wortel, sla ze maar kapot, jongen.»
b) Zinsbouw
Stilistische moeilijkheidsgraad
- Blz. 6: een dres water, een klad zon, slekken, swenst
- Blz. 36: overgietert, een open voituur, la vie sampetre, een kapper jenever
- Blz. 85: den uitkom
- Blz. 136: lutteur op een Herkulbaraksen uit het holleken van mijn hart.
c) Zinstructuur
Er komen afwisselend enkelvoudige en samengestelde zinnen in voor.
Enkelvoudige zin: "Ginder in die hut ben ik geboren."
Samengestelde zin: "Ik ben maar een arme boer en al heb ik veel miserie gehad, toch is het boerenleven het schoonste leven dat er bestaat."
d) Zinstypes
Er komen alle soorten zintypes in voor.
e) Woordenschat
Vreemde woorden:
Geen voorbeelden. In die tijd leefde men rond zijn kerktoren en men stierf daar. Er is geen invloed van andere volkeren.
Dialect: omdat het verhaal dateert uit een tijd waarin de mensen Oud-Nederlands spraken.
Een bougie = een kaars
De slekken = slakken
Een dres water = een geut water
Swenst = ondertussen, terwijl
Wij waren met 15 open bekken= met 15 kinderen
Een trossel kinderen = veel kinderen
De schelf = de hooizolder
Adjectieven: Doordat er uitvoerige beschrijvingen worden gegeven, komen er veel adjectieven in de zinnen voor.
Eigen mening
Zeer goed boek omdat er een grote periode beschreven wordt met veel gebeurtenissen die de aandacht erbij houden. Het boek is grappig en zet je aan tot nadenken over de opkomst van het atheïsme, het verlies van de steun van God. Hoewel de maatschappelijke achtergrond ver van onze werkelijkheid is gelegen, kan Timmermans door het gebruik van de Ik-persoon ervoor zorgen dat je echt mee terugreist in de tijd. Door zijn gebruik van het dialect wordt het voor de mens in de 21ste eeuw steeds moeilijker om het boek te lezen, wat natuurlijk een spijtige zaak is, maar dit is enkel te wijten aan het streven naar eenheid van de moderne mens, terwijl de meeste hun buren niet eens kennen. De vergelijkingen en beeldspraak van Timmermans is gewoon onvoorstelbaar goed en zorgt voor een ideale sfeerschepping van de omgeving en ook van Wortels innerlijk.
(De verslagen op Scholieren.com zijn bedoeld als naslagwerk. Lever nooit verslagen van internet zomaar bij je leraar in. Je bent zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van dit soort fraude. )
Het Timmermans-Opsomerhuis is een cultuurhistorisch museum.
Werken van Lierse schrijvers en kunstenaars die hebben bijgedragen tot de culturele uitstraling van hun stad staan er centraal.
Op het gelijkvloers toont het museum schilderijen, tekeningen en etsen van kunstschilder Isidore Baron Opsomer (1875-1967).
Op de eerste verdieping worden aan de hand van biografische panelen, tentoonstellingskasten en schilderijen het verhaal over het leven en werk van de schrijver Felix Timmermans (1886-1947) gebracht. Romans, brieven, handschriften, fotos, tekeningen, etsen en schilderijen worden tentoongesteld.
In 1969 werd een zaal gewijd aan de Lierse kunstsmid Lodewijk Van Boeckel (1857-1944).
In 1970 werd de permanente tentoonstelling verder uitgebreid met een zaal voor historicus en literator Anton Bergmann (1835-1874).
Aandacht gaat ook naar dirigent en componist Renaat Veremans, architect en kunstschilder Flor Van Reeth
Rondleidingen op aanvraag : 03/8000 393 (toerisme Lier).
Rondleidingen, lezingen en nocturnes in het kader van tijdelijke tentoonstellingen
Enkel het gelijkvloers is toegankelijk voor rolstoelgebruikers
Open : Van dinsdag tot en met zondag, van 10 tot 12 uur en van 13 tot 17 uur
Gesloten : Maandag, officiële feestdagen
Toegangsprijs : 1 euro
Kortingen : 0,50 euro: Leden "vrienden van de Lierse musea", groepen, personen tot 18 jaar en houders van reductiekaarten. Gratis: scholen.
OPENING VAN MET TIMMERMANS-OPSOMERHUIS
(Verschenen in : t land van Rijen-kultureel Liers tijdschrift,jaargang 18-1968.)
Onder voomame belangstelling werd op 29 juni 1968 het Timmermans-Opsomerhuis geopend. Burgemeester Dr. Breugelmans zag in de talrijke opkomst van personaliteiten en kunstenaars een blijk van waardering voor het initiatief dat de stad had genomen, maar ook voor het werk van deze twee grote Lierenaars. Het lag niet in de bedoeling van het stadsbestuur van het Timmermans-Opsomerhuis een museum te maken, maar men beoogde een representatief beeld te geven van wat Timmermans en Opsomer voor Lier hebben betekend.
Dankwoorden gingen naar allen die van dicht of van ver aan deze verwezenlijking hebben medegewerkt en aan de kunstkring 't Konvent, die een zaal inrichtte over Timmermans en het Liers begijnhof.
Mevr. Felix Timmermans en Mevr. W. Opsomer knipten respectievelijk de linten door van de galerijen waarin de werken van beide Lierenaars werden ondergebracht. De Opsomer-galerij biedt een grote verscheidenheid van het massale oeuvre van deze grote Lierse kunstenaar. Zijn atelier is zo getrouw mogelijk in het complex gereconstrueerd. De Timmermans-zalen brengen een overzicht van de Fé zijn enorme veelzijdigheid. Naast zijn boeken, vertalingen e.z.m. wordt bijzondere aandacht besteed aan Felix Timmermans als boekillustrator en plastisch kunstenaar. Zijn werkkamer, met de voor de Fé veelzeggende souvenirs, wordt in deze zaien eveneens gereconstrueerd.
In het stedelijk museum werd daarna de akademische zitting gehouden welke opgeluisterd werd met kamermuziek o.l.v. de heer J. Van Looy, directeur van de stedelijke muziekakademie. Burgemeester Dr. Breugelmans belichtte hoe Timmermans en Opsomer de faam van Lier tot ver over de grenzen hebben uitgedragen. ,,Baron Opsomer is in hart en ziel Lierenaar gebleven, want al woonde en werkte hij het groot deel van zijn leven te Antwerpen, toch heeft hij in zijn geest heel zijn leven te Lier en met Lier ,,zijn echte thuis" geleefd... Schilderen was zijn roeping... Het geluk te kunnen schilderen betekende voor Opsomer meer dan roem, eer, relaties en onderscheidingen... Lier deelt in de wereldfaam die Opsomer ons heeft bezorgd door zijn werk en door zijn naam."
,,Felix Timmermans hield hartstochtelijk van zijn geboortestad, waaraan hij, naar zijn zeggen, alles te danken had. Met zijn ,,Schoon Lier" heeft hij de poorten van onze stad opengesteld voor honderdduizenden bewonderaars... Timmermans was de kunstenaar met het groot hart voor de mens... Ook voor de Lierse mensen is hij steeds goed geweest, alhoewel hij niet altijd door iedereen naar behoren werd gewaardeerd... Nu beleven wij het moment dat ik reeds zo lang heb betracht om in een plechtige vergadering als deze, in bijzijn van zovele eminente personaliteiten, in mijn hoedanigheid als burgemeester van de stad, in naam van de Lierse gemeenteraad en als vertegenwoordiger van heel de Lierse bevolking aan Felix Timmermans de hulde te brengen die hem toekomt en hem de erkentelijkheid te betuigen voor de onschatbare diensten die hij bewezen heeft als kunstenaar van wereldformaat en ook als mens, aan zijn stad, aan zijn Lierenaars, aan het Vlaamse volk, aan de Nederlandse cultuur en aan de Wereldcultuur."
De heer Walter Vanbeselaere, hoofdconservator van het Kon. Museum van Schone Kunsten te Antwerpen, sprak vervolgens over Opsomer. Het drama van de kunstenaar was volgens hem het feit dat hij tot zijn 50 jaar heeft moeten wachten om de erkenning als portretschilder te kunnen afdwingen. Zijn laatste jaren werd hij gekweld door de vraag of zijn werk zou blijven leven. Niemand, ook de eenzame vechter niet die hij was, kon deze vraag beantwoorden. Hoe dan ook, Opsomer heeft nooit enige toegeving gedaan ten opzichte van de artistieke wereld, noch ten opzichte van zijn kliënteel. Hij kon het portret tot leven brengen. Bloemstukken lieten hem zijn vreugde om kleuren uitzingen en als hartstochtelijk zeiler nam hij de gelegenheid te baat om riviergezichten op doek te brengen. Hij heeft nu zijn robust mannelijk werk overgelaten aan de enige rechter die een rechtvaardig oordeel kan vellen, namelijk de tijd.
De heer Drs José De Ceulaer wees op de letterkundige waarde van Felix Timmermans. Het aantal vertalingen van zijn werken, de oplage en de verkoopcijfers ervan, bewijzen overtuigend dat Felix Timmermans zijn betekenis en waarde behouden heeft voor de lezers van gisteren en vandaag. Hij schreef impressionistisch toen het expressionisme doorbrak. Hij stond apart, zoals Multatuli apart stond en zoals L.P. Boon apart staat. Net als zij had hij een persoonlijke stijl die naar het stijlloze toeging. Zijn werk had altijd een meer lyrisch dan episch karakter en er was nooit een strenge gebondenheid in de vorm van zijn werk. Hij schreef niet over zijn eigen tijd, zijn werk was niet tijdgebonden. Het paste nooit bij het patroon dat in de mode was. Daarom werd hij door velen genegeerd en miskend, maar het bereikte niettemin een ruim lezerspubliek, omdat het geladen is met poëzie en een gevoelswarmte uitstraalt die de lezer gelukkiger maakt. Daarom heeft het zijn waarde en betekenis behouden.
De heer Hubert Lampo, afgevaardigde van de minister van de Nederlandse Cultuur, zei dat Timmermans en Opsomer allebei een onuitwisbare stempel hebben gedrukt op hun tijd. ,,Opsomer's carrière was een réussite zonder weerga, die zelfs tot de status van hofschilder leidde... In het historisch perspectief van Opsomer's tijd wordt meestal de nadruk op de school van de Latemse expressionisten gelegd. Het was een geniale generatie. Het zou echter onrechtvaardig zijn, geen rekening te houden met een talent bij de genade Gods dat, afzijdig van toonaangevende stromingen in een serene, hyperindividuele zelfuitdieping stralend tot ontplooiing kwam. Ook Timmermans was een alleenloper. Ofschoon door de toenmalige critiek niet steeds op zijn echte waarde geschat, genoot hij als schrijver het ontzaglijke voorrecht zijn status minder afhankelijk te zien van een beperkte kring van zogenaamde deskundigen, dan van een tot in de honderdduizenden reikende lezersschaar in binnen- en buitenland... Ook vandaag wordt er nog geaarzeld, doch niettemin is het ogenblik nabij, waarop de meest-veeleisenden onder ons het laatste sceptisme zullen afleggen tegenover een genie zonder precedenten en ook vandaag de dag zonder gelijken."
Als slot van deze geslaagde akademische zitting besloot spreker :
,,In onze huidige culturele constellatie is het Lierse Timmermans-Opsomerhuis een tot dusver onvoorstelbaar unicum, waarvan men slechts in het buitenland de weerga aantreft."
Timmermans debuteerde in 1910 met Schemeringen van den dood. In zijn jonge jaren hield hij zich danig bezig met de lectuur van occultistische en spiritistische geschriften. De invloed hiervan, samen met de indruk die Maeterlincks symbolistische drama's op hem maakten, resulteerde in, enerzijds, de quasi-mystieke Bagijnhofsproken (samen met Anton Thiry, 1911), en anderzijds, de Schemeringen van den dood (1910), dit laatste zijn eerste zelfstandige werk van langere adem; de schemeringen zijn vol duistere geheimen en spokerijen. Weinig deden zij vermoeden dat Timmermans in zijn Pallieter (1916) de panische verheerlijker van het vreugdevolle leven van de zinnen worden zou, te gast gaande aan al het genot dat de natuur de dagenmelker Pallieter schenken kon. Tegen de voorstelling dat de genotzieke, wel eens grof genietende mens-van-vlees-en-bloed bij uitstek de Vlaming representeren zou, hebben de Vlamingen zelf op de eerste plaats protest aangetekend.
Pallieter heeft dan ook een geheel eigen betekenis in de Vlaamse letterkunde. Timmermans zelf heeft ervoor gewaarschuwd in zijn boek niet een weergave van werkelijkheid te zien, maar de uitbeelding van een verlangen; de landschappen erin zijn niet reëler dan de hoofdfiguur. Het is een verbeeldingswerk, dat in zekere zin de nieuwe tijd aankondigt, die van het expressionisme: de werkelijkheid vervormend, chargerende beeldspraak, een visie die niet realistisch, maar lyrisch en synthetisch te werk gaat, de schepping van een nieuw wereldbeeld.
Het boek - aldus Lissens - is een weelderig brok natuur. Uit de Vlaamse, bepaaldelijk Lierse heimat ontstaan, breekt het krakend en vlammend door de waarneming van het milieu heen en wordt het een visioen, waarin men het laaiende sensitivisme niet meer kan onderscheiden van het beeldende en kosmische expressionisme. Van Nu en Straks is hiermee in de roman voorgoed voorbijgestreefd. Wat de Van Nu en Straksers niet gelukte, gelukte Timmermans: een type scheppen dat uit eigen kracht voortbestaat.
Die eigen kracht bestaat intussen stellig niet uitsluitend in een blind aanvaarden en genieten van het aardse en zintuiglijke zonder meer. Pallieter is een levensgenieter, een man die vreugdevol de goede gaven, ook de stoffelijke, van het leven van iedere dag aanvaardt. Maar hij aanvaardt die duidelijk als gaven Gods, gaven die zó, en niet anders, de mens ten dienste geschapen werden. Zijn boek is minder schepping van een karakter dan van een type; het is vooral hymnische lofzang op het door de schepper geschonken goede der aarde.
A. Westerlinck heeft, in De innerlijke Timmermans, betoogd, en zijn betoog van argumenten voorzien, dat Timmermans-zelf bepaald niet de oppervlakkige levensgenieter was waarvoor velen hem op grond van zijn boeken hebben gehouden, maar dat deze boeken ook getuigenis afleggen van een rijke innerlijkheid en diepe gemoedsbewogenheid. Hij ziet in veel werk van Timmermans veeleer een romantische natuur dan een realistische. Uitgangspunt van zijn behandeling van dit thema is de gedichtenbundel Adagio (1947), maar van dit uitgangspunt uitgaande, wijst Westerlinck telkens op vanuit de gelijke gemoeds- en geestesbeweging geschreven oudere prozateksten. Het romantisch-religieus beleven kwam al bijna direct na Pallieter tot uitdrukking in het volgende grotere werk dat hij schreef Het kindeken Jesus in Vlaanderen (1918). Dit beleven wordt gekenmerkt door een sterk intimisme en een zuivere ingetogenheid. Daarnaast door de warmte die het leven als nabij doet gevoelen, en een krachtig plastisch uitbeeldingsvermogen.
Om detailschoonheid en aantrekkelijke atmosfeer bekoort ook het bescheiden, sobere en gevoelige De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa, begijntje (1918). Timmermans' levensliefde verdiepte en verinnigde zich verder, zodat uit zijn werk een vollediger levensaanvoeling ging spreken. De auteur bleef beschikken over een sterke kracht van waarneming, die met zijn innigheid van gemoed tot een zeer persoonlijke en aantrekkelijke eenheid versmolt.
In Anne-Marie (1921) leeft de lezer mee met de liefdesidylle uit het kalm-burgerlijke gezelligheidsleven van de achttiende eeuw, in De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt (1923) met een liefdesconflict omwille van de religieuze verscheidenheid, maar vooral met de weelderig rankende fantasie van de zeereerwaarde heer die zijn eigen verbeeldingsrijk te scheppen weet. - Bezwaar kan men maken naar aanleiding van Pieter Breugel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken (1928): bij alle kleurigheid en oubolligheid van fantasierijke voorstelling doet het werk de grote innerlijke bewogenheid en de dramatiek van de Brabants-Vlaamse schilder niet geheel tot hun recht komen. Bóven zijn krachten ook greep de verteller met De harp van Sint Franciscus (1931) en het verhaal dat verscheen in de allereerste oorlogsjaren: het verhaal over een Vlaams geslacht De familie Hernat (1941), waarmee hij bedoeld zou kunnen hebben zijn volk moed in te spreken tijdens de bezetting: het verhaalt de geschiedenis van de familie tijdens de Oostenrijkse en de Franse bezetting, met de intermezzi van Brabantse omwenteling en Boerenkrijg, rampzalige gebeurtenissen die echter zijn voorbij gegaan. Postuum verscheen Adriaan Brouwer (1948).
Het bezwaar dat tegen zijn werken gemaakt wordt is niet zozeer dat zij aan het anekdotische een ruime plaats toebedelen als wel dat door dit anekdotische - en niet zo heel veel meer - geen recht gedaan wordt aan het onderwerp dat zij geacht worden te behandelen. Kennelijk waren Timmermans' intellectuele vermogens niet toereikend om het niveau van de problematiek, die het onderwerp stelde, volledig tot hun recht te doen komen.
Tegen zijn vijftigste levensjaar heeft hij echter nog eenmaal duidelijk een meesterlijk werk geschreven, zijn Boerenpsalm (1935): het verhaal van de aarde en van reële mensen op die vaste grond, mensen - met name boer Wortel - die het leven nu niet meer alleen vreugdevol aanvaarden zoals Pallieter deed, maar dit leven reeds in tal van aspecten doorleefd hebben: de zinnelijke en geestelijke aspecten ervan, vreugde en leed, zorgen en bevrijding. In wezen toch ook weer een lofzang op het leven, maar nu het leven in zijn volheid en met al zijn facetten, - lofzang, uiteindelijk, aan de eeuwige oneindige God die dit alles in het leven riep.
Hiervoor werd al genoemd de gedichtenbundel Adagio (1947), die de neoromantische, inclusief religieuze geaardheid van Timmermans nadrukkelijk tot uitdrukking brengt. De strijd tussen het zintuiglijke genot en het zielsverlangen vindt niet zelden in angstgevoelens een weerslag, in schuldgevoel, en in het verlangen naar een uiteindelijk zuiver spirituele beleving. De bundel geeft de neerslag van dit verlangen in het verzinken der ziel in het mysterie van haar eigen stilte en die drang van de dichterlijke intuïtie om achter de zinnelijke vormen de mystieke essentie van de bestaande dingen te ontdekken.
Ter uitdrukking van dit verlangen fungeren met name de motieven van de stilte, de nacht en de muziek. Timmermans miste echter de artistieke vormkracht om wat hij zeggen wilde in een eigen spraak te formuleren. Als dichtkunst zijn de gedichten dan ook niet van bijzondere waarde, ze dragen er wel toe bij een veelal nog vertekend beeld van Timmermans te corrigeren en de innerlijke te doen herkennen.
Deze innerlijke Timmermans heeft er ook voor gezorgd, dat hij niet alleen het reëel, maar ook het intiem beeld van Vlaanderen (Brabant) gaf; aan wat aan hem voorafgaande auteurs al hadden doen zien, voegde Timmermans de intimiteit toe, waarin de mensen en het uitzicht der dingen tegelijk reëel en archaïsch verschenen, zodat wij weer plots bewust werden van onze oude adel en de verbondenheid aanvoelden met het beste dat hier tot stand kwam van Jan van Eyck tot Rubens. Hij kon dit geven krachtens het hem aangeboren vertelvermogen. Hij is een der beste vertellers van de zuidelijke Nederlanden, beschikkend over een uitzonderlijk gave om verbeeldingen en gemoedsbewogenheden, geestelijke en zintuiglijke ervaringen adequaat onder woorden te brengen. Zijn natuurlijk talent in dit opzicht heeft hij voortdurend verrijkt, doordat zijn persoonlijkheid verrijkt werd aan en door het leven. Hij is geen individualist in de moderne zin van het woord, maar beleeft het algemene leven zeer persoonlijk, gevoelig en bewogen. Deze persoonlijke beleving wordt gekenmerkt door haar natuurlijkheid, die, bij alle erkenning van de smartelijkheid van het leven en de tragiek die het bezit, wezenlijk gelooft in de mens, in de natuur als filosofisch begrip van orde en zinrijkheid, en in God die de eeuwige zin en grond van heel de natuur is. Daardoor leefde hij vanuit een zeker eenheidsgevoel, dat ook in toenemende mate berustte op een doorleefd gevoel van de verbondenheid van de geest met de menselijke natuur, (al was het angstgevoel, dat voortvloeide uit de ervaring van de menselijke gebrokenheid, hem zeer wel bekend). Men kan zich, zoals Westerlinck heeft opgemerkt, een harmonie denken die anders en ook rijker is dan die van Timmermans, een eenvoud waarin de geest ruimer aandeel heeft en waarin talrijker levenswaarden worden geïntegreerd, dit betekent allerminst dat die van Timmermans als primitief kan worden afgedaan. Hij gaf de zuiverste uitdrukking van onzen aangeboren natuurlijken levenszin, - ons, dat wil zeggen: de Brabantse Nederlanden uit de provincie Antwerpen. Hij is daarvan een der glories krachtens zijn diepe en rijke zielsrijkdom, krachtens zijn vermogen gewone dingen te zeggen op een manier, waarop niemand anders ze zegt in onze taal en die dan toch de enige manier schijnt, waarop ze zuiver gezegd kunnen worden.
Herman Teirlinck noemt in zijn Uitvaart van Felix Timmermans van 1947 als de drie die de fraaiste en meest spectaculaire worpen gedaan hebben naar een eigen stijl :
Stijn Streuvels, Karel van de Woestijne en Felix Timmermans (zichzelf laat hij buiten beschouwing). Rijkelijk hebben zij, aldus Teirlinck, geput uit de eigen volkstaal: Streuvels uit de Westvlaamse, Van de Woestijne uit de Oostvlaamse, Timmermans uit de Kempische.
Maar zij hebben er op uiteenlopende wijze gebruik van gemaakt.
Bij alle kritiek echter die Teirlinck op Timmermans' stijlvermogen heeft, ruimt hij hem een royale plaats in binnen het kader van dit triumviraat.
Overgenomen uit het Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 4
Wie doet het hem na? (Philip Vermoortel) Pieter en Felix: kroniek van menig misverstand (Leen Huet) Wie was Pieter Breugel de Oude (Jan Bastiaensen)
Lierse vlaaikes en Vlaamse strijd (G. De Soete) Het Kindeke Jezus in Vlaanderen (1917) (Louis Vercammen) Een officieuze eerste steenlegging van de Heilig Hartkerk in Lier (Marc Mees) Een pagina als cadeau (Boni Konings)
Stamboom familie de Piza (Louis Vercammen) Veld, vrouwen en God. Timmermans’ Boerenpsalm (Laurens Verrelst) Wambas (Paul Winand en Marc Mees) En toch gelukkig zijn (Gaston Durnez)
Bestuursvergadering in het Timmermans-Opsomerhuis
De blik van de Fé (Laurens Verrelst) Onuitgegeven handschrift van Felix Timmermans ondekt in Lier (Job Deckers) Hooggeachte meester! (Stijn Vanclooster)
Proeve van literaire kritiek (Louis Vercammen) Mengelwerk (Gaston Durnez) Uit het foto-archief
Kroniek 2018 (Redactie) Timmermans-bibliografie 2018-2019 (Redactie) Medewerkers aan dit jaarboek (Redactie)
Inhoud: Woord vooraf (Marc Somers) ‘Ga naar het land van de dichter! ‘ (Dirk Rochtus) De stem van het huis (Gaston Durnez)
‘Heimwee doet ons hart verlangen’ (Gaston Durnez) Over de diepgelovige Godzoeker Timmermans. De dichter van Adagio (Harold Van de Perre) Briefwisseling tussen Felix Timmermans en Rik Cox (Marc Somers)
Hart en geest van Reimond Kimpe (Gaston Durnez) Kanttekeningen rond een tentoonstelling en een recital (Antoon Mermans)
De Kunstenaar in den dienst van zijn volk. En de taak der Kunstenaarsgilde (Felix Timmermans) Ontslagnota voor de Lierse Kunstenaarsgilde (Felix Timmermans) Felix Timmermans en de Lierse Kunstenaarsgilde (Marc Somers)
Zij, die wij bewonderen (Risoto) Chauffeëen, een vergeten Kaartspel (Marc Mees) Pirroen als ‘Speculasevent’? (Marc Mees) In memoriam Jef Arras (Marc Mees)
Fred Bogaerts, 55 jaar na zijn overlijden (Mon Van den heuvel) Mengelwerk (Gaston Durnez) Kroniek 2017 (Marc Somers en Marc Mees)
Timmermans-bibliografie 2017 (Marc Somers) Medewerkers aan dit jaarboek (Marc Somers)
Inhoud: Woord vooraf (Marc Somers) Groet aan het Felix Timmermans Genootschap (Herman van Rompuy)
Pallieter, aardgeest in Schlaraffenland of hoe een eendekker van Timmermans nog geen modernist maakt (Jean-Pierre Rondas)
Koleuren en kolerie in de afwijzing van Felix Timmermans Pallieter na honderd jaar in een nieuwe eeuw-editie (Jean-Pierre Rondas)
“Comedia Humana” en “Lierke Plezierke”. De glasramen van Eugeen Yoors en Felix Timmermans voor herberg Si bemol (Marc Mees)
Felix Timmermans en de komeet van Haley (Hilde Langenaken / Ludwig van Lierde) Felix Timmermans en Stijn Streuvels. Hun relatie volgens Toon Breës (Stijn Vanclooster) Timmermans, Beatrijs en Symforosa: een veronderstelling (Job Deckers)
Een stad voor vrouwen. Begijnen en begijnhoven in vroegmodern Europa (Tine De Moor) Reimond Kimpe, Postillon d’Amour (Gaston Durnez) Proeve van literaire kritiek (Louis Vercammen)
Een ode aan mijn mama (Manu Wagner) In memoriam Fons De Roeck (Mon Van den heuvel)
Mengelwerk (Gaston Durnez) Kroniek. Het Pallieterjaar 2016 in Lier (Marc Mees) Kroniek 2016 (Marc Somers en Marc Mees) Timmermans-bibliografie (Marc Somers)
Pallieter protesteert tegen geschiedenisvervalsing (Gaston Durnez) Verjaardagsrede voor Pallieter (Kris Van Steenberghe)
Honderdjarige Pallieter springlevend (Marc Mees / Els Verstreken) Pallieter 100 jaar (Louis Vercammen) Pallieter door Timmermans in het Frans vertaald (Marc Somers)
René de Clercq en Pallieter (Marc Somers) Het boek Pallieter in beeld (Birgit Reynders)
François Gos verlucht Pallieter (Marc Somers) Het Vliegtuig, uit Pallieter (fragment) (Felix Timmermans)
De Libertijn & de gelovige vitalist. Acht linosneden van Henri Verstraten bij de roman. De pastoor uit Den Bloeyenden Wijngaerdt (Joke Van den Brandt)
De relatie tussen Ernest Claes en Felix Timmermans (Stijn Vanclooster)
Felix Timmermans in Oostenrijk. Over zijn vertaler Paul Wimmer (Stijn Vanclooster)
Woord vooraf (Marc Somers) Ereburger Felix Timmermans (Gaston Durnez)
Dankwoord bij de aanstelling van vader Felix tot Ereburger van Lier (Gommaar Timmermans)
Pallieter. Origineel of gekuist (Mon Van den heuvel)
Marten Melsen dan toch illustrator voor Pallieter? (Jan H. Melsen) Wie was Rik Cox (Marc Somers)
Briefwisseling tussen Felix Timmermans en Rik Cox Eerste deel : periode 1919 – 1930 (Marc Somers)
' De Rakker ' en Felix Timmermans (Fons De Roeck) Felix Timmermans als aandachtige lezer van de Rijnlandse mystiek (Marcel Braekers)
Lezen met een potlood in de hand (G.C. De Soete) Brief uit Den Haag (1919) (Felix en Marieke Timmermans)
De belangrijkste vooruitgang op cultureel gebied? (Felix Timmermans) Openingsrede bij het congres van de Scriptores Catholica (1935) (Felix Timmermans)
De zieke Timmermans (André Verstreken) Naar Felix Timmermans (Johan De Maegt)
Woord vooraf (Marc Somers) Bij de oorlogsbriefwisseling Timmermans – Claes (Marc Somers) Briefwisseling tussen Felix Timmermans en Ernest Claes Tweede deel : Tweede wereldoorlog en nasleep (Marc Somers)
Voorwoord tot “Herinneringen aan Felix Timmermans” door Renaat Veremans (Ernest Claes)
Een inleiding tot Felix Timmermans (Ernest Claes) Eerste ontmoeting met Felix Timmermans (Ernest Claes) Na tien jaar... (Ernest Claes)
Michel Angelo, de mensch en de kunstenaar (Felix Timmermans) Hulde aan Filip de Pillecyn (Felix Timmermans) Aan Stijn Streuvels (Felix Timmermans)
Enkele aanvullende “Noten voor Timmermans” (Jef Arras) Over mijn Pallieter-Symfonie (Flor Alpaerts)
Een geheim omtrent Pallieter (Carlo Van den Bosch) Felix Timmermans op bedevaart naar Sint-Leonardus in Peutie (Frank Teirlinck)
Faust en Felix (Job Deckers) Hoe de ster van de Fee begon te draaien (Job Deckers) In memoriam Ignaas Dom (1928-2014) (Job Deckers)
Echte en onechte postzegels (Jo Pluym jr.) Felix Timmermans en Pater Chrysoloog (Marc Somers)
Het nieuwe licht en de dood. Raymond de la Haye, een der eerste gesneuvelden van 1914 (G.C. De Soete)
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.