Vlaamse schrijver, dichter en schilder * 1886 - 1947 *
10-11-2021
Sint Gommarus - Felix Timmermans
Sint Gommarus
Door Felix Timmermans uit Ons Volk ontwaakt 1921
Dinsdag 11 October laatstleden was het het feest van den Heiligen Gommarus, patroon tot Lier, het stedeken van waar uit ik Vlaanderen, als door een open venster heb gezien, leeren kennen en liefhebben. Daar wordt hij aanroepen voor de breukziekte, en ook voor den goeden gang tusschen man en vrouw. Nu heb ik in mijn rommelkas naar een printje van hem gezocht, een oud, gekleurd houtsneedje, waar hij opstaat lang en mager, geel van gezicht, met een mond als een gebarsten kers, de knieën bloot boven de stalen laarzen, en bezig zijnde een staf in den grond te steken, die een fontein verwekt. Ik heb het printje gevonden, en lijk een boek, waarin enkele uren een roos heeft gelegen, bij het openslaan, later, nog iets van den geur geeft der bloem die hij bewaarde, zoo is met dit plaatje te bezien, zijn leven als een schoone verbeelding dien dag door mijn geest gewandeld. Ik kan mij Gommarus niet anders voorstellen, dan met blauwe oogen. waarvan de pupillen te veel onder het onderste ooglid zinken, zoodat hij vaak schijnt te hebben. En als het u belieft wil ik gaarne volgens ik het mij voorstel de gemoedelijke legende van dezen Heiligen man vertellen, die dapper was in de wapenen aan het hof van Pepijn de Korte, en later een schoone bloem van heiligheid is gestorven.
Hij was krachtig, mager, met spieren hard als palmhout, met een even taaie, geduldige gelatenheid en doorzopen van een ingebakken heimwee voor de mystiek; en toch nog mensch genoeg om week te worden, en rapper zijn bloed te voelen ronken, wanneer de liefde hem aanraakte. Voelen opzwellen van minne had hij zich, als hij in de donkere kapel van Pepijn de Korte, waar mis gezongen werd, de edele nichte van den graaf, de slangen-schoone Grimmelda, zag bidden in de schemering der gouden mozaïeken gewelven, waarop de heiligen dier dagen stijf en laag stonden, met bruin gelaat en witte baloogen waarin de pupillen donkerden als gaten. En mee ontroerd door de primitieve muziek, den wierook en het licht der kaarsen, was een oogsluitende zoetheid over hem gekomen en begon zijn hart pijn te doen van liefde.
Pepijn, die kort was van gestalte en even kort van daad, vroeg in die dagen aan zijne ridders of zij mee oprukken wilden naar de Pyreneeën om de zwarte benden der Sarasenen te verslaan, die naar het zoete Frankrijk drongen. Toen voelde Gommarus de eerste beproeving van zijn leven en de sterkte van de liefde, maar trouw aan zijn meester en aan O. L. Vrouwe onder wiens hoede en voor wiens roem hij streed, staalde hij zijn wil; hij trok mee naar het zuiden om de heidenen te bekeeren of te dooden. Hij droeg in zich de helle vonk van Grimmelda haar zwerte oogen, en in het handvest van zijn zwaard stak een klisken haar van O. L. Vrouwe. Dit waren hem twee goede troosten.
Als zij weg waren was hij blijde, mystieker van geboorte die hij was, dat hij meest naar de stem van God had geluisterd dan naar het muziek van haar oogen. Mocht zijn zwaard hem behouden, dan zou hij zich aan de liefde geven. « Maar », bad hij, « laat Gij o God gebeuren wat 't beste is voor mijne zaligheid, » En daarom vocht hij lijk een duivel tegen die mannen die zwarter zijn dan de nacht. Zijn zwaard draaide als een molenwiek, 't houwde koppen af lijk korenaren, hakte lijven door dat de twee helften der Goud beharnaste moorenlijven langs weerskanten van de paarden vielen. Zijn koperen baard was rood van 't bloed, en zijn zwaard was als een roode vlam die den dood slingerde onder de Arabieren.
Als de avond blauw tusschen de harde rotsen kwam, en de hoogste toppen nog bloosden van de reeds in de zee gevallen zon, blies Gommarus de zege op zijn elpenbeenen horen. Nu was zijn leven beslist en als hij na dagen lange reizen weerom kwam aan het hof waar de vreugdewijn over de tafel liep, vroeg hij de liefde der schoone Crimmelda, die spijts haar slangenlenigheid flink gebouwd was, en zwart haar droeg, met blauwen schijn, lijk de raven van Wotan. Pepijn de Korte sloeg hem Heer van 't land van Rijen, gaf hem verlof om naar zijn streek te gaan en de Bisschop van Kamerijk deed hun den trouwring aan de vingeren. En na een schoone feest trok hij met zijn gade, op wagens gezeten, door ossen getrokken, en omringd van monniken en krijgers naar de landen zijner geboorte. Onderwegen bezochten zij te Nijvel het graf van hare tante Begga, die in geur van heiligheid gestorven was, en Gommarus bad den Heer om zijn vrouw gelijk van waarde en heiligheid aan de H. Begga te maken.
Eindelijk kwamen zij aan de Nethe, waarboven veel reizigers vlogen, en hij herkende het kasteeltje waar hij geboren was. In deze eeuwige stilte van wouden, in dit met mos en klimop begroeid kasteeltje, in die schemerige hallen, die de ziel deed nijgen, ging hunne liefde openbloeien, als een stille witte bloem, bedauwd niet de werken van het geloof en het gebed. Maar de eerste dagen reeds, neep Gommarus in zijn beenen om te weten of hij wel droomde. Gommarus had een dikke keel van verdriet en een holle maag van ontgoocheling. Want zijn vrouw was nu ook van ziel en inborst een slange gelijk. Koppig, hoogmoedig, een hart als hout of kurk, en onvatbaar voor de kleerte van het geloof. Toen de varkensherder die geen neus had, met naar zijn varkens aarde te gooien, per abuis haar blauw-fluweelen kleed geraakte, sloeg ze hem zelve met een zweepken zoo hevig, of zijn neusloos gelaat in messen was gevallen. En Gommarus, die zacht was als een schaap! De monnik, die aan 't kasteel was, had schoon Gommarus, die niet geletterd was, door de lezing van Sint-Augustinus' belijdenissen, in vervoering te brengen; Grimmelda viel in slaap en snorkte mannelijk. Door de verhalen van bedevaarders en hofmaarschalken had zij een heimwee gekregen om in de wulpsche weelde en de hofdrukte van Byzantium te leven, en zij praamde, tergde en sarde hem om hem van uit deze zalig-stille oorden te lokken naar het Oosten.
Gommarus bad in de kapel, offerde veel ponden waslicht en liet missen in de kloosters doen, niet zoozeer om de wegen die naar zijn zaligheid liepen effener te maken, als om zijne vrouw te verharden voor de zonde, zoodat zij worden zou een schelpe gelijk die parelt van liefde en caritas. Maar het beterde niet, ware er maar een kind gekomen, waardoor zooveel ijdelheid wordt gebroken en zooveel weekheid boven welt! Toen rumoerde ineens weer de oorlog; de Arabieren in Spanjen, de Longobarden in Italië en de Sassen achter den Rijn rukten weer aan, het land en het geloof bedreigend. Daar zag Gommarus een teeken in, hij moest zijn offer brengen, hij moest boete doen om zijn vrouw naar hoogere devotiën te brengen. En hij ging.
Negen jaren is hij weggebleven en toen hij weerkwam was het koper van zijn baard, geworden wit als rijp, maar zijn hart was glanzend goud van geluk en verlangen, want in de wassen brieven, die hij tijdens den krijg van zijn vrouw ontvangen had, zag hij de gewenschte verandering. God had hem verhoord, zijn vrouw was een vaas van vroomheid en goedertierenheden ! Maar 't was of zijn hart uit zijn borst wierd gestompt als hij na negen jaren de velden zag, waar, in plaats van wiegende, zeverende ossen, menschen kaal geschoren als slaven, de ploegen en de wagens trokken. De mare van zijn komst liep hem vooruit, men kuste zijn mantel, men omhelsde zijn knieën, en nu hoorde hij hoe zijne vrouw hem schijnheilig met haar wassen brieven bedrogen had, het volk uitgeperst, gesard, bestolen, gekerkerd en gemarteld. En hij zag haar weer, in plaats van blauw-mager van goddelijke liefde, dik en kwabberig met haar op haar kin. Als verzengd van verontwaardiging riep hij haar toe, dat zij met droefheid overladen moest worden, dat alleen kon heil nog brengen.
Gommarus gaf dan om het volk te bevredigen in den boogoord bij Fakkellicht een groot feest, waar felbeboterde gebraden door tweehonderd menschen wierden gegeten. Maar nog had Gommarus geen walg voor haar, spijts hare dikte, bezat ze nog altijd de verleidende slangenschoonheid der oogen, die hem naar haar toetrokken om van hare minne te genieten. Maar hij wilde haar zien in 't licht der barmhartigheid, en lijk men water wil drinken, waar vuil inligt, en het water eerst van dit vuil wil zuiveren, zoo nam hij voor, om dit te verkrijgen, eene bedevaart te doen naar Rome, naar de graven van den Heiligen Petrus en Paulus. Hij was nog geen dag weg, 't was in de lente, in de Mei als de boomen in de bloem staan, als de hemel hem zijn ware roeping wees. Zij hadden hunne, tenten in een boogoord opgesteld, en nu was er een soldaat die een schoonen appelboom had omgekapt om zich te vermaken. Een dikke pachter kwam zijnen nood en gramschap aan Gommarus vertellen, en Gommarus beloofde hem in eere te herstellen. Nu was het nacht, de maan scheen als een zilveren schotel in den reinen Meinacht, en Gommarus zette eigenhandig, terwijl de anderen sliepen, den boom weer op elkaar, bond er zijnen gordelriem rond, en zie de boom bloeide weer weelderig blank, geurig in den maneschijn. Toen verscheen er een duif van goud vuur die met een schoone stem hem aansprak; dat hij niet naar Rome moest gaan, want dat God overal tegenwoordig was, maar dat hij op Nievesdonck een kapelleken moest timmeren en daar zich terug trekken in den geest Jezus Christus.
Gommarus dankte met een heerlijk gebed,en alle lust, alle aantrekking naar zijn vrouw viel lijk de blaren van de boomen, voor altijd. Nu kende hij zijn roeping, die was niet bij de vrouw, maar op de schitterende hoogten van den geest. En hij deed het. Nu hij afwezig was, en in dit houten kappelleken, van zijn ziel een brandende tulp maakte, begon zijn vrouw eerst fijn de slang te spelen. Zoo op een zomerdag dat de Nethe uitgedroogd was van de hitte en de werklieden die 't koren maaiden stikten van den dorst, en zij uit den waterput van ’t kasteeltje geen water mochten nemen, kwam Gommarus daar juist voorbij. De landlieden vroegen hem, die boomen kon doen aaneengroeien, een sloksken drank, dat hun geweigerd wierd door zijne vrouw, en Gommarus stak zijnen wandelstaf in den drogen grond, en daar spoot omhoog een straal van koel en helder water, waaronder het volk hun handen en hoeden hield en al zoo zich laafde uitermaten.
Denzelfden dag kreeg de vrouw brandende buikpijn en heete longen, en 't water dat zij dronk was als olie op het vuur. Gommarus wierd bij haar geroepen, hij genas; haar, als goede die hij was, maar zij bleef toch niet lang meer in 't leven. In den winter als zij over de toegevroren Nethe liep, zakte zij door het ijs, een ijsschol sneed haar hoofd van den romp, en haren kop danste voort op het blanke ijs, vergiffenis roepend voor al het kwaad van heel haar leven. En Gommarus wierd oud van dagen, hij deed nog vele wonderen en toen hij in hoogen ouderdom den Heiligen Rumoldus van Mechelen ontmoette, en terwijl zij over den hemel spraken, groeiden bloem en blad aan hunne wandelstokken die zij in den grond hadden gestoken.
Hij stierf als hij tachtig jaar had bereikt,op zijn kasteeltje, waar hij was ziek gevallen tijdens een bezoek aan zijne moeie, die daar nu woonde. De bloedverwanten, de bisschop en al de edelen van den lande kwamen naar zijn uitvaart. De mis was uit, de put was gegraven in de kapel, de bisschop las de laatste gebeden, en de grafmaker hield reeds de spade gereed, toen er een vrouw kwam binnengesneld, die in herhaalde nachtelijke visioenen een stem had gehoord, die haar boodschapte, dat zij aan den Bisschop moest zeggen, dat Gommarus in zijn kapelleken te Nivesdonck wou begraven worden. Als zij 't verteld had voor het open graf wierd zij geloofd, en men probeerde het lijk op een der snekken te leggen, die op de Nethe lagen (want de edelen van langs de Nethe waren op snekken gekomen, terwille dat de wegen overstroomd waren) maar nu kost men nog niet met twintig man de kist opheffen, die was als aan den grond gevezen !
De Bisschop meende er reeds een teeken in te zien dat de vrouw dwazen praat had verteld, toen de neuslooze varkensherder naar voren kwam, en lijk een pluimken de kist ophief en ze naar de eerste snekke droeg. En zie ineens schoot de snekke van onder, tegen stroom op, zonder roeier of roerman, in de richting van Nivesdonck ! De Bisschop en de andere, monniken en edelen, haastten zich vlug op de andere snekken, deden de roeiers zwoegen" en zweeten, en met moeite kon de kleurige stoet van snekken, waarop kaarslicht brandde, gewierookt wierd en psalmen gezongen, de snekke volgen waarop het geurige lijk van Sint Gommarus lag. Ginder heel ver dreef hij voort en de zon stak door een holleken van den gesloten hemel een zonnepriem en volgde mee het schip, de kist als met goud licht verlichtend.
En begraven wierd Gommarus in zijn houten bidplaats, die stond op een der vele eilandekes van de Nethe, en daar er later uit alle steden bedevaarten naar wierden gedaan, en er commercie wierd gevoerd, ontstonden er weldra rond het kapelleken eenige hutten, dan huizen, en zoo ontstond Lier, de stad van Rietland, waar men nog alle jaren dezen gemoedelijken heilige in eere en hulde herdenkt, de fonteine bezoekt en men zijn beenderen, de kop is in Frankrijk, in eene schoone processie ronddraagt, zooals men dat nog verleden Zondag heeft gedaan.
Timmermans ter ere, een selectie uit zijn picturaal werk - G. Carpentier-Lebeer
Felix Timmermans (Lier 1886-1947) Timmermans ter ere, een selektie uit zijn picturaal werk
Door G. Carpentier-Lebeer – uit de catalogus van een tentoonstelling te Lier op 14 februari 1986
"... Wij mogen met vader mee naar de zaterdagse markt. Ik zie ons nog zitten aan 't aloude rederijkershuis 'Den Eycken Boom' en vader schetst en tekent: het marktkraam van de slager, een varkenskoopman, een boerin met eieren, biggetjes in een mand stro, alles wat hij ziet op de drukke markt..."
Lia Timmermans
Felix Timmermans: een begrip in de Vlaamse letterkunde. Hij is een veelgelezen auteur. Als plastisch kunstenaar echter is hij minder bekend. Nochtans zijn beide domeinen noodzakelijk om Timmermans ten volle te waarderen. Zijn boeken en zijn beeldend oeuvre ademen een zelfde geest uit, spelen voortdurend op elkaar in, niet pleonastisch maar oorspronkelijk. Het is aan te bevelen zijn literatuur door te nemen om het plastisch werk te vatten en omgekeerd.
Precies honderd jaar geleden - op 5 juli 1886 - werd Leopoldus Maximilianus Felix Timmermans geboren als dertiende kind van een Lierse kanthandelaar. Een gelukkige, kommerloze jeugd is de dankbare inspiratiebron gebleven voor heel zijn oeuvre. Zijn levenslustige vader was verantwoordelijk voor een niet al te strenge opvoeding. Zoals Felix Timmermans zelf meermaals getuigde, deed zijn vader niets liever dan vertellen: oude traditionele volksverhalen geprojekteerd in de tijd van het ogenblik. Deze sappige verteltrant is zoon Felix uiteraard niet vreemd gebleven. De school - waar hij geen al te beste resultaten behaalde (hij was zelfs slecht in opstel!) - verliet hij in 1901 op vijftienjarige leeftijd, vermoedelijk grotendeels uit gemakzucht. De jonge Timmermans hielp zijn vader mee in de zaak maar volgde ondertussen wel avondlessen glasraam schilderen aan de Lierse akademie. Van jongsaf aan deed hij niets liever dan tekenen. Hij toonde ook meer aanleg voor tekenen dan voor schrijven. Wat hij onder ogen kreeg tekende hij na in zijn verbeelding of in werkelijkheid. Als kind heeft hij verscheidene tekenprijzen behaald. Ook de schilderkunst trok toen reeds zijn belangstelling. Bovendien had hij het voorbeeld van zijn oudste broer Ernest die kunstschilder was.
Toen droomde hij er nog van zelf ooit schilder te worden. Hij plande om zich in te schrijven aan de Akademie voor Schone Kunsten te Antwerpen maar heeft dit - zo zei hij zelf - bij gebrek aan volharding (het vroege opstaan lag hem niet!) niet waargemaakt. Hij is hier later dikwijls op teruggekomen. Als plastisch kunstenaar heeft hij zich steeds onzeker gevoeld omdat hij des te meer besefte dat een goede stielkennis, die hij niet bezat, noodzakelijk was. Hij had het geduld en de discipline niet om zich toe te leggen op een bepaalde techniek. Begrijpelijk daarom dat hij een voorliefde behield voor de eenvoudige tekening. Timmermans heeft heel zijn leven door veel en graag getekend en geschilderd. Maar het schrijven bleef nochtans zijn hoofdbezigheid, niettegenstaande het hem méér moeite en tijd vroeg. Ooit heeft hij zelf een duidelijk illustrerende metafoor gegeven: "Schrijven is te biechten gaan, schilderen te communie". Van schrijven heeft hij zijn beroep gemaakt.
Zijn literair werk behelst verscheidene genres: romans, kortverhalen, gedichten, toneelstukken. Hij heeft meegewerkt aan verzamelwerk, periodieken en gelegenheidsuitgaven. Ook heeft hij meer dan eens over plastische kunst geschreven, naar aanleiding van de ene of de andere tentoonstelling. Hij heeft zijn schildersopvattingen zelfs tweemaal in een geromanceerde biografie weerspiegeld: Pieter Bruegel, zoo heb ik U uit Uwe werken geroken (1928) en Adriaan Brouwer (1948). Zijn literatuur geniet wereldfaam en veel van zijn boeken werden in verschillende talen vertaald.
Aanvankelijk schreef hij a la Conscience om nadien in vervoering te geraken voor het werk van Streuvels en Gezelle. Dat was in de periode vóór 1911, toen hij als jonge snaak gemakkelijk beïnvloedbaar was. In die jaren zijn de vriendschapsbanden gegroeid met zijn streekgenoten de musicus Renaat Veremans, de architekt-kunstschilder Flor Van Reeth en nog later de kunstschilder Oscar Van Rompay.
Zij vulden menige dagen op het Lierse begijnhof met gedachtenwisselingen over letterkundigen en kunstenaars die ze bewonderden. Felix Timmermans had verering voor het werk van o.m. E. Claes, G. Gezelle, S. Streuvels, M. Gysen, A. Vermeylen, W. Moens, W. Kloos, A. Demedts, e.a. Op plastisch gebied genoten hoofdzakelijk P. Brueghel, de Vlaamse Primitieven, Fra Angelico, P.P. Rubens zijn belangstelling. Hij hield van een zuivere schilderkunst. Van de Modernen kregen de symbolisten aandacht. Hij onderhield losse kontakten met kunstenaars in binnen- en buitenland (J. Ensor, A. Pieck, A. Saverys, A. Servaes, J. Toorop, I. Opsomer, e.a.) maar uiteindelijk volgde hij het kunstgebeuren niet zo van dichtbij. Na enkele dichtbundels en kortverhalen in zwaarmoedige trant, brak hij definitief door met de roman Pallieter, na een teosofisch-spiritistische bevlieging en een zware ziekte geschreven tussen 1911 en 1914, uitgegeven in 1916 bij Van Kampen en Zoon in Amsterdam. Hierin was de zo typisch epikuristische levensfilosofie totaal nieuw en oorspronkelijk voor zijn omgeving. Pallieter was de eerste van een lange reeks suksesnummers waaronder de voornaamste: Het kindeken Jezus in Vlaanderen (1917), De zeer schoone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen (1918), Boudewijn (1919), Anna-Marie (1921), Uit mijn rommelkas (1922), Den pastoor uit den Bloeyenden Wijngaerdt (1923), Schoon Lier (1925), De harp van Sint Franciscus (1932), Boerenpsalm (1935), Ik zag Caecilia komen (1938), Adagio (1947), e.a.
De bekendste toneelstukken (meestal bewerkingen van eigen proza) zijn Mijnheer Pirroen (1923) en En waar de ster bleef stille staan (1925). Pallieter, geschreven op de vooravond van de oorlog, zou zijn leven een andere wending geven. Na de oprichting van een eigen kantzaak in Lier samen met zijn vrouw Marieke Janssens (met wie hij in 1912 gehuwd was), had hij van 1914 tot 1918 slechts een snoepwinkeltje als broodwinning. Tegen 1918 kwam hij in Nederland terecht -Pallieter had ook daar het nodige gehoor gevonden - en Felix Timmermans werd gevraagd zijn boek aan het publiek voor te stellen. Ook andere redenen - hij was een verwoed flamingant en aktivist - hadden hem in Nederland gebracht. Vanaf dan hield hij menige voordracht over zijn literair werk, zowel in binnen- als buitenland (vnl. Nederland, Duitsland, Zwitserland). Deze spreekbeurten waren talrijk genoeg om in zijn onderhoud te kunnen voorzien, zodat Timmermans voortaan zijn tijd kon besteden aan schrijven én aan tekenen en schilderen. Want dat had hij tussendoor nooit opgegeven.
Tegen 1920 was Timmermans terug naar Lier kunnen komen. Hij had toen reeds vele tekeningen gemaakt en in Nederland was hij zelfs aan een paar olies begonnen die hij dan hier heeft afgewerkt. Op plastisch gebied heeft Felix Timmermans allerlei technieken bedreven op doek, hout, papier of karton: tekening, gekleurde tekening, olieverf, brandglasontwerp, lito, ets, hout- en linosnede. De grafische werken zijn eerder probeersels gebleven: de techniek lag hem niet. Timmermans' oeuvre is zeer levendig, er gebeurt altijd iets. Zowel in zijn boeken als in zijn kunstwerken heeft hij aandacht voor het eenvoudige. De motieven blijven doorgaans dezelfde. De schrijver inspireert de schilder en omgekeerd. Vooreerst drukt hij een sterke gevoelsverbondenheid uit met zijn eigen volk en zijn streek, het Neteland. Alles wordt geprojekteerd op eigen bodem; zo is bijvoorbeeld De vlucht naar Egypte geschilderd tegen de achtergrond van een Kempisch winterlandschap, Jozef en Maria zijn arme mensen uit de streek. Doorheen zijn kunst typeert Timmermans zijn volk met zijn zeden en gewoonten, zijn religie en devotie, zijn legenden, zijn vreugde en verdriet, zijn werk in het land en op het dorp.
Al wat Lier en omstreken is vindt weerklank in zijn werk. Ook impressies van de vele reizen die hij voor zijn voordrachten ondernam, komen aan bod. Volkskunst en devotie genieten zijn voorkeur. Hij was zelf een vroom man, die van jongsaf een verering toonde voor Maria en Sint Franciscus. Bedevaarten en processies zijn geliefkoosde onderwerpen. Typische volkse feesten worden in beeld gebracht, meer dan eens. De aanbidding van de koningen en De druivendragers of Terug uit het land van belofte zijn onderwerpen die meermaals worden uitgebeeld. Dit laatste schilderij is een mooie illustratie van zijn belangstelling voor de volkskunst (uithangborden, beschilderde potterie, oude volksprenten, enz.): het motief is afkomstig van een halfverheven gevelversiering van een herberg in de Begijnhofstraat. Een syntese van wat Timmermans schrijft en voorstelt - meestal een zonnige wereld - toont Lierke-Plezierke, brandglasontwerp voor de ingang van een Lierse herberg: een folkloristische stoet met Lier en omgeving als onderwerp. Dergelijke genretaferelen zijn typerend voor Felix Timmermans. Voorts treffen wij landschappen aan, stillevens, marines, portretten van vrienden, volkstypen en boerenkoppen- Het is meestal werk van klein formaat. In tegenstelling tot een boek moest een tekening of schilderij vlug klaar zijn; hij werkte zelden in het klad. Timmermans spreekt duidelijke, voor iedereen vatbare taal. De stijl is herkenbaar en soms gewild stereotiep.
De zware omtreklijnen en de gevulde kleurvlakken herinneren aan zijn geliefde glasraamtechniek. Hij vertelt expressief en spreekt tot het gemoed. Zowel literatuur als beeldende kunst zijn narratief en lyrisch. De komposities zijn intuïtief en hij houdt van gedurfde kleuren, ook van de zwart-witkleur. Want Felix Timmermans was bovenal een groot tekenaar. Zijn tekeningen hebben een pittig, eenvoudig lineair karakter en getuigen van een gezonde humor. Hij tekende met pen, krijt, potlood, penseel, stift. Ontelbare schetsen heeft hij gemaakt, briefhoofden, ex-librissen, spijskaarten, huwelijks- en geboorteaankondigingen, heiligenprentjes, reis- en wandelimpressies. Heel wat akademieleden werden geportretteerd tijdens de vergaderingen van de Koninklijke Vlaamse Akademie, waarvan hij na korresponderend ook effektief lid was geworden. Een voortreffelijk illustrator was hij ook. Hij verluchtte de meeste van zijn boeken met pentekeningen (tussentekstplaatjes en lettervignetten); het eerste was Pallieter. Ook het werk van andere auteurs heeft hij geïllustreerd, o.m. van E. Claes, E. Van der Hallen, H. Van Tichelen, Th. Bogaerts, F. Verschoren, Lia Timmermans, A. Van de Velde, e.a.
Elke tekening is een miniatuurverhaaltje. Hij kleurde ook graag zijn prenten, met pastel, gouache of akwarel. Hier moeten ook de bekende Pallieterkalenders vermeld worden, die tussen 1926 en 1933 werden uitgegeven bij De Sikkel in Antwerpen en bij Querido in Amsterdam. Het zijn kleurtekeningen, nu eens over de geschiedenis van de maanden dan weer over de stad Lier, de folkloristische en godsdienstige feesten, het leven van Sint Franciscus, en de zogenaamde verhalenkalender, waarbij twaalf volkstypen met een verhaaltje worden voorgesteld. Tot het eind van zijn leven bleef Timmermans tekenen en schilderen. Proza schrijven ging niet meer, dichten wel. Hij is gedurende vele jaren hartlijder geweest, een ziekte waaraan hij ten slotte bezweken is op 24 januari 1947. Felix Timmermans' plastisch werk kent uiteindelijk weinig evolutie, valt niet onder te verdelen in welomlijnde periodes - hij heeft ook niet dikwijls zijn werken gedateerd. Ook is hij niet in een bepaalde strekking onder te brengen. Hij was vooral een schitterend tekenaar, die vele technieken beheerste.
Zijn schilderkunst is niet exuberant, in de eerste plaats niet voor hemzelf. Het resultaat was voor Timmermans minder belangrijk dan het schilderen zelf. Schilderen en tekenen was een bezieling voor hem. Samen met de Timmermanskenner José De Ceulaer, later nog bevestigd door zijn vriend Oscar Van Rompay, mag gezegd worden dat Felix Timmermans een echte "zondagschilder" was in de letterlijke betekenis van het woord. Hij schilderde en tekende louter voor zijn plezier. Dit typische zondagsgevoel - doen wat je graag doet - is een boodschap doorheen heel zijn plastische kunst terug te vinden. Felix Timmermans heeft zelf ooit gezegd dat zijn werk een "zondag is voor het oog". Heel zijn oeuvre, letterkundig en plastisch, staat in dienst van de gemeenschap. Het is geheel doordrongen van een diepe levensvreugde. De meningen over de betekenis en de waarde van het werk van Felix Timmermans zijn verdeeld. Dat ludieke, narratieve, natuur gebondene wordt niet overal evenzeer geapprecieerd. Het is alleszins oorspronkelijk, kende geen voorlopers of navolgers. Het getuigt van een perfekte harmonie tussen literatuur en beeldende kunst. Met zovelen kunnen wij hier besluiten dat Felix Timmermans "een schilder was met het woord, een verteller met het penseel".
Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek - Frans van Schoonderwalt
Bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek
Door Frans van Schoonderwalt uit de Volkskrant van 21/10/1995.
Lierke Plezierke was de onvergankelijke bijnaam die de schrijver Felix Timmermans voor zijn geboortestad bedacht. Hij schreef er ook een ode aan. Maar dat geïdealiseerde Lier beslaat al lang niet meer. Wel huizen in het imposante Begijnhof nog steeds de heiligen.
In de dagen van de Fe heetten de cafés De Eenhoorn, de Biekorf, ’t Lieve Vrouwken of In 't Kruis. Tegenwoordig dragen ze namen als Retro 2000, Kinnebaba, Falstaff en Orientexpress. Of gewoon De Lier. Wat op beduidend minder fantasie wijst dan een restaurant datzich De Gekrulde Zinnen noemt. De Moedige Vissers klinkt ook nog wel aardig. Bij nader inzien blijken zij echter geen bier te tappen, maar rondvaarten op de Kleine Nete te organiseren. Lier ligt 'waar de drie kronkelende Nethen een zilveren knoop leggen'. Waar 'plots het spekbuikige, overvloedhoornige Brabant zich scheidt van 't mijmerend, magere Kempenland'. Lierke Plezierke was de onvergankelijke bijnaam die Felix Timmermans voor zijn geboortestad bedacht.
Hij schreef er ook een jubelende ode aan. Schoon Lier. Na lezing gingen velen met begeerte in het hart op zoek naar deze 'droom van Vermeer', gelegen in een arcadisch land, in Pallieterland, waar het volk mals, los en joviaal is en God looft 'met een stuk spek in de mond'. Hun zoeken was vergeefs. Ze vonden Lier, maar ze vonden niet het Lier van Timmermans. En zeker niet het geïdealiseerde, dichterlijke Lier uit de jeugd vanTimmermans, dat na de eeuwwisseling in steeds sneller tempo afbrokkelde. Verdwenen zijn al lang de stadspoorten - op de Gevangenenpoort na -, verdwenen de water- en windmolens, de mosselschuit en de stoomtram en de begijntjes. In puin viel de Cornelistoren, opgeblazen werd de St Janstoren. En de uitspanning In Sint-Gummarus verhuisde naar het openluchtmuseum in Bokrijk.
Maar op de Grote Markt dansen de glazen met het zurige Caves-bier nog altijd op de cafétafeltjes terwijl in de verte de Gummarustoren oproept voor het Lof. 'De herberg nevens de kerk. Het heimwee naar de Hemel en een dronk op het leven', dat Lier heeft de tijd doorstaan, net als het indrukwekkende Begijnhof, een der mooiste van België. Op 5 juli 1886, tegen elf uur 's avonds, werd Felix (Fé) Timmermans geboren, als dertiende kind. 'Voor mij bleef er geen plaats meer in het trouwboekje, en daarom schreef men mij dan maar op de omslag.' In de Stadswandeling Timmermanspad van de VVV Lier wordt het geboortehuis verzwegen en gemeden. Terecht. Van alle betoverende jeugdherinneringen die Timmermans zijn hele leven meezeulde (èn beschreef), is er op Kartuizersvest 5 geen enkele nog tot leven te roepen. Taverne De Lier bestaat overwegend uit ramen, Maespils-reclame en een uithangbord. Prozaïscher kan het niet. Hij woonde er op een balworp afstand van de Grote Markt, 'die moeite doet om zo groot te zijn als die van Sint-Niklaas, maar er niet in gelukt'. Op dit soort markten heeft Vlaanderen patent. Ze zijn gevuld met 'juweelschrijnige huizen', oude gildepanden met gotische en barokke gevels, met monumentale trappen en ornamentale versieringen.
Zo ook Lier. Omdat het hedenochtend markt is, vertroebelt opwaaiend tentzeil af en toe ons uitzicht. Maar boven het grauw van de vele kramen steken de gevels hun blinkende koppen op, fris geboend als komen ze net uit het zaterdagse bad. En in hun midden koesteren ze het rococo stadhuis, 'de hersenpan van de stad' en het gotieke Belfort, die 'zijn ronde spits in de lucht angelt'. Een hand volstappen is het slechts naar het Felix Timmermansplein, geplakt tegen de boorden van de Kleine Nete. Een plein is het eigenlijk niet. Het is eerder een verbrede straat, met treurwilgen en veel stoep. Met een herberg die St Gummarus heet, en een restaurant dat zich De Fortuin noemt en in een schitterend zeventiende-eeuws stapelhuis zetelt, met groene en roodwitte luiken. Op de hoek staat een Madonna met kind achter glas. Net als ten tijde van Timmermans bloeit er in elke straat een vroom-vereerd O.L. Vrouwbeeld, dat vaak 'als een stenen postuurken in een smal nisken staat.
Deze opgesmukte Madonna is Onze Lieve Vrouw van Bescherming en elf jaar geleden 'in praal heropgericht door het ware broederschap der ijverige geburen'. Van veel hogere leeftijd is het miraculeuze Mariabeeld naast de Begijnhofpoort, maar te controleren valt dit niet. De nis is op slot, maar evenzeer leeg Het 'honingzoete beeld uit Holland langs de baren der zee, hier aangespoeld en in onze stad gevaren', het beeld dat Timmermans inspireerde tot de novelle Onze Lieve Vrouw der Vissen, is absent. Boven de poort kijkt de heilige Begga als de onschuld zelve.
In dit Begijnhof sleet Felix Timmermans een groot deel van zijn leven. Hij ontving er vrienden als Stefan Zweig en lsidoor Opsomer, wandelde er rond met zijn vier kinderen, schilderde en schreef er boeken als De zeer schone uren van juffrouw Symforosa. Hoezeer het Begijnhof een inspiratiebron kon zijn, ontdekte al vóór hem Tony Bergmann, een andere schrijverszoon van Lier, wiens uit koper en marmer opgetrokken standbeeld (uit 1897) de Lierse Stadsvest overziet. Aan zo'n standbeeld is Timmermans blijkbaar nog niet toe. Hij moet het voorlopig stellen met uit hout gesneden wegwijzers die van Anton Pieck afkomstig lijken. Naar Pallieterland verwijzen een huifkar, een hond en een paard dat aan Palmbier doet denken, naar de door bomen overschaduwde Timmermansvest verwijst een in negentiendeeeuwse dracht gestoken echtpaar. De gedachte aan Anton Pieck is trouwens zo gek nog niet, want het verhaal wil dat diens houtsneden van het Begijnhof Timmermans weer inspireerden tot Schoon Lier.
In de amandelboon van Lier, zoals Timmermans het Begijnhof karakteriseerde, ruikt het vooral naar het verleden. Naar kanten gordijntjes ('Het Lierse kant wordt fel begeerd in andere landen'), geschrobde kasseitjes, kaarsvet en boenwas. Daar zit, tegen de zijgevel van de kerk, een Ecce Homo opgesloten achter dik traliewerk, een Christus die de kinderen Timmermans danig schrik aanjoeg. Begrijpelijk. Het uitgemergelde beeld is besmeurd als een mijnwerker. Een rood lampje legt er een mystiek licht over, de spinnenwebben tussen de tralies vervolmaken het lugubere tafereel. In dit Begijnhof huizen nog steeds de heiligen. Sint Romualdus, de heilige Sura, de heilige Cornélius.
Den verdroencken Franciscus woont in de Symforosastraat op nummer 1. Zijn buurman is Sint Bernardus, schuin tegenover hem huist de heilige Dominicus. In het grotere huis op nummer 5 woont uiteraard de heilige Familie. Vanachter de deur bij de heilige Anna klinkt hardrock-muziek. Om de hoek ligt het Hellestraatje waar Timmermans en zijn vrienden zich ooit aan spiritisme waagden en daarom door de pastoor de deur werden gewezen. Dat moet in huize Ruusbroec zijn geweest, tegenover het ijzeren hekwerk van nummer 4, een lief, wit huisje waar de tuinman Martinus uit Juffrouw Symforosa woonde. Op dinsdag- en donderdagmiddag is het te bezichtigen, volgens een bordje op het hek. Waar het Hellestraatje met een haakse bocht overgaat in de imponerende Grachtkant, ligt wat weggefrommeld in de hoek 't Soete Naemken. Qua omvang blijft het ver achter bij de majestueuze huizenrij, die deze straat ter rechter zijde markeert. Bergmann liet er Bertha uit Ernest Staes wonen, Timmermans werkte er korte tijd alvorens te verhuizen naar het andere einde, naar St Gummarus.
Dochter Lia herinnert zich 'een voorhuis met een gevel in rode baksteen, en witte banden erdoor. Door het ronde groene deurtje kwam men in een grote hal, waar de blauwe tegels altijd klammig bleven'. De groene deur is tot op het bot ontveld, de tegels zijn uit de hal gelicht, de gevel gaat schuil achter bouwsteigers. Fase drie van een grootscheepse restauratie.
Lia Timmermans: 'Links van de inkom lagen de twee ruime, lage kamers waar vader schreef en schilderde.' Die kamers zijn nu volledig (maar tijdelijk) ontkleed. Alleen wat plafondversieringen zijn gespaard. We kunnen dwars door het karkas kijken, tot op een piepklein achterplaatsje. En nog verder, tot op de Netedijk waar eens de begijntjes in het gras hun wasgoed bleekten. Felix Timmermans - in 1912 getrouwd met Marieke Janssens - verhuisde in 1926 naar De Heyderstraat 30. De straat is afgespannen door de smalle, spitse Kluizekerk. Ge kunt niet anders dan in die kerk terechtkomen. Maar t is niet waar, rechts ernevens is een smal straatje, dat naar de Look voert.' Het gezichtsbedrog werkt nog steeds. Vanaf de stoep van nummer 30 is het net alsof de straat het voorportaal van de kerk binnentrekt. 'Hier werkte en overleed Felix Timmermans, 1886-1947' liet de Vlaamse Toeristenbond in 1957 op de bladderende gevel aanbrengen. Het is een eerbiedwaardig huis van drie verdiepingen, met witte luiken, en lage balustrades voor de ramen, in een omgeving die vooral rust ademt. Timmermans had hier heel Lier binnen handbereik.
Zoals de imposante Sint-Gummaruskerk, 'in leverworstkoleur, dragend een gezellige peperbusmuts waarboven een koperen haan draait en een kruis peinst', en met een interieur (glas-in-loodramen, oksaal, beelden) dat alleen al een tocht naar Lier rechtvaardigt. Zoals de stokoude Sint-Pieter en Pauluskapel uit de dertiende eeuw, 'het 'ei waar Lier is uitgebroed', ' 't moederken van de stad, met het rhumatisme in haar leden'. Café Pallieter ligt op het Zimmerplein, met uitzicht op de dertien wijzerplaten van de Zimmertoren. Wanneer het hele of halve uur slaat, komt er leven in de vier figuren die de jaargetijden symboliseren en door Timmermans werden getekend. In de toren zelf hangt een foto waarop Timmermans naast de geniale uitvinderen horlogemaker Louis Zimmer staat. Een gedrongen man in een winterjas, een hoed op het hoofd, om de mond een ietwat ironisch lachje. Een notabel, voor wie niet beter weet.
Zwieriger, veel meer de levenskunstenaar, de vader van Pallieter, is hij op de foto's en schilderijen in het Timmermans-Opsomerhuis, het museum aan de Nete waarmee Lier zijn talloze kunstenaars eert. Daar hangt ook het huizeke van verlangen, het veelkleurige, primitieve schilderij dat hij voor zijn zoon Gommair maakte. Het verbeeldt het Vlaamse leven, gezien door de ogen van een kleine jongen en die van Felix Timmermans. Een poes voor het raam, een brevierende pastoor. een rokende schoorsteen, een kraai op het dak, een grazende geit. Pastoor noch geit komen we tegen. Wel op de Stadsvest twee grazende lama's. Van een petieterig circus.
Ik ben Mon Van den heuvel
Ik ben een man en woon in Lier (België) en mijn beroep is op pensioen.
Ik ben geboren op 19/06/1944 en ben nu dus 80 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Felix Timmermans - Geschiedenis van Lier in de ruimste zin genomen.