Toen zaterdagnamiddag Denise, mama en ik in de cafetaria zaten, begon mama plots de zaal rond te kijken. Ze vroeg angstig: Waar is ons Ellen? Ik legde mijn hand op haar arm en zei zachtjes: Ik zitnaast je, ik ben Ellen. Met een ruk draaide ze zich in mijn richting en keek me geërgerd recht in de ogen. Mamas antwoord sneed als een mes door mijn hart: Jij zeker hm als-je-blieft, hé! Meteen speurde ze verder de cafetaria af op zoek naar haar dochter. Denise glimlachte eens naar mij en schudde van neen met haar hoofd, alsof ze wou zeggen: niet aantrekken, Ellen. Maar het deed toch even pijn.
Vandaag begroet mama mij gelukkig weer, zoals het meestal gebeurt: Oh kind, ik ben blij dat jij er bent. Maar dan ziet ze Arsène en meteen is alle aandacht voor hem: Jongen, je bent er ook! Hij bevrijdt haar vlug uit de stoel, en ze stapt aan zijn arm naar haar kamer. Arsène heeft de laatste tijd wat darmproblemen. We weten al langer als er met één van ons twee een kleinigheidje scheelt, het voor haar een drama is. Dus we hebben mama niets verteld. Maar ze neemt haar schoonzoon vast, bekijkt hem en zegt bezorgd: Jij ziet er niet goed uit neen, jij ziet er niet goed uit! Dat ze dat dan opmerkt, denk ik bij mezelf. Niets erg, ma, gewoon wat buikpijn! antwoordt Arsène en dat stelt haar meteen gerust.
We maken ons klaar om buiten te gaan wandelen. Mama helemaal in haar nopjes als de mouton retourné uit de kast wordt gehaald. Nu moet Arsène er aan geloven: Kijk eens, mooi hé! zegt mama. Ja, een warme poeze beaamt hij. Waarop mama direct de kamer begint rond te kijken en vraagt: Waar is dat poesje?
Karoline en Marcel wachten ons op bij de lift, zij gaan ook mee. Marcel is ook in zijn goede doen vandaag en Karoline denkt dat even buiten zijn, hem deugd zal doen. Mama kijkt verwonderd naar Marcel die in een rolstoel zit: Zonde, kan hij zó mee wandelen? Het is blijkbaar voor haar een raadsel hoe je nu zittend in een rolstoel mee kan om een wandeling te maken, want als je zit kan je niet wandelen is haar redenering. Geen probleem leggen we haar uit, Karoline zal derolstoel duwen en zo kan hij mee. We gaan met zijn vijven op stap. Mama druk kletsend, Marcel zwijgzaam zoals altijd, maar toch genietend.
Karoline lucht ondertussen even haar hart. Het zijn moeilijke dagen voor haar: Ik heb geen reden meer om te feesten! vertelt ze, maar ik breng met Nieuwjaar wel een fles champagne mee. Die ga ik samen met mijn ventje uitdrinken! En ik besef maar al te goed hoe erg het voor haar is en hoe gelukkig ik mag zijn dat ik, al is het zonder mama, de feestdagen door breng met mijn man.
Dinsdagnamiddag ga ik met mama de grote en prachtig versierde kerstboom bekijken, die in de leefruimte staat op mamas afdeling. Hoewel we vlak voor de boom staan, zegt mama: Er staat hiergeen boom. Nog veel te vroeg! Ik wijs hem aan, zeg dat de lichtjes branden. Maar niets helpt, voor mama staat er geen kerstboom. Dat is gewoonweg voor mij niet te begrijpen, maar ik laat het erbij.
Woensdagnamiddag heeft mama al een flinke wandeling gemaakt met Denise als ik haar kamer binnenkom. Ze is zeer weemoedig, de tranen rollen voortdurend over haar wangen. Ze wil ook steeds maar geknuffeld worden. Door Denise of door mij, het maakt haar niet uit, als ze maar eens goed wordt vastgepakt.
Als ik voor één keer op zaterdagmorgen bij haar kom om haar haar te doen, is het nog steeds van dat. Ze weent, maar kan niet uitleggen waarom. Een bejaardenhelpster die de kamer binnenkomt, vertelt mij dat mama niet de enige is die zo triest is. De kerstdagen komen er aan, vertelt ze, dan zijn er veel oudjes triest. Misschien hebben ze toch nog herinneringenaan die dagen?
Zou mama zich nog herinneren hoe wij samen feestten? Toen kerstavond voor ons allen de mooiste en meest gezellige avond van het ganse jaar was? Heeft ze toch nog in haar zieke hoofd een plekje bewaard waar ze die momenten koestert?
Arsène en ik vluchten voor die herinnering weg. Wij willen, nu het tweede jaar op rij, geen kerst thuis vieren zonder mama. We hebben voor de kerstdagen een klein vakantiehuisje gehuurd in Zuid-Holland. Dinsdag vertrekken we, vrijdag zijn we al terug. We zullen haar missen.
Deze namiddag ga ik toch maar even naar buiten met mama. Het is wel koud, maar warm aangekleed moet het lukken. Ik heb haar mouton retourné uit de kast gehaald. Arsène en ik waren erbij toen ze hem jaren geleden kocht. Ze zag hem in de winkel op het rek hangen en was er meteen weg van. En ja, ons pa kennende, was het vlug opgelost: Koop hem maar meiske.
Mama ziet er nog steeds beeldig uit met die jas aan en dat vindt zij zelf ook. Want tijdens het wandelen, zegt ze plots: Dat is toch een mooie mantel, hé! Ze wrijft teder over haar mantel en ik zeg: Altijd al geweest, mama. Ze houdt even halt: Ja, ze moeten mij niet verwisselen! Ze bedoelt natuurlijk dat ze hem voor niets zou willen ruilen. Groot gelijk heb je zeg ik zonder haar te verbeteren. Even later nog eens hetzelfde: Dat is toch een mooie mantel, hé En alsof ik dit voor het eerst hoor, zeg ik: Jahoor, zeer mooi. Ik vraag haar verschillende keren of ze het niet koud heeft, maar neen hoor: Geen kou zegt mama. Maar ineens trekt ze verwoed haar sjaal helemaal over haar hoofd: Kind, mijn haar doet zeer! Ik kan zien dat ze het nu plots toch koud heeft en we keren terug.
We gaan meteen naar haar kamer, waar het gezellig warm is. Ik stel voor om samen wat televisie te kijken. Het is het programma Time To Swing (Helmut Lotti) en mama neemt dit heel letterlijk op. Ze leeft enorm mee met de muziek, en zit werkelijk te swingen op haar stoel. Ze legt haar hand op mijn arm en vraagt: Zou ik dat nog kunnen? Ik ga rechtstaan, nodig haar ten dans uit en zeg: Dat gaan we meteen proberen! En ze kan het nog zeer goed! We lachen en we dansen, op de tonen van Fever. Het is eventjes net als vroeger, we dansten vaak samen. Ik geniet enorm van dit moment. Als ik eraan denk om haar avondeten te gaan halen, en haar op haar kamer te laten eten, terwijl ze met mij het programma verder bekijkt, zegt mama plots: Ja, ik stap maar eens op! Ze is niet meer te houden. Ik word daar een beetje triest van, maar ik breng haar naar de leefruimte waar de boterhammen al op haar wachten. Opgewekt neemt ze plaats aan tafel. Het vaste ritme van elke dag, het is misschien het beste voor haar.
Het is veel te koud om met mama naar buiten te gaan. Dus na het eten van pannenkoeken in de cafetaria, zit er niets anders op dan wat door de gangen van het rusthuis te wandelen.
Karoline en de pastorale werkster zijn de grote kerstboom, die in de inkomhal staat, aan het versieren. Marcel zit er gezellig bij. Omringd door talloze dozen vol kerstbollen en slingers, houdt hij de boel in de gaten vanuit zijn geriatrische stoel. Vooral zijn vrouwtje Karoline slaat hij gade, hij volgt al haar bewegingen.
Mama en ik blijven even staan om een praatje te maken. En dan hoor ik het volgende van Karoline: mama is vrijdag tijdens het avondeten verschrikkelijk kwaad geworden op Marcel. Ze had voortdurend tegen hem zitten praten en was uiteindelijk heel erg geërgerd omdat hij niet antwoordde. Mama heeft er hem flink van langs gegeven, ongehoord als zij het vond dat hij met haar niet in gesprek ging. Zij geraakte helemaal over haar toeren. Haar papieren servet, dat bij elke maaltijd wordt voorgebonden om het morsen op de kleren te voorkomen, scheurde ze woedend kapot, gooide het naar Marcel met de woorden: Het moet maar eens gedaan zijn! Marcel onderging alles gelaten.
Binnenkort is het één jaar dat mama met hem aan de eettafel zit. Heeft ze het dan echt niet in de gaten dat Marcel niet meer kán praten? Karoline en ik beseffen gelukkig allebei dat hier geen enkel kwaad opzet is meegemoeid, maar dat enkel de ziekte van Alzheimer de boosdoener is, zowel bij Marcel als bij mama. En gelukkig eten Marcel en mama even later weer in alle vrede samen hun boterhammetjes op.
Vrijdagmorgen, naar vaste gewoonte rendez-vous met mama. Ze herkent me meteen: Maar mijnzoete toch, ben jij daar weer. De laatste tijd noemt ze me vaak zoete, maar dat deed ze vóór haar ziekte ook al. Het is één van de vele koosnaampjes, die ze voor mij gebruikt. Ze is vandaag bijzonder goed gezind. Ze babbelt er maar op los.
Ze wijst op de hendel van haar bed, waarmee de hoogte kan veranderd worden: Daar word ik helemaal zot van van dat ding! Waarom het haar gek maakt, kan ze niet uitleggen, maar er is iets aan die hendel dat haar verschrikkelijk ergert. Ineens kijkt ze me lachend aan: k Ben toch al veel verbeterd, hé! Ik denk dat ze vandaag wel tegen een grapje kan en ik antwoord ook lachend: Ja, mama je wordt nog heel verstandig. Ze proest het uit: Ja, ik ben algoed op weg!. Als haar haar uit de krulspelden is, wil ze in de spiegel kijken of ze er mooi uitziet. Dat is een tijdje geleden dat ze daar nog interesse voor had. We gaan met ons tweetjes vóór de spiegel staan. Ze wijst naar ons spiegelbeeld, en totaal verrast roept ze uitgelaten: Hé, jij bent er ook! Hierop volgt een dikke knuffel.
Even later is het etenstijd en ik breng haar naar de leefruimte, waar de soep al klaar staat. Als ik haar een kus geef, vraagt ze plots stilletjes: Zoete, ben je nu al weg? Ik leg haar uit dat ik naar huis ga, het is middag. k Zou vandaag zo graag eens met je mee gaan zegt ze een beetje aarzelend. Deze vraag overvalt mij, doet me pijn en ik zeg heel stom: Dat kan morgen, is dat goed, mama?. Morgen is zo veraf voor mama dat ik meteen de gevolgen merk van mijn foute antwoord. Droevig kijkt ze mij aan, tranen in haar ogen, en gelaten zegt ze: Oh zoete, ja morgen is ook goed De opgewektheid is totaal verdwenen, bij ons allebei. Ik ga naar huis met het gevoel dat ik haar vandaag in de steek heb gelaten.
Deze namiddag is er van twee tot vier uur een kerstmarkt georganiseerd op de benedenverdieping van het rusthuis. Als ik de overvolle parking zie, en de vele autos die zelfs op straat staan geparkeerd, denk ik : teveel volk voor mama en maak rechtsomkeer. En ik ga dus wat later naar haar toe.
De verplegende op mamas afdeling vertelt mij dat mama toch, samen met enkele medebewoners, onder begeleiding naar de kerstmarkt is geweest: zij heeft het inderdaad weer moeilijk gehad met al die drukte, maar toch heeft ze het volgehouden. Nu de rust in het rusthuis is weergekeerd, ga ik met mama op weg naar de cafetaria. Ze neemt me heel dicht bij de arm en zegt: Wij zijn toch maatjes, hé! Ik antwoord: Zelfs zeer goede maatjes. Ze blijft staan, kijkt mij heel ernstig aan en zegt verder: Ja, maar t is echt hoor. Als er iets scheelt, zijn ze er altijd! Ze spreekt plots in het meervoud, maar ik weet wel wat ze bedoelt.
Even later zitten we gezellig een koffie te drinken. En dan gaat het bijna mis. Mag ik? vraagt ze met het kopje in haar hand. Natuurlijk, mag je zeg ik, in de veronderstelling dat ze wil drinken. Ze giet echter langzaam de koffie op haar schoteltje. Ik grijp meteen in. Nu is mama pas verbaasd en ze verdedigt zich flink: Je zei dat ik mocht! Even later zit ze alweer te lachen.
Mama is deze week goed. Goed op zijn mamas, zoals ik altijd zeg als Arsène vraagt hoe het met haar is. Af en toe een traan, maar ook een lach. Dinsdagnamiddag ging ik met haar wandelen, s avonds zaten we samen aan de eettafel. Karoline en Marcel, mama en ik, Arsène en ook nog Denise. Het was precies een gezellig onderonsje.
Deze morgen zit ze, weliswaar in de stoel, maar rustig voor de televisie op haar kamer. Ze herkent me meteen en is blij van mij te zien.
- Mama (gedecideerd): Ik ga mee met jou. - Ik: Oké, maar dan straks. t Is vrijdag, dus ik ga eerst jouw haar doen. - Mama: Ga jij mij mijn haar doen? - Ik: Ja, ik ga de krulspelen nemen en dan kan ik beginnen. Ik plaats een stoel klaar voor mama. - Mama: Mag ik hier gaan zitten? - Ik: Ja.
Terwijl ik mamas haar in de krulspelden draai, krijg ik een hevige hoestbui. - Mama: Maar kind toch, zo een maar het woordje hoest, daar kan ze niet meteen opkomen. - Ik: Ja, ik hoest nog steeds. Verkoudheid en sigaretjes! - Mama (vermanend wijzend met de vinger): Niet goed hoor! Ik ben al lang gestopt met roken. Sindsjij neen sinds ik Mama kan haar zin niet afmaken.
En dan gaat het gesprek volledig de mist in. Het is zeer verward en voor mij totaal niet te begrijpen. Maar toch babbelen we samen, ik antwoord op al haar gekke vragen en we hebben er samen plezier om.
Rond vijf uur in de namiddag verschijnt de hoofdverpleegster op mamas afdeling. Ze ziet er moe uit, maar het belet mij niet haar toch even aan te spreken. Ze vertelt mij dat ze reeds van zeven uur s ochtends in het rusthuis aanwezig is en de ganse dag heeft vergaderd. Ja, en dan val ik jou ook nogeens lastig zeg ik. Maar dat vindt ze geen probleem. Dus ik steek maar van wal: waarom mama nu ook al haar maaltijden krijgt voorgeschoteld in de stoel en ze niet gewoon aan tafel mag zitten? Maar daar heeft ze een perfecte verklaring voor: Ik hoop dat je het begrijpt. Er zijn drie zieke personeelsleden, vandaarWe moeten een beetje het werk schikken. Maar ik zal het zeker noteren. Ik ga met tegenzin weer maar eens akkoord, maar ze mag er zeker van zijn dat ik de boel in de gaten hou. Ik vraag haar ook of zij, als hoofdverpleegster iets afweet van mamas blauwe arm. Ze verdenkt meteen een medebewoonster, die jammer genoeg mama niet kan luchten. Ze hebben het al met elkaar aan de stok gehad, en ja, dan kunnen zulke dingen wel eens gebeuren: Wij zijn er niet altijd bij, we kunnenecht niet alles zien!
Soms heb ik de indruk dat mama in haar stoel woont! Als ik haar zondagnamiddag om 15.30 u. bevrijd, zit ze gewoon bovenop de geprakte etensresten van s middags. Ze heeft wel degelijk flink gemorst met de groenten, want haar broek zit achteraan vol groene vlekken. Een druk bezig zijnde bejaardenhelpster komt meteen toegesneld. Ik zal het meteen opruimen, hoor. Waarschijnlijk restjes taart? zegt ze een beetje aarzelend. Ik vind dit wel een bijzondere rare kleur voor een taart: groen? Ik mag er niet aan denken. Ik hou het maar bij restjes van het middageten, dat lijkt me logischer.
Door dit stomme toeval, merk ik nu op dat mama niet uit de stoel is gehaald om 's middags aan tafel te gaan. Ze wordt blijkbaar overal naar toe gereden, dat is gemakkelijker en het minst tijdrovend. Het is me al eerder opgevallen dat er s avonds voor haar ook geen stoel meer is voorzien aan de gemeenschappelijke eettafel in de leefruimte. Steeds opnieuw plaats ik er voor haar een doodgewone stoel bij. Met een beetje geduld en hulp, gaat mama altijd netjes zitten en eet rustig haar boterhammetjes op. Weglopen van tafel heb ik haar nog niet zien doen, dus waarom moet zij dan ook opgesloten worden tijdens het eten?
Zal ik nog maar eens de hoofdverpleegster hierover aanspreken?
Met het koude weer, doe ik mama zaterdagnamiddag een warme wollen trui aan. Ik schrik even als ik haar blote rechter arm zie. Haar bovenarm is bont en blauw. Ik vraag meteen aan een verzorgster of ze hier iets van afweet. Gevallen, ergens tegen aan gebotst? stelt de verzorgster zichzelf ook de vraag. Het lijkt mij een rare plaats om ergens mee tegen aan te lopen, maar ja, wie zal het zeggen. Voor mij lijkt het er echter meer op dat iemand mama hardhandig heeft vastgepakt. Heeft mama het aande stok gehad met iemand, met een medebewoner? Als ze zich in het nauw gedreven voelt, heeft zij soms wel eens een loshandje. Is zij misschien tegen de verkeerde aangebotst? vraag ik. Neen, dat zeker niet! krijg ik meteen als antwoord.
Toch blijf ik met de vraag zitten wat er is gebeurd. Niemand die weet hóe mama aan die grote blauwe plek komt! Ik hoef het haar zelf niet te vragen, want ze herinnert zich toch niets meer. Dus mamas blauwe arm blijft een mysterie?
Mama zit in haar stoel. Ik buig me voorover en geef haar een kus: Dag mama. Druk bezig zijnde en plots uit haar concentratie gehaald van hoe geraak ik hier nu weer uit, kijkt mama op. Heel onzeker vraagt ze: Tante Margriet? Ik neem haar handen vast: Neen, mama t is Ellen. Haar gezichtje klaart op: Oh kind toch, mag ik mee? Mama wordt meteen uit de stoel gehaald en ze strompelt, stijf van al dat zitten, aan mijn arm de leefruimte uit. Ze is zo blij dat ze met mij mee mag, al is het enkel naar haar eigen kamer. Ze houdt maar niet op mij in haar armen te nemen en te zoenen. Tot ze zelf vindt dat het genoeg is geweest: Nu krijg je er geen meer, je hebt er genoeg gehad! zegt ze lachend.
Terwijl ik haar haar in de krulspelden draai, krijg ik een flinke hoestbui. Als een bezorgde moeder, zegt ze: Maar kind toch Ik vertel haar dat ik niet verkouden ben, maar teveel heb gerookt. Even later gebeurt het mij weer en mamas reactie is weer dezelfde: Kind toch Ik beloof haar dat ik steevast minder ga roken. Dat mag wel ook, als ik jou zo hoor! zegt ze een beetje streng. De mama van vroeger is heel even terug en een standje krijgen van haar, wel dat vind ik nú gewoonweg zalig.
We hebben mama bevrijd uit haar stoel. Vooraleer Arsène en ik met haar naar buiten gaan, laat ik haar nog eerst naar het toilet gaan. Er zijn al enkele ongelukjes gebeurt tijdens onze korte uistapjes en dat wil ik zeker voorkomen. De ervaring heeft geleerd als mama aangeeft dat ze dringend moet, er een toilet in de directe nabijheid moet zijn of dat het verkeerd gaat. Té vernederend voor haar vind ik.
Ik heb het al meteen in de gaten, het toiletbezoek wordt weer een hele klus vandaag. Het kost al een pak moeite om mama bij de wc te laten plaats nemen. En dan begint het gevecht met de broek. Van zodra ik die naar beneden haal, trekt mama die weer op. Het duurt eindeloos: - Mama, je kanniet naar het toilet met je broek aan! - Dat weet ik wel Broek af, broek aan. - Jou broek moet uit - Ja, dat weet ik! Broek af, broek aan. - Mama alsjeblief, die broek moet uit - Zeg, dat weet ik hé! Broek af, broek aan. Maar de strijd met de broek wordt door mij gewonnen en eindelijk lukt het.
Nadien wil mama haar handen wassen, - nog een gewoonte van vroeger die ze nog niet is kwijtgeraakt. Ik laat de kraan een tijdje lopen tot het water lauw is, want anders komt er luid protest dat het te koud is. Ik neem haar handen en stop ze onder het lopende water en geef haar de zeep. Het schuimt alle kanten op, maar mama geniet van zon handen wassen sessie. Oké, genoeg, zeg ik, nu nog afspoelen en afdrogen. Terwijl ik klaar sta met de handdoek, kijkt ze me aan en zegt triest: Isdat niet erg voor al die kleine dingen hulp nodig hebben?
Toen ik vrijdagmorgen mama vertelde dat Marcel s avonds terugkeerde uit het ziekenhuis, was het net of ze het allemaal begreep. Met haar hand op haar hart zei ze: Echt? 'k Ben zo blij voor die man, t is een brave, Ellen, echt waar. Even later was haar uitleg over Marcel, voor mij totaal niet meer te begrijpen. Ze had iets, maar God weet wat, voor hem klaar geplaatst in haar kamer, maar ze zei dat hij er s morgens niet wou gaan opzitten. Ze was daar diep over teleurgesteld. En Marcel zijn naam bleef de ganse tijd dat ik bij haar was, maar door haar hoofd spoken. Te pas en te onpas werd hij vernoemd.
Vandaag gaan mama en ik even bij hem op bezoek. We zijn blij als we hem zien. Hij ziet er stukken beter uit. Hij zit nu ook in een geriatrische stoel, want alleen lopen is er echt nog niet bij. Maar Marcel 'reageert' weer. Karoline straalt en vertelt uitbundig, dat hij net naar het toilet is geweest. Als hij zélf zijn drinkbeker vast neemt en wil drinken, roept ze opgewekt: Kijk, kijk, Ellen, hij kon dit gisteren in het ziekenhuis ook al alleen! Ik bedenk dat ze, na alles wat ze heeft meegemaakt, net als ik, zo heel blij kan zijn met van die hele kleine dingen. Soms is voor haar een simpele kus krijgen van haar man al feest.
En mama, die heeft vooral oog voor de kleine peuter die rondloopt in de kamer en bij opa op bezoek is. Karoline, die mama vertelt dat ze morgen bij het avondeten weer samen bij haar ventje en mama aan tafel zit, krijgt daarop een dikke knuffel. Als ik mama voorstel om de familie alleen te laten en nog even gedag te zeggen aan Marcel, is ze meteen akkoord. Ze gaat pal voor hem staan, steekt haar hand uit en zegt: Dag, Marcel!
Mama zit, opgesloten in haar stoel, te wenen. Ik hoor het van zodra ik uit de lift stap. Ik ga meteen naar haar en geef haar een kus: Dagmama. Ze kijkt me aan, hoofdschuddend van neen, haar blik is één en al onbegrip. Ik ken u niet, madam zegt ze zeer aarzelend. Ik ben het: Ellen help ik haar. Ze blijft me heel verward aankijken en schudt weer van neen. Ik ben Ellen, jouw dochter herhaal ik nog eens. En dan weet ze het weer: O, kind toch!
De verplegende zeggen mij dat mama deze namiddag naar het bal populaire is geweest, dat doorging in de cafetaria van het rusthuis. Daar kijk ik van op, want al die drukte is niets voor mama. Maar ze heeft het best naar haar zin gehad, ze heeft zelfs gedanst, vertellen ze mij enthousiast, tot het haar weer plots te veel werd en weg wilde vóór het feestje was afgelopen. Mama herinnert er zich niets meer van.
In alle rust gaan we nog even met ons tweetjes wandelen. Ik vertel haar het goede nieuws dat het weer de goede kant uit gaat met Marcel en hij binnenkort weer terug naar huis komt. Ze luistert, maar of ze het begrijpt, weet ik niet. In ieder geval is de lege plaats aan tafel, haar niet eens opgevallen.
Vrijdagmorgen vertel ik mama dat Marcel naar het UZ te Gent is overgebracht. Dat hij heel erg ziek is en dat het wel eens zou kunnen gebeuren dat we hem niet meer terugzien. Ik ben er het hart van in, maar ik krijg geen reactie van mama. Ze heeft zo haar eigen zorgen. Ze wijst naar de foto van pa en vraagt: Wie is dat? Ik neem meteen de fotokader en geef hem haar: Dat is pa, mama. Ze bekijkt nog even de foto en geeft hem meteen aan mij terug. Een beetje onverschillig, maar toch zo verloren, zegt ze: Weet ik niet meer.
Woensdagnamiddag toch nog even naar mama. We gaan naar de cafetaria. Mama wil een fruitsap drinken. Maar zoals altijd vindt ze die veel te koud. Ze maakt weer allerlei grimassen. Dat fruitsap is volgens haar weer niet te drinken. Als ze voor de tweede keer het glas vast neemt, plaatst ze het meteen weer op tafel: Veel te heet is nu haar reactie. Even later drinkt ze zonder problemen het drankje op.
Plots grijpt ze met beide handen naar haar voeten, en wrijft verwoed over haar beide enkels. k Heb zon jeuk aan mijnschoenen zegt ze. Jeuk aan je voeten, mama verbeter ik haar. Maar dat valt niet in goeie aarde. Ze kijkt me verwonderd aan: Ja, jij aan je voeten en ik aan mijn schoenen!
Iedereen, die ook maar een beetje bij haar in de buurt komt, wordt flink luidop en zonder enige gêne bekritiseerd: die is ook wel dik!... oh ja, die gaan ook weer drinken moet je zien wat daar binnenkomt!... Dus ik stel dan toch maar voor om terug te keren. Mama gaat helemaal akkoord. Van zodra ze met mij alleen door de gangen wandelt, wordt ze weer poeslief.
We gaan nog even tot bij Marcel, die ziek in bed ligt. s Avonds belt Karoline met de boodschap dat het ernstig is. Misschien wel een longontsteking en, typisch voor een Alzheimerpatiënt, hij heeft de laatste dagen ook slikproblemen.
Vorige week vertelde ik mama dat er een modeshow zou doorgaan in de cafetaria van het rusthuis. Ze was heel enthousiast: Zouden we toch eens naar toe kunnen gaan? Ik verzekerde haar dat we dat zeker zouden doen. En vandaag is het dan zo ver. Ik vind dat mama 'warm' aanvoelt, maar de verzorgende verzekert mij dat ze geen koorts heeft. Dus we wagen het erop.
Mama loopt tevreden aan mijn arm. In de cafetaria zijn reeds alle plaatsen ingenomen, dus er worden nog vlug stoelen in de gang bij geplaatst. Daar vinden wij nog een plekje, en zo zitten wij toch nog op de eerste rij. Dan begint het. De dames van het vrijwilligersteam, die bij allerlei door het rusthuis ingerichte activiteiten steeds klaar staan voor de bejaarden, zijn de mannequins. Er is zelfs een man bij, die het aandurft de herenkledij te showen. Al vlug blijkt dat mama van de ganse voorstelling niets meer snapt. Voor haar zijn de mannequins, alleen maar mensen die voordurend voor haar neus heen en weer lopen. En dat vindt ze veel te druk. Voor de mooie kleding heeft ze al helemaal geen oog. Als iedereen klaar staat om de laatste maal de cafetaria in te gaan en er een spontaan daverend applaus losbarst, wordt het mama teveel. Ze stampt boos met beide voeten op de grond en roept luid: Nu is hetgedaan. Geen lawaai meer! Ik probeer haar te sussen, maar dat lukt niet. Neen, Ellen, ik kandaar niet tegen. Ze mogen het weten! reageert ze kwaad. Voor het eerst ben ik echt een beetje gegeneerd in mamas gedrag. Kom, mama laat ons terug naar boven gaan stel ik voor. Ik neem haar bij de hand en we laten de drukte van de modeshow achter ons. Al heel vlug wordt mama weer rustig, ze vleit zich tegen me aan en zegt lief: Oh, kind, k ben toch zo blij dat ik je heb.
Marcel is terug in het rusthuis. Sterk vermagerd en hij is, na die ene week in het ziekenhuis, voorlopig ook niet meer in staat om zelfstandig te lopen. Mijn dikke zoen op zijn wang betekent niets voor hem. Hij staart me onbegrijpelijk aan, glimlachen is er niet bij vandaag. Hij is inderdaad, zoals Karoline reeds vertelde, weer een flinke stap achteruit.
Deze morgen belt de hoofdverpleegster. Ik hoef niet te komen om mamas haar te doen. Ze hebben mama niet gedoucht en haar haar niet gewassen, want ze is inderdaad verkouden. De dokter is er bijgehaald: gisteren had ze een weinig overgegeven, en vandaag heeft ze wat koorts. Bovendien heeft ze ook weer een blaasontsteking. Het is allemaal niet zo erg, stelt ze me gerust. Ze legt uit dat patiënten als mama wel vaker te kampen hebben met dergelijke infecties: Zulke mensen zitten nietaltijdproper. Urine en stoelgang komen dan met elkaar in aanraking, en zo besmetten ze zichzelf.
Ik hoop maar dat ze mama, nu ze terug die blaasinfectie heeft, veel laten drinken. Dat waren ook al de orders van de dokter, toen ze deze zomer werd opgenomen in het ziekenhuis: veel drinken!
s Namiddags ga ik even langs. Ik stap de lift uit en mama komt mij tegemoet. In peignoir en pyjama loopt ze in de gang. Echt ziek ziet ze er gelukkig niet uit. Ben je op de wandel, mama? vraag ik. Ze neemt mijn beide handen vast. Kind, wat zit ik daar altijd maar te doen! zegt ze. Meteen komt een verzorgende naar ons toe: Ze is uit haar stoel gekomen, ze zat nochtans vast. Ik ga vlug kijken wat zemet de tablet heeft gedaan! Mama en ik volgen haar naar mamas kamer. De tablet, die vast hoort te zitten op de stoel vóór de patiënt, staat netjes op de grond. Het bekertje met limonade ligt op de grond. De verzorgende is al druk bezig het plakkerige goedje op te ruimen. Mama voelt zich goed en wil stappen. Dus in peignoir dan toch maar even de beentjes strekken in de gangen van de afdeling. De hoofdverpleegster neemt mama ook bij de arm en loopt een eindje mee. Ik krijg uitleg over de medicatie die mama nu moet nemen. Drinkt ze voldoende? vraag ik. Daar heb ik geen kijkop antwoordt ze. Wie dan wel, vraag ik me af. Terug op mamas kamer, kijkt mama me aan: k Ben zoblij dat ik even ben buiten geweest, kind. Wij kijken samen nog wat televisie op haar kamer en ondertussen zorg ik ervoor dat ze twee glazen water drinkt. Zonder tegenpruttelen gaat ze in de stoel zitten. Als ik wegga, bevestig ik de tablet en sluit zo mama weer veilig op!
Marcel is sinds maandag opgenomen in het ziekenhuis. Hij sukkelde al een tijdje met zijn gezondheid, vooral zijn veel te lage bloeddruk baarde iedereen zorgen. Marcel is ook hartpatiënt, dus Karoline wou weten wat er aan de hand is met haar man. Zij maakte een afspraak met zijn behandelende arts. Meteen in het ziekenhuis blijven, was de boodschap. Het slecht werkende hart, de lage bloeddruk moesten dringend behandeld worden. Karoline keerde verslagen alleen naar huis terug, wetende hoe het is om een Alzheimerpatiënt in een, voor hem niet vertrouwde omgeving, te moeten achterlaten. Elke dag gaat ze nu naar de kliniek en houdt ons telefonisch op de hoogte van Marcels toestand.
Als ik in het rusthuis kom, mis ik die twee mensen. Marcel is een lieverd, waar je moet van houden. En Karoline en ik, wij luchten af en toe eens flink ons hart bij elkaar. We kunnen elkaar verschrikkelijk opjutten als er met Marcel of mama iets mis is gegaan, maar we kunnen elkaar dan weer op andere momenten troosten en moed inspreken. Alleen een knuffel doet soms wonderen. En nu Marcel en Karoline tijdens het avondeten niet aan tafel zitten bij mama, is het ook voor haar een stuk ongezelliger. Ze mist de hulp en de kleine verwennerijen van Karoline. Hopelijk komt alles weer in orde met Marcel en kan hij vlug naar huis terugkeren. Spoedige beterschap gewenst, Marcel. We duimen voor jou en jouw vrouwtje.