Suikerziekte bij de hond en kat
de medische term voor suikerziekte is Diabetes Mellitus.
Glucose is een suiker. Na een maaltijd stijgt het suikergehalte in het bloed. Bij een gezond dier gaat de pancreas (alvleesklier) gestimuleerd worden en zal deze insuline afgeven. De insuline zorgt ervoor dat de glucose de lichaamscellen kan binnendringen.
Bij een suikerpatiënt wordt of te weinig insuline afgegeven of de insuline kan er niet voor zorgen dat de glucose de lichaamscellen kan binnendringen. In het laatste geval spreken we van insuline resistentie, de receptoren die verantwoordelijk zijn om de kanalen in de cellen te openen om de glucose in de cel te laten zijn ongevoelig voor de insuline. Het glucose blijft dus in de bloedbaan desondanks een verhoogde concentratie aan insuline in het bloed.
Insuline is een polypeptide hormoon met moleculaire structuur C254H377N65O75S6.
Insuline wordt aangemaakt door de betacellen van de pancreas, in de eilandjes van Langerhans (la insula = eiland ).
Uit preproinsuline ontstaat proinsuline en uiteindelijk insuline.
Het hormoon stimuleert:
- Synthese van glycogeen in spier en levercellen
- Synthese van vetzuren
- Synthese van eiwitten o.a. in spierweefsels
- Transport van glucose door celwanden zodat het voor celstofwisseling vrijkomt (dit verlaagt de bloedsuikerspiegel)
Het regelt de bloedsuikerspiegel samen met glucagon en adrenaline die een tegenovergestelde werking hebben.
Wanneer er te weinig insuline in het lichaam wordt aangemaakt spreekt men van diabetes mellitus type 1
Wanneer voldoende insuline aangemaakt wordt maar lichaamscellen slecht/onvoldoende op insuline reageren spreekt men van diabetes mellitus type 2
Ziekteverschijnselen:
- Suikerziekte zien we vooral bij honden en katten van middelbare en oudere leeftijd. Bij de honden zien we veel suikerziekte in de lijnen van de retrievers, en kleine rassen.
- Polyurie en polydipsie dwz meer drinken en plassen dan gewoonlijk (> 100 ml per kg per 24 uur). Een hond van 25 kg mag dus maar 2.5 liter drinken op een dag.
- Vermageren ondanks verhoogde eetlust. In een later stadium soms geen eetlust meer.
- De dieren zijn meer moe, in een later stadium treedt er zwakte en traagheid op. Zwakte is vooral te zien aan de achterpoten, waarbij katten soms doorgezakt met hun hakken op de grond lopen.
- Diarree en braken komt ook al eens voor.
- Als het suikergehalte al een hele tijd hoog staat dan kunnen de lenzen in de ogen beginnen wit te zien (= cataract).
Bij de kat is dit echter zelden het geval.
De definitieve diagnose wordt gesteld wanneer bij herhaling een te hoog glucosegehalte in het bloed wordt aangetoond. Het glucose wordt gemeten met een bloedglucose metertje (zie onderstaande foto).
Wat zijn de oorzaken van suikerziekte bij hond en kat?
Bij de kat door overgewicht en te weinig lichaamsbeweging.
Bijwerkingen van medicijnen, met name hormonen.
- Door het gebruik van Delvosteron®, een middel om de loopsheid bij de hond te onderdrukken, kunnen we diabetes veroorzaken.
- Door het gebruik van Megecat®, een middel om de krolsheid bij de poes te onderdrukken en huidklachten bij de kat te behandelen, kunnen we ook diabetes veroorzaken.
- Bijvoorbeeld cortisone preparaten prednisolone en dexamethasone, die gebruikt worden om jeuk bij de hond of de kat tegen te gaan.
Bij teven komt suikerziekte vaker voor dan bij reuen. De oorzaak hiervan is dat de eierstokken na elke loopsheid het hormoon progesteron afgeven, dat via een ander hormoon de werking van het insuline tegengaat. Daardoor kan juist in de periode na de loopsheid suikerziekte bij de teef ontstaan. Als suikerziekte in deze periode ontstaat, moeten de eierstokken zo snel mogelijk worden verwijderd en bestaat de kans dat de suikerziekte verdwijnt.
Diabetes mellitus zien we ook als een bijkomende complicatie bij de ziekte van Cushing bij de hond.
Welke behandelingen zijn mogelijk?
In het algemeen is suikerziekte bij de hond en de kat goed te behandelen met dagelijkse injecties met insuline door de eigenaar. De insulinenaaldjes zijn zo fijn, dat uw huisdier er meestal niets van voelt.
Het is meestal aangeraden om teven te steriliseren. Door de hormonale veranderingen is er zelfs een kans dat de suikerziekte volledig verdwijnt.
Tot slot kunnen enkele katten met extreem overgewicht na te zijn afgevallen en door meer lichaamsbeweging te krijgen het goed doen op een dieet met een laag koolhydratengehalte en een hoog eiwitgehalte.
Een praktische benadering van de behandeling van diabetes vind je hier
Op wat moet er allemaal gelet worden?
- bij de hond
- Bij de hond wordt er één maal per dag op een vast tijdstip een injectie insuline gegeven.
- Voor de hond gebruiken we Caninsuline® en geven 0.25 IU/kg/24 uur.
- Praktisch gezien moet U dus ' s morgens om 8 uur een halve portie eten geven. Nadat de hond alles opgegeten heeft mag U de insuline inspuiten. 8 uur later geeft U de tweede helft van de voeding.
- Een bloedcontrole wordt gedaan 4 uur na de insuline injectie.
- Het dagelijkse voedsel moet constant in hoeveelheid en samenstelling zijn en verdeeld worden over twee porties.
Het is heel belangrijk dat de insuline pas gegeven wordt als de hond gegeten heeft.
- bij de kat
- Katten moeten ook twee maal daags, met twaalf uur tussentijd, worden geïnjecteerd met insuline.
- Voor de kat gebruiken we Caninsuline® en geven 0.25 IU/kg/12 uur.
- Praktisch gezien moet U dus ' s morgens om 8 uur een halve portie eten geven. Nadat de kat alles opgegeten heeft mag U de insuline inspuiten. 12 uur later geeft U de tweede helft van de voeding en nadat de kat alles opgegeten heeft mag U de tweede portie insuline inspuiten.
- Een bloedcontrole wordt gedaan 4 uur na de insuline injectie.
- Het dagelijkse voedsel moet constant in hoeveelheid en samenstelling zijn en verdeeld worden over twee porties.
Het is heel belangrijk dat de insuline pas gegeven wordt als de hond of de kat gegeten heeft.
Het kost een tijdje vooraleer de juiste insulinedosis bij de hond en de kat bepaald is. In de beginperiode moet het glucosegehalte in het bloed regelmatig worden gecontroleerd. Als eenmaal de juiste dosis insuline is vastgesteld, kan het aantal controles worden verminderd. Regelmatige controle blijft echter wel noodzakelijk, want na verloop van tijd kan de behoefte aan insuline veranderen en kan een aanpassing van de dosering nodig zijn.
Wanneer een suikerpatiënt behandeld wordt met insuline moeten we er op letten dat we het bloedglucosegehalte niet te veel verlagen en zo hypoglycemie veroorzaken. Dit kan gebeuren als de hond of kat te veel insuline krijgt toegediend of te weinig gegeten heeft. Bij een geringe hypoglycemie zal de hond of kat zwak en sloom zijn. Als het bloedglucosegehalte veel te laag wordt dan treden trillingen en trekkingen van de spieren op die uiteindelijk fataal kunnen zijn. Deze situatie kan op elk tijdstip van de dag optreden maar komt meestal voor bij de hond 4 tot 7 uur na de insuline toediening. Bij de kat meestal 2 tot 4 uur na de insuline toediening. U moet de eerste verschijnselen leren herkennen om tijdig te kunnen handelen door stroop of druivensuikerpoeder aan de binnenkant van de lippen, op en onder de tong te wrijven.
Wat is de prognose voor een suikerpatiënt?
- Honden hebben, afhankelijk van de leeftijd, een verwachte overlevingsduur van 2 tot 5 jaar.
- Katten kunnen vaak jarenlang zonder problemen op dezelfde dosering blijven staan. Toch is het geen uitzondering als een kat na enkele maanden (zelfs binnen 1 tot 3 maanden) of jaren opeens een periode heeft waarin geen insuline nodig is of waarin de dosis met 50% verhoogd moet worden.
© 2003 - dierenkliniek Causus - Oudenburg
|