Hallo bezoeker,
welkom op het blog van de Mailgroep Huisdieren, een hechte groep Dierenvrienden-SeniorenNetters, die er zijn voor, door en met elkaar.
Op dit blog kunnen jullie kennismaken met onze dieren, tips vinden over de verzorging en de gezondheid van de dieren, dierengedichten en dierenartikels lezen, werkjes in verband met dieren bekijken, enz.
Veel kijk- en leesplezier!
De Maleise vliegende kat (Galeopterus variegatus ) is een Aziatischzoogdier behorend tot de familie Cynocephalidae van de orde Dermoptera (Huidvliegers). De enige andere soort uit deze orde is de Filipijnse vliegende kat (Cynocephalus volans ). De Maleise vliegende kat wordt ook wel vliegende lemur, colugo, cobego en koeboeng genoemd.
De Maleise vliegende kat komt in Indochina , Birma , Thailand , Maleisië , Sumatra , Java , Borneo en omliggende eilanden. Deze soort leeft in regenwouden , hoewel de Maleise vliegende kat ook regelmatig nabij kokosnoot-, bananen- en rubber plantages wordt gevonden. Ook in de parken van Singapore (vooral het Bukit Timah Nature Reserve) is Maleise vliegende kat redelijk algemeen.
De Maleise vliegende kat heeft een kop-romplengte van 34-42 cm, een staartlengte van 18-27 cm, een spanwijdte van 70 cm en een gewicht van 1-1.75 kg. De Maleise vliegende kat heeft grote ogen in een breed hoofd met afgeronde korte oren. Het is een lichtgebouwd dier met slanke ledematen en brede voeten met daaraan vijf geklauwde tenen. De klauwen zijn bijzonder geschikt voor het klimmen in bomen en tussen hun tenen heeft de De Maleise vliegende kat een dunne huid. Het meest opvallende kenmerk van de Maleise vliegende kat is echter de zweefhuid ( patagium ) tussen de nek, de poten, vingers en de staart, waarmee het van de ene naar de andere boom kan zweven en afstanden van wel honderd meter door de lucht kaen afleggen. Het patagium bestaat aan beide zijden uit drie delen: het propatagium tussen de zijkant van de nek en de voorpoot, het plagiopatagium tussen de voor- en de achterpoot en het uropatagium tussen de achterpoot en de staart. Andere zwevende zoogdieren zoals vliegende eekhoorns , suikereekhoorns en enkele andere possums hebben een lange staart en geen uropatagium, terwijl de staart bij de Maleise vliegende kat relatief kort is. De Maleise vliegende kat gebruikt de staart om te sturen tijdens de vlucht. Naast het patagium is verder opmerkelijk dat de snijtanden een voorwaarts uitstekende kam heeft, waarschijnlijk bedoeld om de vacht mee te verzorgen. De vachtkleur van de Maleise vliegende kat is grijsbruin met onregelmatige witte vlekken. De onderzijde van het patagium is haarloos en roze van kleur.
De Maleise vliegende kat is een solitaire boombewoner die zelden op de grond komt. Het dier verschuilt zich overdag in holen in de bomen van het regenwoud en komt pas bij de schemering naar buiten om voedsel te gaan verzamelen. De Maleise vliegende kat zweeft van boom naar boom door eerst naar een boomtop toe te klimmen en zich dan in de richting van een andere boom te lanceren. Het dier landt dan meestal op het lagere gedeelte van de stam van een andere boom om vervolgens weer omhoog te klimmen voor een nieuwe zweefsessie. Maleise vliegende katten kunnen ongeveer zeventig tot honderd meter ver zweven met een minimaal hoogteverlies. Opmerkelijk genoeg is de Maleise vliegende kat een nogal onhandige klimmer. Doordat het dier opponeerbare duimen mist en niet bijzonder sterk is, beweegt de Maleise vliegende kat zich voort door middel van kleine sprongen, zich met de kleine maar scherpe klauwen vastgrijpend aan de bast van de bomen. De Maleise vliegende kat voelt zich zowel zittend op een boomtak als hangend onder een tak op zijn gemak. Dit dier eet voornamelijk bladeren, knoppen en bloemen en waarschijnlijk ook vruchten van diverse bomen. Het gebruiken de lange tong en zijn handen om te eten. Water wordt uit het voedsel of door te likken aan natte bladeren verkregen. Het maagdarmkanaal van de Maleise vliegende kat is speciaal ontwikkeld om de grote hoeveelheden gebladerte te verwerken. De darmen kunnen een lengte bereiken van vier meter en het pars pylori van de maag is vergroot en verdeeld in kamers. In deze kamers bevinden zich micro-organismen die meehelpen cellulose en andere relatief onverteerbare koolhydraten af te breken. De draagtijd van de Maleise vliegende kat is ongeveer zestig dagen. Gewoonlijk krijgen de dieren één jong, een enkele keer zijn het er twee. Als het jong geboren is, is het nog onderontwikkeld en het blijft vervolgens nog een tijd op de buik van de moeder zitten, waarbij het beschermd wordt door het enigszins gevouwen staartdeel van het patagium van de moeder. Pas na twee of drie jaar bereikt het jong de volwassen lengte.
Ontbossing en jacht vormen een probleem voor de Maleise vliegende kat, maar deze soort is (nog) niet bedreigd. Er is niet heel veel bekend over de vliegende katten, wat mede veroorzaakt wordt door het feit dat ze uiterst moeilijk in dierentuinen zich te houden. In 2006 had alleen de Maleise Taiping Zoo één exemplaar van de Maleise vliegende kat in de collectie.
Huidvliegers (Dermoptera) zijn een orde van de zoogdieren bestaande uit één familie met twee soorten, die tegenwoordig voorkomt in Zuidoost-Azië .
De verwantschap tussen de huidvliegers en de andere zoogdierordes is al eeuwenlang omstreden. In de achttiende eeuw deelde de beroemde Zweedse bioloog Carolus Linnaeus de groep in als naaste verwanten van de primaten . Deze classificatie werd als snel verworpen en in de loop der jaren werden de huidvliegers beschouwd als nauwe verwanten van eerst de insecteneters en later de vleermuizen . Recent moleculair en morfologisch onderzoek heeft echter toch de verwantschap met de primaten aangetoond. De huidvliegers en primaten vormen samen met de toepaja's en de volledig uitgestorven orde Plesiadapiformes de superorde Euarchonta .
De hedendaagse huidvliegers hebben een zweefhuid (patagium) tussen de nek, de poten, vingers en de staart, waarmee ze van de ene naar de andere boom zweven en afstanden van wel honderd meter door de lucht kunnen afleggen. Men veronderstelt dat ook uitgestorven soorten zo'n patagium bezaten. Huidvliegers zijn nachtactieve planteneters, die zich voornamelijk met bladeren, knoppen, scheuten en bloemen voeden. Ze leven in dichte regenwouden . Opmerkelijk is dat de snijtanden een voorwaarts uitstekende kam heeft, waarschijnlijk bedoeld om de vacht mee te verzorgen.
De goudwindes in uw vijver kunnen 25 jaar oud worden. De vissen leven eigenlijk in scholen en dus kunt u er beter een stuk of vijf in uw vijver laten zwemmen. Ze overleven het beste in een diepe vijver en met een watertemperatuur tussen de 4 en 25 graden. Goudwindes zijn actieve vissen en kunnen hoog boven het water springen. Plaats daarom iets dat licht geeft bij de vijver. Dat lokt insecten, de vissen springen op en happen ernaar en u hebt uitzicht op een prachtig spektakel!
Dat heeft natuurlijk weinig zin. We spreken dan van een schijndracht of een kip met broedzorg. Om kuikentjes het levenslicht te schenken, heb je een bevrucht ei nodig en daar speelt de haan een cruciale rol. Een kippenren zonder haan, levert uiteraard geen kuikentjes op. Als een kip onverstoorbaar op haar (onbevruchte) eieren blijft zitten, dan neemt u ze het best na een paar dagen weg. De eitjes zijn best nog lekker in de pan. Eieren die meer dan een paar weken oud zijn, moet je weggooien. In normale omstandigheden broedt een kip welgeteld 21 dagen op een ei. (Het Nieuwsblad)
Voor de Pinché-aapjes is een EEP opgesteld, dat wil zeggen een Europees fokprogramma. De supervisor van Dierenpark Wissel is de coördinator van dit fokprogramma. Pinché-aapjes worden ook wel Liszt-aapjes genoemd, naar de beroemde pianist die dezelfde haarcoupe had als deze aapjes
Neusbeer
In Aqua Zoo Friesland leeft een grote groep neusberen. De neusberen danken hun naam aan de vorm van hun snuit. De snuit van de neusbeer loopt namelijk uit in een lang, zeer beweeglijke neus. Met deze neus kunnen de neusberen goed naar voedsel in de grond zoeken. Ze kunnen hun prooi zelfs tot 30 centimeter onder de grond nog ruiken!
Vosmangoest
Vosmangoesten zijn kleine roofdiertjes, die door hun uiterlijk op een miniatuurvos lijken. De vosmangoesten zijn familie van de stokstaartjes en de beermarters die ook in Aqua Zoo Friesland leven. Vosmangoesten leven in lange holen onder de grond. Het zijn goede gravers. Ze graven met hun voorpoten een uitgebreid holennetwerk.
Zebramangoest
De zebramangoest is een kleine mangoest die in de natuur voorkomt in Gambia. Als een zebramangoest voedsel met een harde schaal of schil vindt, zoals een ei, maakt hij dat op een hele speciale manier open. Hij gooit het eten tussen zijn achterpoten door, tegen een hard oppervlakte aan. Als dat niet helpt, dan gooit hij stenen of andere harde voorwerpen tussen zijn poten door naar het te breken voorwerp.
Gepubliceerd op 12 oktober 2007, 13:27 Laatst bijgewerkt op 12 oktober 2007, 13:43
Er waart een nieuwe aandoening door het land: het natuurtekortsyndroom (NTS). Gebrek aan contact met de natuur maakt ons en de generaties na ons fysiek en psychisch minder weerbaar, heet het. Scharrelkinderen zijn gezonder.
Het natuurtekortsyndroom (NTS) is recent overgewaaid uit Amerika. Vrij vertaald: de kinderen van vandaag gaan lichamelijk en geestelijk gebukt onder een nijpend tekort aan contact met de natuur. Of, omgedraaid: meer contact met de natuur is essentieel voor een gezonde ontwikkeling van kinderen. 'Natuurervaringen' zorgen ervoor dat kinderen zich beter kunnen concentreren, creatiever, actiever en weerbaarder zijn, minder snel dik worden, zich minder snel depressief voelen, kortom, lichamelijk en geestelijk in een betere conditie zijn. NTS is vooral bekend geworden door het werk van de Amerikaanse journalist/futurist Richard Louv. Van zijn boek 'Last Child in the Wood' (Het laatste kind in het bos) verscheen een maand geleden de Nederlandse vertaling. Minister Gerda Verburg van Landbouw en Natuurbeheer - het ministerie betaalde mee aan de vertaling - liet bij alle leden van het kabinet een exemplaar bezorgen. Waarmee het natuurtekortsyndroom officieel de status van 'probleem' kreeg.Is NTS een ziekte? Of de wedergeboorte van het romantische idee 'terug naar de natuur'? De wetenschap heeft (nog?) niet keihard aangetoond dat kinderen gezonder worden van meer contact met de natuur. Wel zijn er aanwijzingen dat patiënten in een ziekenhuis sneller genezen als ze vanuit hun kamer uitzicht hebben op een groene omgeving en dat kinderen met ADHD bij regelmatige activiteiten in de natuur veel minder problemen hebben. Ook zijn er onderzoeken over het weldadige effect van contact met dieren.
Alle kleuren en combinaties mogen zoals bruin, wit, zwart,... maar goudgeel is de voornaamste kleur.
Goed met kinderen
Goed met honden
Goed met dieren
Geschiedenis
De naam Spaniël is eigenlijk misplaatst want deze Tibetaanse Spaniël is zeker geen waakhond. Zijn naam is door een misverstand ontstaan. Oorspronkelijk werd deze hond in kloosters gefokt. Daar werden ze zeer goed verzorgd omdat ze hem als een talisman beschouwden en noemden hem ´Gebedshond´. Door zijn alertheid en goed zicht diende hij als waakhond. Zo alarmeerde hij zijn omgeving wanneer er bezoek in aantocht was. Maar hij was ook een aangename kameraad voor de monnikken. Pas in het begin van de twintigste eeuw kwam de Tibetaanse Spaniël naar Engeland.
Karakter
Dit is een sympathiek hondje dat graag in de omgeving van mensen vertoeft. Hoewel hij gereserveerd is ten overstaande van vreemden, zal hij hen als familielid beschouwen indien hij met hen vertrouwd geraakt. Ze mogen nooit agressie vertonen hoe waaks ze ook zijn. Het zijn vrolijke hondjes die af en toe heel actief, maar nooit nerveus of opgejaagd zijn. Ook met kinderen gaan ze heel goed samen indien ze goed opgevoed worden. De Tibetaanse Spaniëls zijn gevoelige honden die gemakkelijk de sfeer in huis of het humeur van het baasje aanvoelen. Ze willen steeds de aandacht van het baasje en zullen hier alles voor doen.
Verzorging
De Tibetaanse Spaniël heeft een dubbele vacht die korter is in het aangezicht en matig lang aan de rest van het lichaam. De verzorging vraagt niet veel inspanning. Af en toe een borstelbeurt is voldoende. Deze honden moeten niet getrimd worden. De gehoorgang moet vrij zijn van vuil en haren en ook de nagels mogen bijgeknipt worden. Zet hem één keer om de acht weken in bad. Let erop dat deze hond matig verhaart.
Vlinders uit gematigde streken krijgen te maken met de winter, een periode met zeer lage temperaturen, waarbij er geen bloemen, kruiden of bladeren aan de bomen zijn. In tropische en subtropische gebieden is er dan wel geen winter, maar daar zijn regelmatig perioden met grote droogte, die eenzelfde nadelig effect hebben op de plantengroei. Dat soort ongunstige perioden moeten de vlinders op de één of andere manier zien te overleven. Om zulke barre tijden goed door te komen, lassen vlinders een soort van rustperiode in, de diapauze. Groei en ontwikkeling staan dan volledig stil en met de in het lichaam aanwezige reserves wordt zo zuinig mogelijk omgesprongen. In welk stadium van de levenscyclus de diapauze ook wordt doorgemaakt, verschilt van soort tot soort. Heideblauwtjes bijvoorbeeld overwinteren als een eitjes dat vastgekleefd zit aan de houtige delen van een heideplant. Rupsjes van een vuurvlindertje en van een oranje zandoogje trekken zich in het najaar terug in een polletje verschrompeld gras, terwijl rupsen van een koolwitje en van een koninginnepage vlak voor de winter verpoppen. Bij verschillende soorten zijn het de vlinders zelf die een koel en beschut plekje zoeken in het najaar. De citroenvlinder, de dagpauwoog en de kleine vos zijn voorbeelden van Nederlandse vlinders die in de herfst een gunstig plaatsje zoeken en daar maanden lang stil hangen te wachten tot eindelijk het voorjaar weer aanbreekt. (foto : overwinterende monarchvlinders)
Als de metamorfose is voltooid, barst de pop open en kruipt de vlinder naar buiten. De vleugels zijn in eerste instantie klein en nog wat verfrommeld. Bij een pasgeboren vlinder zijn de vleugels elastisch. Het diertje zoekt een plekje waar hij de ruimte heeft om zijn vleugels te ontwikkelen. Hij gaat aan de lege pophuid of aan een takje hangen en pomp met kracht bloed in de aderen van zijn vleugels. Die worden groter en groter tot ze hun definitieve afmetingen hebben bereikt. De vlinder blijft dan nog een paar uur hangen om zijn vleugels te laten drogen. Daardoor verliezen de vleugels hun elasticiteit. Als ze goed uitgehard zijn, pomp de vlinder het bloed terug uit de vleugeladeren. De vleugels zijn dan sterk en licht en de vlinder kan voor het eerst op de wieken gaan. De meeste dagvlinders kruipen 's morgens vroeg uit de pop. Het is nog niet zo warm en de lucht is nog vochtig van de dauw. Ze hebben dan meer gelegenheid om de vleugels op te pompen en te laten drogen dan middenop de dag in de felle zon. Als de vlinder eenmaal kan vliegen, gaat hij op zoek naar soortgenoten en begint de hele cyclus weer van voren af aan. (foto : vlinder uit pop)
Het leven van vlinders duurt maar kort. De meeste worden niet ouder dan twee tot drie weken. In die korte tijd moeten ze zorgen voor nakomelingen. De eerste stap is natuurlijk het zoeken van een soortgenoot van de andere sekse om daar mee te paren. Dat is bij vlinders niet altijd zo eenvoudig. Er zijn namelijk wereldwijd meer dan 160.000 verschillende soorten vlinders, die vaak erg veel op elkaar lijken. Vlinders hebben echter zo hun methoden om toch het juiste mannetje bij het juiste vrouwtje te krijgen. Bij nachtvlinders zit een vrouwtje stil tussen de planten of op een ander strategisch plaatsje en laat een geurstof los, waarmee ze van heinde en verre mannetjes weet aan te trekken. Die lokstoffen heten seksferomonen. Het bijzondere van die feromonen is dat zij kenmerkend zijn voor een bepaalde vlindersoort. Elke vlindersoort heeft zijn eigen karakteristieke geur. Bij sommige soorten kunnen mannetjes zo'n feromoon op grote afstand waarnemen. Bij nachtpauwogen kan een mannetje een vrouwelijke soortgenoot zelfs op een afstand van meer dan vier kilometer ruiken. Dagvlinders herkennen elkaar in eerste instantie aan het uiterlijk. Ze zoeken elkaar vooral op plaatsen die opvallen in hun leefgebied, zoals een heuveltop, een alleenstaande boom of een open plek in het bos. Mannetjes vliegen daar driftig rond en storten zich op elk vlindervrouwtje dat maar een beetje lijkt op een vrouwtje van hun eigen soort. Ze letten daarbij op kenmerken als kleuren, vorm en afmetingen. Wanneer geschikte huwelijkskandidaten eenmaal in elkaars buurt zijn gekomen, beginnen ze aan de balts. Bij sommige vlinders zoals pages gebeurt dat al vliegend. Mannetjes vliegen onder vrouwtjes door en werpen zich achteruit, waarbij ze met hun vleugels langs de antennes van het vrouwtje strijken. Bij andere soorten zit het vrouwtje op een plant en danst het mannetje vlak boven haar. Hij waaiert daarbij al dansend telkens een hoeveelheid seksferomoon naar zijn uitverkorene toe. Vrouwtjes worden alleen tot paren gestimuleerd door geuren van de mannetjes van haar eigen soort. Mannetjes van een andere vlindersoort ruiken ze eenvoudigweg niet. Als zulke mannetjes toch een vrouwtje proberen te verleiden, laat ze door een kenmerkende afweerhouding van haar achterlichaam weten niet in hem geïnteresseerd te zijn. Als mannetjes en vrouwtjes elkaar letterlijk door geuren en kleuren duidelijk gemaakt hebben dat ze tot de dezelfde soort behoren, komt het doorgaans altijd tot een paring (zie foto). Die begint bij een koppeling van de uitwendige geslachtsorganen. Een paring duurt al gauw vele uren en kan bij nachtvlinders zelfs wel een heel etmaal doorgaan. Tijdens een copulatie draagt het mannetje niet alleen zaadcellen over aan het vrouwtje, maar ook een hoeveelheid eiwitten. Die gebruikt zij voor de aanmaak van haar eitjes. Ook geeft het mannetje meestal een geurstof af. Daarmee wordt het vrouwtje minder aantrekkelijk voor eventuele volgende mannetjes, want die hebben een voorkeur voor geurvrije, dus maagdelijke vrouwtjes.
De familie Scirudidae bestaat uit eekhoorns, marmotten en chipmunks. De gewone eekhoorn klimt en springt op zijn gemak rond in bomen. Zelfs als hij zijn houvast verliest en valt, verwondt hij zich niet. Deze actieve eekhoorn leeft in boomrijke gebieden en de bossen van West-Europa tot Oost-Azië. Met zijn kop omlaag loop het langs een boomstam naar beneden, zijn klauwen vasthakend in de schors. De eekhoorn brengt de dag door met het zoeken naar noten en zaden. Meestal kan deze uitstekende klimmer worden aangetroffen in de bomen van naaldwouden en loofbossen. Van tak naar tak springend vindt hij zijn weg. De eekhoorn bouwt zijn nest van twijgen en bekleedt het met gras, vacht en mos, in een boomholte of de vork van een tak. Grote, volgroeide bomen zijn ideale nestelplaatsen. Een eekhoorn kan jarenlang hetzelfde nest gebruiken. Hij heeft echter meer dan één nest, zodat er altijd een schuilplaats in de buurt is als er gevaar dreigt. Hij komt naar de grond om te foerageren en om voedsel te begraven in de aarde. In de lente en de zomer brengt hij de warmste delen van de dag rustend in zijn nest door. Bij extreme weersomstandigheden komt hij alleen tevoorschijn om voedsel te zoeken. Een volwassen eekhoorn leeft solitair, behalve in de paartijd. Tot vijf mannetjeseekhoorns wedijveren om het recht te paren met een vrouwtje. Zij gaar ze voor op een spectaculaire race door het bladerdak en langs boomstammen omlaag en weer omhoog. Zo'n jacht kan uren duren. Uiteindelijk kiest het vrouwtje de vrijer met het grootste uithoudingsvermogen en de meeste vechtkracht. Na de paring bemoeit het mannetje zich niet meer met het vrouwtje, laat staan met de jongen. Na een draagtijd van vijf tot zes weken werpt het vrouwtje tot zeven blinde en kale jongen. Ze verzorgt ze zes weken lang in het nest en daarna wagen ze zich voor het eerst buiten. Als ze zo'n tien weken oud zijn, zijn ze gespeend en kunnen ze voor zichzelf zorgen. Ze blijven echter in de buurt van hun moeder en soms delen ze het nest nog een tijdje met haar. Voor de eekhoorn draait de dag om de jacht op voedsel. Eén van de voordelen van het nestelen in grote, volgroeide bomen is een rijke voorraad aan zaden en noten. Daarom zijn de eik, de hazelaar, de beuk en de conifeer favoriet. Naast boomzaden en noten eet de eekhoorn bloesem, boomscheuten en paddestoelen. In de maanden dat er volop voedsel is eet hij veel meer dan in de wintermaanden. Om de schrale tijd door te komen begraaft de eekhoorn honderden noten in de grond of in bomen. In veel landen wordt de gewone eekhoorn bedreigd door verlies aan leefgebied. In Rusland wordt jacht op het dier gemaakt om zijn dikke, weelderige wintervacht, die veel geld opbrengt.
Orde : Carnivoren - familie : Canidae - geslacht : Otocyon en soort : Otocyon megalotis. De grootoorvos is één van de 36 soorten in de familie Canidae van honden, wolven, coyotes, jakhalzen en vossen. Met zijn grote, recht overeind staande oren die het geringste geluid opvangen (en die hem tevens koel houden), is de grootoorvos een typisch woestijndier. Dit roofdiertje struint de droge savannen en graslanden van Afrika af, is gespecialiseerd in het vangen van insecten en knaagdieren en gedijt goed op plaatsen waar veel termieten voorkomen. Omdat hij zijn plekje in een ruige omgeving heeft gevonden wordt zijn bestaan niet bedreigd. Deze sociale dieren leven gewoonlijk in familiegroepen die bestaan uit een paar met hun jongen. Overdag rust het gezin uit en verzorgt elkaar in de buurt van het hol. 's Nachts gaat de grootoorvos erop uit om voedsel te zoeken. De dieren communiceren met elkaar door middel van fluittonen en via tekens met hun oren en staart. In gematigder streken verandert de grootoorvos zijn dagindeling om zich aan het klimaat aan te passen en is hij tijdens de winter overdag actief. In de meeste gebieden overlappen de territoria van familiegroepen elkaar. Deze groepen onderhouden een vriendelijke relatie en sommige gaan zelfs samen op zoek naar voedsel. De meeste grootoorvossen vormen monogame paren voor het leven, alhoewel een groep soms ook uit twee volwassen vrouwtjes en één mannetje bestaat. Na een draagtijd van zo'n twee maanden worden er in het hol maximaal zes jongen geboren, meestal aan het begin van het regenseizoen als er veel insecten zijn. De moeder zoogt haar welpen ongeveer tien weken, waarna ze samen met hun ouders op zoek gaan naar eten. Als de jongen zes maand oud zijn, zijn ze volgroeid, maar ze blijven nog tot de volgende paartijd bij hun ouders. De vader speelt een actieve rol bij het verzorgen van de welpen. Hij bewaakt ze, verzorgt ze en speelt met ze. In tegenstelling tot andere vossen heeft deze soort amper nog zoogdieren als prooi. Hij voedt zich voornamelijk met insecten, vooral termieten en mestkevers, die ongeveer negentig procent van zijn menu vormen. Kleine knaagdieren, jonge vogels, vogeleieren en plantenmateriaal vullen zijn voedsel aan. De twee afzonderlijke grootoorvospopulaties worden niet bedreigd en de zuidelijke populatie breidt zijn gebied momenteel uit naar Mozambique, Zimbabwe en Botswana. Hoewel men in Botswana vanwege zijn vacht jacht op hem maakt, vormt de mens geen belangrijke bedreiging voor dit dier.
Hartenbeest Groep : op het land levende zoogdieren
Van de vele antilopensoorten die in Afrika voorkomen, komt de gnoe qua grootte en uiterlijk het meest overeen met het hartenbeest. Het hartenbeest behoort tot de snelste dieren van Afrika, ondanks zijn bedrieglijk onhandige gang. Wanneer hij bedreigd wordt, rent de antilope weg met tachtig kilometer per uur, en kan deze snelheid een paar minuten volhouden. Kuddeleden doen om de beurt dienst als uitkijkpost, en gaan soms op een termietenhoop staan om beter zicht te hebben. Anders dan veel andere antilopen, trekken hartenbeesten niet, maar brengen bijna hun hele leven door op dezelfde plaats. De vrouwtjes en jongen vormen kleine kuddes van vijf tot twintig dieren, die binnen een leefgebied van ongeveer twee en een halve vierkante kilometer blijven, begrensd door stromen, bosland of heuvels. Tegen het eind van het droge seizoen of in tijden van extreme droogte, komen verschillende kuddes samen (soms wel driehonderd dieren) om water of betere grasvlakten te zoeken. Zijn ze drie of vier jaar oud, dan verlaten mannetjeshartenbeesten de kudde van hun moeder voor een grotendeels solitair leven. Ieder mannetje verdedigt zijn territorium fel, en markeert het met hopen uitwerpselen. Ze verliezen hun territorium wanneer ze ongeveer acht jaar oud zijn, en een jongere en fittere nieuwkomer ze eruit werkt. Hartenbeesten verlanten hun rustplaatsen tussen struikgewas of doornige bosjes of bomen vlak na zonsopgang en gaan op zoek naar vers gras op de open vlaktes. Ze knabbelen totdat hun bek vol is, dan doen ze hun kop omhoog en kauwen terwijl ze om zich heen kijken voor gevaar. Gras maakt ongeveer 95 procent uit van het voedsel, maar de dieren zijn in staat het maximale uit dit magere voedsel te halen dankzij een zeer efficiënt verteringssysteem. Hun maag met meerdere kamers zorgt daarvoor. Overdag rust de kudde in de schaduw voordat ze aan het eind van de middag weer verder grazen. Ze bezoeken dagelijks zoutlikken om mineralen binnen te krijgen, maar kunnen dagen of zelfs weken zonder water. Paringen vinden het hele jaar door plaats wanneer er voedsel in overvloed is, maar er zijn seizoenspieken die variëren per gebied. Vrouwtjes zijn maar een paar dagen per jaar tochtig, en wanneer een tochtig vrouwtje ronddoolt in het territorium van een mannetje, houdt hij haar goed in de gaten. Agressie tussen mannetjes loopt in deze tijd vaak uit op geweld. De tegenstanders bespringen mekaar met de horens naar voren, maar serieuze verwondingen zijn zeldzaam. Het hartenbeest kwam vroeger voor in heel Afrika, en vroege Europese kolonisten verbaasden zich over de dicht opeengepakte kuddes, van soms wel duizend dieren, in het droge seizoen. Maar de jacht decimeerde het aantal hartenbeesten. Het smakelijke vlees zorgde ervoor dat het een voornaam doelwit was voor jagers en zijn voorkeur voor open leefgebieden en tegenzin om voedselterritoria te verlaten, maakten hem tot een makkelijke prooi. Verschillende ondersoorten zijn momenteel bedreigd.
Gestreepte jakhals Groep : op het land levende zoogdieren
De schuwe gestreepte jakhals leeft in Afrika en is vooral tijdens de nacht actief. Het dier is een loyale partner en toegewijde ouder, en staat ten onrechte bekend als hebberige rover of lakei van grotere roofdieren. Hoewel hij kadavers zeker niet laat liggen, besteedt hij de meeste energie aan het jagen op prooi of het zoeken naar eetbare planten. Wanneer twee gestreepte jakhalzen hebben gepaard, blijven ze hun hele leven lang bij elkaar. Zo'n twee maanden na de paring brengt het vrouwtje op een beschutte plek drie tot zes jongen ter wereld. Het eerste jaar is voor de nieuwe ouders het moeilijkste. Het vrouwtje voedt de jongen de eerste vijf weken met haar melk en daarna moet de ene ouder op zoek naar vlees, terwijl de andere bij de jongen de wacht houdt tegen pythons en arenden. De prooi wordt haastig opgeschrokt en later voor de jongen opgebraakt. Na een paar maanden vergezellen de jongen hun ouders tijdens het foerageren. Wanneer ze zes tot acht maanden oud zijn, kunnen ze alleen jagen. De meeste jongen verlaten hun ouders rond deze tijd, maar één of twee, meestal vrouwtjes, blijven achter om de volgende worp te helpen verzorgen, tot zij afgelost worden door de volgende generatie. Door het schuwe karakter van de gestreepte jakhals is het onmogelijk om zijn status vast te stellen. In sommige delen van Afrika wordt hij door de plaatselijke bevolking bejaagd. Men gebruikt zijn hart als middel tegen epilepsie, en de huid en nagels zouden kwade geesten afweren. In beschermde wildparken schijnt de soort het goed te doen. De gestreepte jakhals vangt zijn prooi met een korte, plotselinge aanval en zet zelden de achtervolging in. Hij heeft een grondige kennis van zijn territorium en weet precies waar hij voedsel kan vinden. Meestal staan er kleine hapjes op het menu. Hoewel ongewervelde dieren zeker niet worden overgeslagen en ook naar wormen wordt gegraven, zoekt hij tevens naar grotere prooien als knaagdieren en andere kleine zoogdieren, reptielen en vogels. Hij houdt ook van vruchten en groenten, en steelt vaak van akkers. Soms volgt de jakhals gieren naar een kadaver. Aan een groot karkas doen ook vaak andere jakhalsfamilies zich tegoed. De band tussen een paartje gestreepte jakhalzen is ongewoon sterk. Ze werken in totale harmonie samen en verdedigen een territorium dan twee en een halve vierkante kilometer groot kan zijn. De grenzen worden met urine gemarkeerd. Of ze nu rusten of aan het foerageren zijn, de twee zijn perfect op elkaar afgestemd. Binnen hun territorium bevinden zich dicht struikgewas om te schuilen en rustplaatsen als verlaten holen van aardvarkens, oude termietenhopen of plekjes waar ze een hol kunnen graven. In gebieden waar mensen wonen, komen jakhalzen alleen tijdens de nacht te voorschijn. Elders foerageren ze ook overdag.
De koningscobra (Ophiophagus hannah ) is de grootste giftige slang ter wereld en behoort tot de familie gifslangen (Elapidae). Het is de enige soort uit het geslacht Ophiophagus .
De koningscobra wordt maximaal 5,8 meter, veel exemplaren in het veld zijn tussen 3,5 en 4,5 meter lang. Net zoals veel cobra's heeft ook deze soort de karaktistieke wangflappen naast de kop. De kleur is bruinig tot zwart met meestal een lichte dorsale bandering vanaf de nek, en strepen langs het lichaam. De buik is wit met zwarte vlekjes, met name aan de zijkanten van de wangflappen.
Het voedsel bestaat voornamelijk uit andere slangen, ook giftige soorten, waardoor de koningscobra in India een soort Halfgod-status heeft als nuttig dier en zelfs aanbeden wordt. De wetenschappelijke geslachtsnaam "Ophiophagus" is opgebouwd uit de Griekse woorden "ophis" (=slang) en "phagein" (=eten). Ook varanen en kleine zoogdieren worden wel gegeten. De vrouwtjes bouwen een nest om de eieren in af te zetten, wat bijzonder is voor slangen. In dit nest worden 20 tot 40 eieren gelegd, waaruit na 60 tot 80 dagen de juvenielen uitkomen die al tussen de 45 en 50 cm lang zijn.
Hoewel deze soort niet eens het sterkste gif produceert, veel giftiger is de taipan (Oxyuranus microlepidotus ), injecteert de slang per beet een dusdanig grote hoeveelheid dat een mens er onbehandeld meestal aan overlijdt; vaak is de hoeveelheid zelfs fataal voor wel twintig mensen. Bovendien komt deze cobra nog redelijk algemeen voor en is niet in de laatste plaats vrij agressief en bloedsnel, en valt bij aanraking meteen aan in plaats van te vluchten. Vuistregel bij een kwade cobra in de buurt is onbeweeglijk blijven staan, waardoor de slang na een tijdje weer rustig wordt; dat is het moment om er vandoor te gaan.
Het ontwijken of afweren van een beet door de kop van de slang tijdens een aanval snel weg te slaan zoals in films wel eens is te zien kan men wel vergeten. Hoewel veel slangen als traag worden beschouwd, kunnen ze razendsnel naar voren schieten en bijten, waarna ze weer evensnel terugschieten en afwachten tot de prooi of aanvaller verlamd is. De verlamming treedt op doordat het gif een neurotoxine is, die een cholinesterase -remmer bevat, een stof die de prikkelingen tussen zenuwen onderling en met spieren blokkeert.
De koningscobra komt voor in delen van Zuid- Oost-Azië ; India , Vietnam , Zuidelijk China , Maleisië , Indonesië en de Filipijnen , niet in Sri Lanka . Het habitat bestaat uit zowel zeer droge als vochtige streken, maar niet in halfwoestijnen zoals de Egyptische cobra (Naja haje ), maar in bossen, heidevelden en bosranden met veel vegetatie. In tegenstelling tot de meeste slangen klimt deze soort nooit - ook niet voor de nachtrust.
KRUIPSMOKKEL. Een medewerker van de Amerikaanse justitie toont een van de beschermde schildpadjes die door gewetenloze smokkelaars illegaal op de Amerikaanse markt waren gebracht.
De beagle is een hondenras . In Groot-Brittannië werd en wordt hij gebruikt voor de jacht op konijnen en hazen . Hierbij moet de hond het dier vangen en doodbijten.
De hond is stevig gebouwd. De schofthoogte varieert van 33 tot 41 cm en het gewicht is ongeveer 15 kilo. De hond heeft een eigenzinnig karakter en gaat graag zijn eigen gang, maar dat weten veel baasjes in het ras juist erg te waarderen.
De hond is een tricolor, dit betekent dat hij in 3 kleuren voorkomt: zwart , wit en lichtbruin ; de meeste beagles hebben alle drie de kleuren. Oudere beagles hebben natuurlijk ook grijze haren. De beharing kent twee variëteiten: de gladharige en de ruwharige. Bij de gladharige is het haar glad, heel dicht en niet te kort. Bij de ruwharige zeer dicht, stekelig en draadachtig. De vacht is goed bestand tegen weersinvloeden. Sinds 1950 is de ruwharige beagle uit de rasstandaard geschreven en komt officieel niet meer voor. Ook komen er twee kleuren voor in bijv. lime, tan, zwart , geel en rood .
De naam Beagle is afkomstig van het woord Beag, Beg of Beigh, wat "klein" betekent in het Keltisch, en werd voor het eerst gebruikt in de regeringstijd van koning Henry VII (tussen 1457 en 1509 ).
De beagle is een vriendelijke, enthousiaste hond. De in veel boeken over beagles als "vrolijk" omschreven honden zijn over het algemeen vriendelijk en niet agressief of verlegen. Ze houden van menselijk gezelschap en hoewel ze vreemdelingen soms in eerste instantie terughoudend of met geblaf tegemoet treden, zijn ze snel gewonnen. Dit maakt beagles enerzijds geen goede waakhonden, maar vanwege hun typische beaglegeblaf kunnen ze kwaadwillenden wel afschrikken.
Beagles kunnen zeer goed met kinderen overweg en dat is wellicht de belangrijkste reden dat ze de laatste decennia in steeds meer huishoudens gehouden worden. Beagles hechten zich zeer aan hun baasjes en kunnen separatieangst krijgen als ze te lang alleen gelaten worden.
Beagles zijn intelligente honden, maar zeer doelbewust en eigenwijs. Dit maakt het opvoeden voor sommige mensen lastig, maar het eigenwijze karakter bezorgt de opvoeders doorgaans veel plezier. Beagles luisteren over het algemeen goed, maar er hoeft weinig te gebeuren om hun aandacht af te leiden.
De dromedaris of éénbultige kameel (Camelus dromedarius ) is een grote kameelachtige , die tegenwoordig enkel in gedomesticeerde vorm kan worden aangetroffen. De dromedaris wordt regelmatig gebruikt als last - en rijdier in woestijngebieden . Hij is zeer nauw verwant met de kameel . De twee kunnen onderling kruisen . Een kruising tussen een dromedaris en een kameel wordt hybridekameel genoemd.
De dromedaris is ongeveer drie meter lang en 190 tot 230 centimeter hoog (met de bult als hoogste punt). Het dier weegt tussen de 450 en 700 kilogram. De dromedaris heeft één bult, een lange, gebogen hals en lange poten, die eindigen in twee tenen. De dromedaris heeft een korte, ruige en dichte vacht, die langer is op de kruin, de nek, de hals, de romp en de staartpunt. De vachtkleur varieert van wit tot bruin. Op de ellebogen , de knie - en zoolgewrichten en op het voorhoofd zitten eeltplekken , die zeven millimeter dik zijn en bestaan uit een flexibel, verhoornd vlies.
Kameel en dromedaris lijken veel op elkaar. Het duidelijkste verschil tussen de twee soorten is het aantal bulten op de rug: een kameel heeft er twee en een dromedaris slechts één. Ook heeft de dromedaris veel korter haar, langere poten en is hij slanker gebouwd dan een kameel. De dromedaris komt oorspronkelijk uit het Midden-Oosten , de kameel uit Centraal-Azië .
De verschillen in uiterlijk zijn te verklaren als aanpassingen aan het klimaat: de winters en nachten in de Centraal-Aziatische woestijnen kunnen zeer koud zijn, terwijl het in de woestijnen in het Midden-Oosten zeer droog en heet kan zijn.
De dromedaris voedt zich met gras en andere planten, ook de taaie, doornige, zoute en uitgedroogde planten die de meeste andere dieren laten staan. Door de gespleten bovenlip is hij in staat zelfs doorntakken te eten. Bij een hoge voedselvoorraad eet hij twee tot drie kilogram voedsel per uur. De dromedaris eet slechts een geringe hoeveelheid van dezelfde plant, in tegenstelling tot een geit , die een struik kaal kan eten. De tanden van een dromedaris groeien hun hele leven door. Om ze af te slijten knabbelt hij aan hard materiaal als botten en stukken hout. De dromedaris kan voor langere tijd zonder water. Als hij kan drinken, drinkt hij grote hoeveelheden: meer dan honderd liter water in tien minuten komt voor.
Net als bij de kameel maakt de dromedaris gebruik van zijn bult voor de opslag van vet , zodat het dier enige dagen zonder water en voedsel kan overleven, zelfs in de hete woestijn. Het vet in de bult wordt gebruikt voor de productie van energie en vocht . Op zeer hete dagen kan een dromedaris meer dan een kwart van zijn lichaamsgewicht verliezen zonder in levensgevaar te komen. Een goed doorvoede bult staat hoger dan een al benutte bult. Overigens bezit een dromedaris als embryo nog een tweede bult, maar die komt niet tot ontwikkeling. Ook beschermt de bult de dromedaris tegen de hitte door warmte te absorberen . De lichtgekleurde vacht van de dromedaris zorgt er ook voor dat veel zonlicht wordt weerkaatst.
De eeltkussens onder de voeten beschermen hem tegen het warme zand. De neusgaten en oren zijn bedekt met lange haren, die het zand tegenhouden. Om diezelfde reden heeft het dier lange wimpers . Ook kan het dier zijn neusgaten sluiten.
Water wordt niet in de bult opgeslagen, maar wel in de maag . Ook wordt er zo min mogelijk water verspild: de nieren resorberen een groot deel van het vocht, waardoor de urine zeer geconcentreerd is, en ook de uitwerpselen bevatten nauwelijks vocht. Ook kan de lichaamstemperatuur van een dromedaris zo'n zes tot acht graden stijgen tot een temperatuur van zo'n 41°C voordat zijn lichaam oververhit raakt en hij moet zweten om af te koelen. 's Nachts kan zijn temperatuur dalen tot 34°C.
Dromedarissen leven in kuddeverband . Dieren herkennen elkaar voornamelijk aan de geur, die per individu verschilt. Ze kunnen hierdoor soortgenoten al van enkele kilometers afstand herkennen. Om het jaar wordt één enkel jong geboren. De draagtijd bedraagt 365 tot 440 dagen. Als het jong geboren moet worden, zondert het wijfje zich af van de rest van de kudde. Na een of enkele dagen, als het jong kan lopen, keert het wijfje met het jong terug naar de kudde. Het dier wordt ongeveer een jaar gezoogd, maar al gelijk na de geboorte eet het jong planten. Na twee maanden gaat hij regelmatig grazen. Als het jong van zijn moeder wordt gescheiden, slaakt het jammerende geluiden, waarmee het contact zoekt met zijn moeder.
De dromedaris is waarschijnlijk al voor 4000 v.Chr. gedomesticeerd in het midden of zuiden van Arabië , waar de dieren waarschijnlijk voor het laatst in het wild voorkwamen. De precieze datering is onbekend: sommigen beweren dat de dromedaris al in de 12e eeuw v.Chr. was gedomesticeerd. Pas veel later is hij naar andere gebieden verspreid. Pas tussen 2500 en 1500 v.Chr. werden de dieren verspreid over de rest van het Midden-Oosten en (via schepen) naar Noordoost-Afrika, vanwaar ze via de zuidelijke Sahara Noordwest-Afrika bereikte.
Ook in Europa is het dier ingevoerd (in 1136 kwamen ze voor tot aan de Rijn voor), maar de dieren zijn hier weer verdwenen. Wel werd de soort met succes in 1405 op de Canarische eilanden ingevoerd, waar het dier nog steeds voorkomt. In 1856 heeft men geprobeerd dromedarissen te houden in het zuiden van de Verenigde Staten , maar deze poging mislukte toen tien jaar later de Amerikaanse Burgeroorlog uitbrak.
Dromedarissen worden nu in gedomesticeerde vorm vooral aangetroffen in de halfdroge en droge graslanden, vlakten en woestijnen van Noord- en Oost-Afrika , het Arabisch schiereiland en het zuidwesten van Azië , tot in Noord- India . Er zijn tegenwoordig meer dan twaalf miljoen dromedarissen, die voornamelijk in Afrika leven. De meeste dieren leven in Soedan (zo'n 2,8 miljoen dieren). Somalië heeft de hoogste dichtheid, zo'n 3,14 dromedarissen per km².
In het wild komt het dier niet meer voor, maar er zijn kuddes verwilderde dromedarissen in Libië , waar de dieren in de twintigste eeuw achtereenvolgens zijn uitgestorven, herintroduceerd en aan hun lot overgelaten. De grootste kudde verwilderde dromedarissen (zo'n twintigduizend dieren) leeft in Midden- en West- Australië . Hier is de soort vanaf 1849 ingevoerd, vergezeld door kameeldrijvers uit Baluchistan , om bij te dragen aan de verkenning en kolonisatie van het droge continent. Later werden de dromedarissen gebruikt om voedsel te brengen naar geïsoleerde nederzettingen en om materiaal te vervoeren voor de aanleg van spoorlijnen en telegraafpalen . Toen de dromedarissen niet meer nodig waren, werden ze grotendeels vrijgelaten.
Het dier is door zijn grootte en zijn vermogen om het langere tijd uit te houden in de woestijn zeer geschikt als last- en rijdier in de hete woestijn. Hierdoor was de dromedaris lang het ideale vervoermiddel door de woestijn, en hieraan heeft hij de bijnaam 'schip der woestijn' te danken. Vroeger werd het dier gebruikt voor handels karavanen , die tegenwoordig zeldzaam zijn. Zoutkaravanen met dromedarissen bestaan nog steeds in het zuiden van de Sahara, als Mauritanië , Mali en Niger . De melk van dromedarissen wordt ook gedronken, en is vaak het belangrijkste voedingsmiddel voor bijvoorbeeld de nomaden in de westelijke Sahara . In Somalië wordt er niet op de dieren gereden, maar worden de dromedarissen enkel gehouden voor de melk en als lastdier. In Soedan worden dromedarissen voornamelijk voor het vlees gehouden. Bij verscheidene volkeren, waaronder de joden , de kopten en de druzen is het echter taboe om dromedarisvlees te eten. Het leer van dromedarissen wordt zelden gebruikt. In Egypte worden er souvenirs voor de toeristen van gemaakt.
Er zijn verscheidene plaatselijke rassen , waarvan het uiterlijk is aangepast aan het gebruik. Last- en trekdieren zijn zwaarder gebouwd en trager dan de slankere en snellere rijdieren. Bergdieren zijn kleiner en sterker behaard dan vlaktedieren.
Tegenwoordig is de dromedaris voor zijn voortbestaan grotendeels afhankelijk van de nomaden. De auto heeft in grote delen van zijn verspreidingsgebied zijn rol als vervoer- en transportmiddel overgenomen. Zolang de nomaden dromedarissen blijven gebruiken, is de dromedaris in zijn voortbestaan verzekerd.
Verwarring tussen dromedaris en kameel kan ontstaan doordat het Semitische woord voor dromedaris, gâmâl , in verbasterde vorm (kamêlos ) werd geïntroduceerd in het Grieks , terwijl er al een andere naam was (dromas ). Dezelfde twee namen werden toegepast toen de kameel bekend werd.
Een beroemd voorbeeld van het misverstand is de vertaling van het bijbelvers dat het voor een rijke moeilijker is het Koninkrijk Gods binnen te gaan dan voor een kamêlos om door het oog van een naald te gaan ( Marcus 10.25). De vertaling "dromedaris" is correcter, maar het foutieve "kameel" is ingeburgerd. Het 'oog van de naald' was overigens een lage stadspoort van Jeruzalem.
De Borderterriër is een klein, ruigharig ras in de terriërfamilie . Het ras is gefokt voor de vossenjacht op de grens tussen Engeland en Schotland .
De hond is niet al te groot en kan zo makkelijk een vossenhol in komen. Dat is ook de reden waarom het dier zo'n dikke, stevige staart heeft; om hem weer uit het hol te kunnen trekken als het vast zit.
De Borderterriër is een vrij rustige hond en vriendelijk tegenover mensen, maar tegenover andere honden kan hij zich heel dominant gedragen.
Vroeger leefde het dier op de boerderij , en kreeg hierbij geen eten, maar moest zijn eigen eten vangen. Zo ruimde hij de muizen en andere kleine beesten op.
De Borderterriër is een werkhond, geen showhond. Daarom zal het dier bij hondenshows minder worden beoordeeld op hoe goed hij is in het showen, maar meer op hoe het dier als werkhond is.
Het herfstseizoen is er weer en de laatste zondag van oktober is het in mijn dorp weer "dierenwijding". Sint-Hubertus wordt er gevierd met een openluchtmis en een concert van jachthoornblazers brengt sfeer. Dieren van allerlei pluimage worden er gezegend. Het is een gezellige bedoening, diertjes onder mekaar. De pastoor is gul met zijn wijwater én met het gezegend broodje, waarvan ze allemaal lekker smullen... en de baasjes bidden en hopen dat hun diertjes daardoor weeral een jaartje gespaard zullen blijven van ziektes. Vandaar een artikeltje over het damhert ! 'k blijf het een prachtdier vinden.
Het Damhert
Het damhert met zijn deels afgeplatte gewei is een van de bekendste hertensoorten. Vooral ook omdat ze vanwege hun fraaie uiterlijk veel in hertenparkjes gehouden worden. Het damhert is roodgeel tot grijsbruin van kleur met witte vlekken en twee opvallende witte strepen op de romp aan beide zijden van de staart. Bijzonder voor herten is de grote adamsappel van het mannetje. In de winter zijn de dieren donkerder van kleur. Ze leven in groepen van soms meer dan 100 dieren en zijn vooral in de schemering actief.
Leefgebied
Van oorsprong horen damherten thuis in ons land en de rest van Europa. In andere werelddelen komen ze pas voor sinds ze daar zijn ingevoerd.
Voedsel
Damherten hebben een voorkeur voor gras, ook al is dit van slechte kwaliteit. In gemengde bossen en loofbossen leven zij het liefst, maar ook in duingebieden aarden zij uitstekend. Doordat zij erg makkelijk te houden zijn, zie je damherten nogal eens in hertenparken.
Jongen
De bronst bij damherten begint in de tweede helft van oktober. Een volwassen hert komt ieder jaar terug naar dezelfde plek in het bos waar hij een ondiepe kuil maakt, die hij besprenkelt met urine en waar hij de hinden opwacht. Na de bevruchting verlaten de hinden deze plek weer. Het bronstgeluid van het damhert is hoger en eentoniger dan van een edelhert. Gevechten tussen rivalen zijn niet zo heftig als bij edelherten en er vallen hoogstzelden slachtoffers. De bronstroep van een damhert klinkt als een snurkend gorgelend geluid en dit geluid is niet van verre afstand te horen. De draagtijd duurt ongeveer 229 dagen (32-33 weken), geboorte in juni, soms worden twee kalfjes geboren die worden gezoogd tot in de winter.
Leefwijze
Net als edelherten leven damherten in roedels, toch zijn het meer dagdieren. Hun vluchtafstand is iets korter en hun ogen zijn heel goed ontwikkeld. Hierdoor kijken zij bewust naar vreemde dingen, zij kunnen een stilstaand mens goed herkennen en staan ook bij het oversteken van wegen stil als zij een auto zien aankomen, wat vaak fatale gevolgen heeft. Damhert zijn slim en nieuwsgierig. Damherten hebben een duidelijke staart en kunnen met vier poten tegelijk weg springen. Door zijn aanpassingsvermogen, goede weerstand tegen ziektes en de geringe schade die een damhert in de natuur veroorzaakt neemt de verspreiding door uitzetten toe. Bos met aangrenzende weide en velden zijn ideale leefgebieden voor het damhert. Veel ruimte hebben ze echter niet nodig. Ook kunnen zij zich goed aanpassen aan het gebied of aan veranderingen (damherten in een park. Zij zijn meer overdag te zien en kunnen beter ruiken en kijken dan edelherten.
Niet alledaags: een siamese schildpad. Het beest - dat gemakkelijk vijftien tot twintig jaar oud kan worden - heeft twee koppen en twee paar voorpoten, maar slechts één paar achterpoten en één staart.
Sedert eeuwen houdt de mens papegaaien als huisdier. Maar hoe zit dat nu precies met de aanschaf en verzorging van zo'n dier? Wij vroegen het aan dierendokter Rob Lückerath .
Een eerste vraag die zich opdringt: hoe komen we aan een papegaai?
Rob Lückerath: 'Het antwoord is heel simpel: dit is wettelijk bepaald. In 1973 is in Washington de internationale handel in bedreigde dier- en plantensoorten gereglementeerd (CITES). Dat was hard nodig, aangezien de mens nu niet meteen bekendstond vanwege zijn grote bekommernis om in het wild levende dieren. CITES bepaalt dus exact wat mag en wat niet. In principe is het verboden om wilde dieren te bezitten, te verkopen of af te leveren'.
'In België zijn er speciaalzaken, die papegaaien uit eigen kweek verkopen. Daar heb je voldoende keuze. Het bijkomende grote voordeel is dat deze dieren makkelijker handtam zijn te maken.'
Hoe oud wordt een papegaai eigenlijk?
'Een papegaai wordt heel erg oud en kan de mens zelfs overleven. Bij de aanschaf van een papegaai moet je dan ook goed beseffen dat je er je hele leven lang aan vastzit. De leeftijd verschilt een beetje per soort, maar 50jaar is het gemiddelde. De agaporniden zijn 'dwergpapegaaien' en leven relatief kort, namelijk zo'n jaar of 20.'
Vraagt het dier een speciale verzorging? Die bek ziet er anders best gevaarlijk uit en die klauwen liegen er ook niet om.
'Om lange nagels te voorkomen, moeten de stokken in de kooi goed zijn. Dat betekent: van een verschillende diameter. Eventueel helpt het om de stokken met heel fijn schuurpapier te bekleden of ovale stokken te pakken. Ook de snavel moet kunnen afslijten. Een papegaai die te weinig takken, noten of andere slijtende producten krijgt, zal zijn bek niet voldoende afslijten. De snavel groeit dan door, het dier kan niet meer goed eten en zelfs verhongeren.'
Stel dat het noodzakelijk is om de nagels te knippen en de bek te verzorgen. Kunnen we dat zelf?
'De nagels zelf knippen is goed te doen, maar je mag wel niet over één nacht ijs gaan. Vraag je dierenarts om het eens voor te doen en doe het hierna eens zelf onder supervisie. Allereerst moet de papegaai goed gefixeerd zijn. Je pakt een stevige oude doek. Deze doe je om het diertje heen, kordaat maar met zachtheid. Dan pak je met de vrije hand de kop van achter vast en houd met vingers de onderkant van de bek vast. Onthoud echter: een papegaai is een schrikschijterd... letterlijk. Gebruik een stevige nageltang -een goede draadtang is ook bruikbaar- want de nagels kunnen heel erg hard zijn. Knip steeds kleine beetjes af om te voorkomen dat je in het 'leven' knipt.'
'De bek is een heel ander verhaal. Het knippen van de snavel is werk voor de vakman: in de snavel zitten bloedvaatjes die niet geraakt mogen worden. Het probleem is dat deze niet van de buitenkant af te zien zijn. Blijf er dus af.'