Vele plant- en diersoorten sterven uit, maar ontstaan er ook nieuwe?
Darwinvink. cc
HUGO LOOSVELT uit Leuven
We krijgen vaak te horen welke dieren met uitsterven bedreigd zijn en welke nu al niet meer bestaan, maar intussen zuigen de nieuwe soorten ons het bloed uit het lijf. Of toch tenminste in de Londense metro. Een kleine tien jaar geleden ontdekten wetenschappers van het Westfield College in de Engelse hoofdstad dat in de tube muggen rondzwermen die genetisch zo sterk verschillen van hun lookalikes boven de grond dat ze als een nieuwe soort beschouwd kunnen worden.
'Een mooi voorbeeld van hoe zelfs een kunstmatige omgeving tot nieuwe soorten kan leiden', zegt Dominique Adriaens van de onderzoeksgroep Evolutionaire Morfologie van de Universiteit Gent. 'De mens doet inderdaad veel fauna en flora verdwijnen door natuurgebieden te vernielen, maar er komt telkens een nieuwe leefruimte in de plaats, waar andere soorten wel kunnen gedijen en evolueren. In een riolering vind je bijvoorbeeld een ongeziene weelde aan bacteriën.'
Maar eencelligen en muggen ogen natuurlijk niet zo mooi als een nieuwe tijger of een nieuwe olifant. 'Terwijl een bacterie genoeg heeft aan enkele vierkante centimeters om zich massaal voort te planten, hebben grote zoogdieren arealen van vele vierkante kilometers nodig om te overleven. Statistisch gezien hebben die grote dieren dan ook een veel kleinere kans om nog aanleiding te geven tot nieuwe soorten', aldus Adriaens.
Bij bacteriën volgen de generaties elkaar razendsnel op: microbiologen zien evolutie plaatsvinden in een schaaltje. Maar bij de planten en dieren die we met het blote oog kunnen zien, is het ontstaan van nieuwe, standvastige soorten vaak een proces van vele duizenden of zelfs honderdduizenden jaren. Een mensenleven, en dus ook dat van een wetenschapper, is niet lang genoeg om de voor en na waar te nemen. Onderzoekers die de hedendaagse evolutie bestuderen, moeten het daarom stellen met aanwijzingen dat een soort langzaamaan verandert en eventueel opsplitst in steeds minder gelijkende afstammelingen.
'Op de Galapagoseilanden zien we dat binnen een groep darwinvinken de grootte van de bek kan verschillen', illustreert Anthony Herrel van de Universiteit Antwerpen. 'Het gezang van een vink met een grote bek klinkt anders dan dat van eentje met een kleine bek, waardoor de groter geschapen vogels de minderbedeelde soortgenoten moeilijker herkennen en omgekeerd. Bijgevolg gaan alleen de meer gelijkende individuen met elkaar paren, waardoor de genetische verschillen zich bij hun nakomelingen nog meer doordrukken en de tussenvormen verdwijnen.'
Onderzoekers van de Universiteit Leiden bemerkten enkele jaren geleden iets wat op evolutie lijkt bij cichliden, een groep vissen waartoe enkele duizenden kleurrijke soorten behoren. In het Victoriameer in Afrika zagen ze soorten opnieuw opduiken die ze sinds de jaren tachtig zo goed als uitgestorven waanden. De vissen zagen er evenwel niet meer hetzelfde uit: ze hadden een groter kieuwoppervlak, wat mogelijk een aanpassing is aan het verlaagde zuurstofgehalte in het water. Een nieuwe soort is het nog niet, maar de beestjes zijn ook niet meer helemaal de oude.
Evolutie mag dan wel te lang duren voor de mens om het grondig waar te nemen, om planten en dieren te zien uitsterven leven we wel lang genoeg. 'Voor we de wereld inpalmden, stierf er gemiddeld één plant per millennium uit', weet Olivier Honnay van de KU Leuven. 'Tegenwoordig zitten we aan een duizelingwekkende tienduizend extincties per millennium. Het ontstaan van nieuwe planten - een fenomeen dat we louter lokaal waarnemen - kan niet op tegen het verlies dat we in de hand werken.
Lotte Alsteens
(De Standaard)
|