Hallo bezoeker,
welkom op het blog van de Mailgroep Huisdieren, een hechte groep Dierenvrienden-SeniorenNetters, die er zijn voor, door en met elkaar.
Op dit blog kunnen jullie kennismaken met onze dieren, tips vinden over de verzorging en de gezondheid van de dieren, dierengedichten en dierenartikels lezen, werkjes in verband met dieren bekijken, enz.
Veel kijk- en leesplezier!
02-01-2008
De Barsoi (Martina1)
De Barsoi
De Barsoi (de "snelle") kreeg zijn populariteit toen de tsaar van Rusland omstreeks 1850 er enkele exemplaren schonk aan de Britse vorstin Victoria. De Barsoi stamt af van de oosterse windhonden. Eeuwenlang werd de Barsoi (ook wel Barzoi of Borzoi geschreven) door tsaren, grootvorsten en edellieden in Rusland gebruikt voor de wolvenjacht, hoewel ze oorspronkelijk gebruikt werden voor de jacht op gazelles, hazen en vossen.Eind 1800 verschenen de eerste goede exemplaren in Nederland en rond de eeuwwisseling kwam het ras tot grote bloei. Ook tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) waren er vele Barsois in Nederland te vinden, daar vele Belgische en Duitse rasgenoten in ons neutrale land werden ondergebracht. De Barsoi is een edele en goedaardige hond, welke toch enigszins gereserveerd staat tegenover vreemden. Vanzelfsprekend vereisen ze zeer veel lichaamsbeweging.De Barsoi is tolerant tegenover kinderen, maar is niet erg gesteld op hun wilde spel. Zoals eigenlijk geldt voor ieder ras, ook hier de waarschuwing om nooit kleine kinderen alleen te laten bij de hond.
Een beschrijving van het ras door H.A. graaf van Bylandt:
Algemeen voorkomen: Zeer elegant gevormde hond. De reu is in het algemeen korter van lichaam en staat hoger op de poten dan de teef.
Kop:Lang, zeer smal en mager. De kop van af het voorhoofd tot den top van den neus moet zoo fijn en mager zijn, dat de beenderen en spieren gemakkelijk zichtbaar zijn.
Hersenpan: Lang, aan beide kanten ovaal, eindigende in een ontwikkelden achterhoofdsknobbel.
Stop: Bijna onzichtbaar.
Snuit: Eenigszins gewelfd. doch zeer weinig, lang, dun en mager.
Oogen: Amandelvormig, niet bolrond, donker van kleur; oogleden zwart; de oogen moeten op den helft van den kop geplaatst zijn, m.a.w. de lengte van af het oog tot den neustop is even lang als de lengte van af het oog tot den achterhoofdsknobbel.
Neus: Puntig, zwart of donker van kleur.
Kaken: Lang en gespierd
Tanden: Wit en sterk ontwikkeld.
Ooren: Klein, dun, niet rond aan de toppen, hoog aangezet en zeer beweeglijk; naar achteren gedragen, de toppen raken elkander achter den achterhoofdsknobbel; bij opmerkzaamheid worden zij weleens rechtop gezet. De beharing is kort, zacht en mag geen lange franje vormen.
Nek: Van middelmatige lengte, niet zoo lang en zo recht als bij den Engelschen Windhond, vlak op den kanten. De teef heeft een langeren en dunneren nek dan de reu.
Schouders: Vlak en mager.
Borst: Zeer diep, niet ingedrongen, ook niet uitpuilend; de breedte hangt af van den stand der achterpooten, de voorhand is smaller dan de achterhand.
Rug: Tamelijk kort bij de reuen, in het midden wat gewelfd, de teven hebben een langeren en rechteren rug; een inzakking achter de schouders is een fout.
Buik: Flink opgetrokken.
Ribben: Diep en tot de ellebogen reikende, ovaal, enigszins plat, nimmer rond.
Lendenen: Breed en afvallend; flanken sterk en kort, bij de teven ruimer.
Achterhand: Wat hooger dan de voorhand, lang en breed; heupen breed; dijbenen gespierd.
Voorpoten: Recht; beendergestel plat, niet rond, van voren gezien staan zij dicht bij elkander en van ter zijde, breed bij den schouder en geleidelijk smaller wordende naar de voeten.
Achterpooten: Niet te wijd van elkander; stil staande, wat naar achteren geplaatst, niet recht; voetgewricht slechts weinig gebogen; hielen kort; spieren, evenals die van borst en achterhand moeten ontwikkeld zijn, teneinde veel voortstuwende kracht te kunnen geven.
Voeten: Lang; teenen gesloten, doch niet gekromd, lang behaard; nagels kort en gewelfd; de onderkant van den voet is lagwerpig; de hond moet meer op de nagels dan op de hielen staan.
Staart: Lang, bijna den grond rakende, door de lange haren zeisvormig; het bovenste gedeelte wat gekruld, het onderste gedeelte voorzien van een fraaie, lange franje.
Haar: Lang en zijdeachtig; kort, zacht en zijdeachtig op den kop; om den hals langer en wat gekruld, en mof vormend; op den rug golvend; wat gekrulder op de dijbeenen; korter en rechter op de borst en den buik; de voorpoten met een veder van 6½ Centimeter behaard; de franje van den staart meet ongeveer 11 tot 14 Centimeter. Het haar tusschen de teenen is recht en tamelijk lang.
Kleur: Eenkleurig wit, of wit met kleine gele, ornaje, grijze, of zilverkleurige vlekken. Eenkleurig lichtbruin weinig gezocht; evenmin wit met kleine zwarte vlekken, deze worden echter spoedig zilver-grijsachtig. Eenkleurig zwart of wit met groote zwarte vlekken of geheel zwart met roodbruine afteekening zijn fouten.
Schouderhoogte: Reuen van 70 tot 90 Centimeter, teven van 65 tot 75 Centimeter.
Gewicht: Reuen van 35 tot 45 Kilogram; teven van 30 tot 40 Kilogram.