De wielewaal of oriolus oriolus Trekvogel van mei tot begin september. Ongeveer zo groot als een merel. Het verenkleed van het mannetje is felgeel; de vleugels zijn zwart met een gele spiegel; staart is zwart, met gele eindband. Lange, spitse, vleeskleurige snavel. Het vrouwtje is aan de bovenzijde geliggroen, aan de onderzijde lichtgrijs met een donkere tekening. Houdt zich meestal op verborgen in hoge loofbomen, is zelden op de grond of in de buurt van de grond te zien. Leeft solitair, soms in familieverband. Vliegt in lange golfachtige lijn. Verspreiding en woongebied : broedvogel in heel Europa, behalve Scandinavië en verre delen van het Britse eiland. Komt bij ons overal in het laagland voor, maar nooit in grote aantallen. Broedt in loofbossen, met voorkeur voor water. Is echter ook in parken met oude bomen te vinden. Voortplanting : het komvormige nest wordt hoog in de bomen gevlochten tussen twee loodrechtstaande takken of in een loodrechtstaande vertakking. De legtijd begint in mei; meestal slechts één legsel per jaar. Drie tot vier wit tot rozerode eieren met enkele kleine, donkere vlekjes. Vaak broedt het vrouwtje 14-16 dagen alleen; beide partners voerden de jongen 14-17 dagen lang in het nest. Voedsel : voedt zich met insecten; in de zomer ook met bessen en vruchten.(worlwildbase)
|