Als je in het bos een duidelijke, stevige roffel hoort en je kan heel vlug tellen en je telt 12 tot 16 slagen op 6/10 van een seconde, dan hoor je een Grote bonte specht.
Hij is wel de meest voorkomende in onze gebieden.
Of het nu een mannetje of een vrouwtje is kun je nog niet zeggen, want beide hameren er duchtig op los. Om het onderscheid te kunnen maken, moet je hem kunnen zien.
Na elke roffel kijkt hij even rond of iedereen wel goed heeft gezien hoe knap zijn drumprestatie wel was. In feite doet hij dit om na te gaan of de kust nog veilig is.
|
 Grote bonte specht, man
|
In het broedseizoen heeft hij een territorium nodig van ongeveer 40 hectaren. Dit is behoorlijk wat minder dan zijn soortgenoot, de groene specht die aanspraak maakt op een domein van zowat 100 hectaren.
Niettegenstaande zijn kleiner grondgebied is het mannetje binnen de spechtensoorten een hoogwaardigheidsbekleder , want hij heeft een rood kardinaalspetje op zijn achterhoofd staan. Het wijfje is verstoken van dit ornament, alhoewel ze het in haar jeugd wel heeft gehad. Alle jongen hebben een mooi satijnrood petje, maar enkel bij de mannetjes blijft er later iets van over.
De bonte specht is een stuk kleiner dan de groene specht en heeft zowat de grootte van een spreeuw. Zijn korte, krachtige "tsjik"-roep hoor je tamelijk ver.
Om zijn aanwezigheid kenbaar te maken heeft hij, binnen zijn residentie, zorgvuldig enkele goed resonerende takken of stammen uitgekozen. Die vormen zijn vaste drumstellen en daarmee maakt hij indruk op zijn buren en soortgenoten.
Met zijn geroffel lokt hij ook een wijfje. Het gebeurt dat meerdere wijfjes slaags geraken om een mannetje. Zij zitten elkaar dan meestal laag bij de grond achterna rond de voet van de stam. Het mannetje ziet dit wel, maar bemoeit er zich niet mee.
 Grote bonte specht, vrouw
|
Het baltsgedrag is zowat identiek aan dat van de groene specht. Beide schudden eerst met hun koppen naar elkaar om hun sekse kenbaar te maken en dan achtervolgt het mannetje het wijfje met een spiraalvormige vlucht rond de takken. Beide vliegen ook met een speciale "beverige" vleugelslag van boom naar boom waar de achtervolging rond de takken opnieuw begint.
Als mevrouw uiteindelijk akkoord gaat om te paren wordt het nest gekozen.
De aanzet is reeds gemaakt door het mannetje en het is ook overwegend meneer die de holte verder uithakt. Slechts af en toe steekt mevrouw een handje toe, maar meestal beperkt zij zich tot het inspecteren van het resultaat en tot het verwijderen van de spaanders. Het hakwerk duurt van een drietal weken tot een maand. Als het hol klaar is heeft het een diepte van 25 tot 30 cm en is het ongeveer 15 cm breed.
|
Het broednest wordt bekleed met spaanders en mama bonte specht legt ergens tussen april en juni 4 tot 7 glanzend witte eieren en zij broedt ze ook overwegend alleen uit in 12 tot 16 dagen. Binnen de 24 uur zijn alle jongen uitgekomen en zij leggen allen hun kopjes over elkaar zodat zij een soort warmtepiramide vormen.
Daarna voeden beide de hongerige magen en na 20 tot 24 dagen verlaten de jongen het nest.
Een spechtenhol met jongen hoor je voor je het ziet. Dat kleine grut maakt ongelooflijk van zijn oren om voedsel te krijgen. Ze moeten ook niet bang zijn om zich te laten horen, want geen enkele predator kan de woning binnen. Eigenaardig daarbij is dat de jonge spechten vóór het uitvliegen zachtjes tegen de binnenwand van het hol kloppen . Men weet tot op heden nog niet waarom ze dit doen.
Zelfs nadat ze de ouderlijke woning hebben verlaten blijven de kleintjes nog om voedsel bedelen en dat lukt nog ook gedurende 8 tot 14 dagen. Daarna moeten zij definitief op eigen pootjes staan.
De jongen worden hoofdzakelijk gevoed met rupsen en larven. Deze laatste worden met de lange tong die eindigt op een verhoornde harpoenpunt met weerhaken, diep uit hun gangen gehaald.
Maar, ook kannibalisme komt voor. Als er wat te weinig rupsen en larven zijn, hakt de bonte specht nestkasten open waarin jongen van mezen piepen en voeren de pasgeboren meesjes in stukjes aan hun eigen jongen.
|
 |
 |
Later, als de jongen zijn uitgevlogen en er minder insecten zijn, schakelen ze over op zaden.
Die halen ze overwegend uit dennenappels .
Zij plukken de "mastentoppen" uit de bomen en vliegen ermee naar een vaste plaats. Meestal is dit een gevorkte tak, een spleet of een zelfgemaakte nis in een eikenboom. De dennenappel wordt vast geklemd en de specht peutert de zaden eruit. Eens leeg gehaald laat hij de mastentop vallen en zo zie je soms tientallen dennenappels liggen onder een eikenboom. Dan weet je dat je onder een "spechtensmidse " staat.
De bonte specht heeft verschillende zulke smidsen in gebruik, want voor elke soort dennenappel heeft hij een aparte smidse. Zo zie je de ene keer een verzameling van dennenkegels van de grove den, onder een andere boom ligt een hoop kegels van een douglasspar, weer ergens anders vind je vruchten van een zwarte den, enz.
Ooit zijn er van één specht 57 werkplaatsen geteld.
|
Men heeft ook vastgesteld dat de bonte specht een eigenaardige manier van slapen heeft.
Zijn naar-bed-gaan en opstaan gebeuren volgens een vast ritueel. Veel mensen hebben ook hun vaste gewoontes voor ze tussen de lakens gaan: van het drinken van warme melk tot het lezen van reclamebladen. s Morgens zijn er dan weer bepaalde handelingen die behoren tot het vaste ochtendritueel.
De bonte specht gaat op een vast tijdstip slapen dat afhankelijk is van de lengte van de dag. De tijd, tussen zijn verdwijnen in zijn slaaphol en het invallen van de duisternis, is telkens even lang.
Hij zet zich ook niet neer, maar hangt zich tegen de kant, juist onder het vlieggat. Dan zet hij zijn veren op, steekt zijn kop onder zijn vleugels en slaapt tot het eerste ochtendgloren. Bij het eerste daglicht steekt hij voorzichtig zijn kop uit het vlieggat en verkent hij eerst geruime tijd de omgeving. Als alles veilig is, klimt hij uit het hol, maakt dan zeer uitgebreid ochtendtoilet en vliegt dan luid roepend zijn gebied in.
De grootste vijand van de spechtenjongen is de sperwer , die pas uitgevlogen jongen dan weer voert aan zijn eigen kroost.
Eten en gegeten worden: de wet van de natuur.
Bert Meynen |