Het ezeltje
In de korte, blauwe schemering deed ik een kleine wandeling. De grond was rood, gebarsten-droog. De lucht was dun en vreeslijk hoog, en blauwe distels stijf en grillig ritselden driftig en onwilig. Stil grazend naast een grijze rots zag ik opeens op hoge benen een jonge ezel; zijn oren schenen doorzichtig, zijn gelaat was trots. Zijn lange, ambren ogen blonken als water, ernstig en bezonken en onpartijdig was zijn blik. En na een korte, felle schrik verstarde ik in verwondering. Of kan het eerbied zijn geweest voor dit schoon, ongeschonden beest, waarmee ik langzaam verder ging? Een pijnlijke herinnering: zo ben ik vroeger ook geweest. Die gaafheid en zachtzinnigheid, onzware ernst en droomrigheid, o kon ik dat nog ééns herwinnen, kon ik nog ééns opnieuw beginnen.
(oscar.messageboard.nl)
|