Dieren in het wild: Amfibieën, reptielen en vissen
- Bekend zijn als een snoek op de hooizolder.
- Boter bij de vis.
- Daar zijn wij grote vissen weer, zei de garnaal tegen de bot.
- Daar schuilt een slang tussen het loof.
- Dat is geen vis en geen vlees.
- De grote vissen eten de kleine.
- De grote vissen scheuren het net.
- De vis wil zwemmen. (Dorst hebben)
- Eerder verzuipt een vis, dan een boer sterft van de honger.
- Er school een adder onder het gras.
- Geen haring zo mager of men braadt er vet uit.
- Haring in 't land, dokter aan de kant.
- Hij heeft een adder aan zijn borst gekoesterd.
- Hij heeft een snoek gevangen (Hij is in het water gevallen)
- Hij broedt een slang in zijn boezem.
- Hij huilt krokodillen tranen.
- Hij kijkt of hij op een adder heeft getrapt.
- Het is een kale kikker.
- Hij is begeld als een pad met veren.
- Hij is te vangen als een aal bij de staart.
- Hij is zo gezond als een vis.
- Hij spartelt als een vis op het droge.
- Ik moet er haring of kuit van hebben.
- Je kunt voor één mug niet je hele rug kapot krabben.
- Leven als een vis in het water.
- Men kan een pad wel net zo lang trappen, dat hij kwaakt.
- Met kuit zitten. (zwanger zijn)
- Naar de haaien gaan.
- Padden broeden geen zangvogels uit.
- Van een kale kikker kan men geen veren plukken.
- Vertreed de adder in de dop.
- Zo vol, als als haringen in een ton.
- Zo glad als een aal.
- Zo koud als een kikker.
- Zwemmen als een vis.
(ourworld.compuserve.com)
|