Van Wikipedia De Vink (ook gekend onder de naam "suskewiet")
De vink (Fringilla coelebs ), ook wel boekvink , botvink of charlotte genoemd, is een zangvogel . In de lage landen is hij de bekendste en meest frequent voorkomende vinkachtige . Zijn zang, waarvan de laatste tonen de "vinkenslag" wordt genoemd, kent vele dialecten.
Veldkenmerken
Lengte ca. 15 cm. Poten bruin.
- Volwassen exemplaar♂ (man) onderzijde wijnrood, buik wat lichter. Kruin en nek leiblauw, voorhoofd zwart. Rug donkerroodbruin. Vleugel met twee witte banden. Groenachtige stuit. Staart met witte rand.
- Volwassen exemplaar ♀ (pop) vleugel en staart bruiner; onderzijde lichtgrijsbruin; rug donkerder olijfgroen.
- Jong als volwassen exemplaar ♀.
In de trektijd kleine of grote groepen van soortgenoten, soms bestaande uit één sekse. Zeer vaak met verwante kepen . Ook met andere zaadeters als groenling en geelgors , verder met piepers en leeuweriken .
In de winter kunnen vinken zich op de voedertafel agressief gedragen t.o.v. andere bezoekers.
Vlucht
Wit schild en witte band op vleugel. Veel wit in staart. Golvende vlucht.
Lokroep
Een herhaald en helder pink , ook wiet en tsjwit . In vlucht en tijdens de trek een zacht tjuub-tjuub .
Zang
Heftig, melodieus "tsitsitsitsitsitsitsi-tjoe-ie-ò". De zang is te horen van februari tot in september. Het liedje duurt maximaal 5 seconden en wordt makkelijk 10 keer per minuut herhaald.
Vinkenzang wordt aangeleerd door vader of andere leermeester(s) . Een vink zingt meestal 2-3 verschillende liedjes in meerdere versies. Sommige botvinken leren de zang van andere vinkachtigen zoals de kanarie .
In Vlaanderen worden zangwedstrijden gehouden.
Biotoop
Middelhoge bomen in loof-, gemengde en naaldbossen, parklandschap, parken, tuinen, lanen; in halfopen cultuurlandschap en in steden. In streken met weinig oude bomen treffen we ook weinig vinken. In Nederland zijn dit de kleigebieden van Groningen, Friesland, Noord-Holland en de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden.
Voedsel
Allerlei zaden, vooral oliehoudende; kiemend zaad, vruchten en bessen, knoppen, insecten. Jongen worden met insecten grootgebracht. In gevangenschap is dit vooral de buffaloworm .
Broedgegevens
De vink broedt van half april tot juli . Nesten van deze "randbroeder" vindt men op verschillende hoogtes aan de rand van een bos , open plek of weg. De broedduur bedraagt 12 - 15 dagen. Hoofdzakelijk broedt het ♀, dat soms door het ♂ gevoerd wordt, vanaf het laatste ei . Beide vogels verzorgen de jongen, die het nest na 13 14 dagen verlaten, waarna ze nog enige tijd gevoerd worden. Meestal één broedsel per jaar. Bigamie. Legsel: gewoonlijk 4 5 eieren, soms 6 of 7. Lichtblauwgroen tot roodbruin met donkerbruine vlekjes en streepjes, grijze ondervlekken. Gemiddeld 19 x 15 mm.
Broedgebied
Groot-Brittannië en Ierland , Faeröer , Europa van Middellandse Zee tot 70º NB. Azië tot Tomsk . N.W.-Afrika .
Voorkomen
Zeer talrijke broedvogel in Nederland en België (60.000 90.000 broedparen volgens een schatting in 1979). Broedvogels hier zijn grotendeels standvogels.
Trek
De vink is een van de talrijkste trekvogels. Trekrichting is west tot zuidwest richting Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten , met stuwing aan de kust. Om in Engeland , of Ierland te overwinteren steken ze de Noordzee rechtstreeks over of bij Cap Gris Nez .
Najaarstrek is van september tot december . Voorjaarstrek begint in februari en gaat door tot mei . Veel hangt af van de breedtegraad en het weer.
De vink is een dagtrekker, en vliegt vooral in de vroege ochtenduren. Sommige vinken zijn standvogels. Hun slag is anders dan bij trekkende soortgenoten en wordt "bogaardzang" of "Vlaamse zang" genoemd.
Vinkensport
De vinkenhouders/kwekers houden botvinken als volièrevogel. Ze noemen zich vinkeniers (naar analogie met valkeniers ) en hun hobby vinkenieren . Sommigen bezitten enkel vogels als zangvogel, anderen kweken ze ook effectief. Een beperkte groep neemt ook deel aan zangwedstrijden ( vinkenzettingen )
Vinkenvangst
Hoewel jacht en visvangst een adellijk voorrecht waren, werd in tijden van hongersnood elke vogel - zo ook de vederlichte botvink - gestroopt om te eten. Dit gebeurde het hele jaar en met alle mogelijke middelen (o.a. stroppen).
In 1595 wordt voor het eerst een zangwedstrijd voor botvinken beschreven. De vogels werden gevangen en als zangvogel gehouden door welgestelde burgers of toch hun personeel. Ze werden uitsluitend gevangen tijdens de trek. Een hele reeks technieken was gangbaar van mistnetten en slagnetten over inloopkooien tot lijmstokken.
In 1972 werd de vinkenvangst volledig afgeschaft. Dit zou gepaard gaan met een grote vangersbetoging te Brussel . 3 Jaar lang zouden er geen vinken meer worden gevangen. Maar omdat de kweek in gevangenschap onmogelijk aan de vraag kon voldoen, werd een overgangsregeling uitgewerkt.
In 1975 ontstond opnieuw een beperkte bevoorrading door erkende bevoorraders. De vogels kregen een bevoorradingsring en zoals afgesproken zou men het aantal beschikbare ringen elk jaar verminderen. Alleen een inloopkooitje voor maximaal 1 vogel werd als vangstmethode weerhouden.
Sinds 2003 worden er geen vinken meer bevoorraad. Een nieuwe liefhebber die botvinken wil bezitten, zal er een moeten kweken, kopen, krijgen of ruilen.
Vinken worden enkel nog gevangen om ze te ringen voor wetenschappelijk onderzoek naar verspreiding en trek. Daarna worden ze weer vrijgelaten.
Kweek
De kweek van botvinken is geen sinecure. Vooreerst moeten er succesvolle kweekkoppels worden samengesteld. Zonder eivoer, kalk, vitaminen en mineralen, gaan de wijfjes niet zomaar leggen. Zonder het juiste nestmateriaal, krijg je geen warme nestjes. De jongen eten zowat uitsluitend levende insecten. Daarnaast zijn ze niet speciaal lief voor elkaar en komt partnergeweld veelvuldig voor. Er moet dus geïnvesteerd in grote kweekvolières met meerdere compartimenten waar de nesten niet worden verstoord. Die installaties hebben een dubbele draadwand zodat roofvogels geen kans krijgen, een bodem die voorziet dat de eigen poep niet wordt opgegeten en zijn overdekt zodat er geen vreemde poep binnenkomt.
Vinkenzetten
Vooral in West-Vlaanderen, maar ook in de rest van België en delen van Nederland, Duitsland en Frankrijk worden zangwedstrijden met botvinken gehouden.
Hiertoe worden bepaalde driftige mannetjes opgekooid tussen april en augustus/september. Dit kan beslist niet elk jaar met dezelfde vogel of met alle mannetjes tegelijk, gezien het kweekseizoen tot juli/augustus loopt en de rui bij sommige vogels intreedt voor het einde van het speelseizoen.
Bij een vinkenzetting worden opgekooide vogels op een rij gezet en wordt het aantal gezongen liedjes gedurende een uur opgetekend. Hiermee showen de vinkeniers de vorm en drift van hun vogel.
De winnaar van een vinkenzetting, gaat steevast naar huis met een symbolische prijs (een krentenbrood, mandje bloemen, een beker).
Blinde vinken
De eerste vinkenzettingen in de 17e eeuw , vonden slechts eenmaal per jaar plaats. En hoewel weinig details werden opgetekend, wordt algemeen aangenomen dat het hier nog niet om verblinde vinken ging.
In de 18e en 19e eeuw echter waren zangwedstrijden voor "blinde vinken" de norm. Hierbij werden de oogleden aan elkaar geschroeid, een ingreep die overigens omkeerbaar was. Het idee dat een blinde zanger mooier zong, kwam waarschijnlijk voort uit de Halewijn legende.
Rond de eeuwwisseling groeide onder andere met de oprichting van de eerste natuurverenigingen door Jacobus Pieter Thijsse het besef dat dit barbaars was en de eerste vinkeniers keerden hun hobby de rug toe.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog stond het vinkenieren op het punt te verdwijnen en vanaf 1915 werd onder meer onder invloed van de oorlogsblinden voor het eerst gespeeld met ziende vinken in verblinde kooien. In 1921 zou uiteindelijk ook de wetgever het verblinden van vinken verbieden zodat het grootste deel van de 20e eeuw geen andere blinde vinken kende, dan de gehaktrol bij de slager.