Hallo bezoeker,
welkom op het blog van de Mailgroep Huisdieren, een hechte groep Dierenvrienden-SeniorenNetters, die er zijn voor, door en met elkaar.
Op dit blog kunnen jullie kennismaken met onze dieren, tips vinden over de verzorging en de gezondheid van de dieren, dierengedichten en dierenartikels lezen, werkjes in verband met dieren bekijken, enz.
Veel kijk- en leesplezier!
Vanuit de steppen en savannen is de grote textorwever doorgedrongen tot op de open plekken in het oerwoud; zijn grote broedkolonies bevinden zich vaak in palmen of andere hoge bomen midden in de dorpen.
Verspreidingsgebied
Ze zijn met verschillende soorten over het grootste deel van tropisch Afrika en het oosten van Zuid-Afrika verspreid. We vinden ze ook in Zuid-Azië en op enkele eilanden in de Indische Oceaan.
Gem. grootte
Totale lengte: 17 cm
Gem. gewicht
Gem. levensduur
Geslachtsrijp
Paartijd
Draagtijd
Aantal jongen/worp
Sociale leefgewoontes
Speciale eigenschap
Hij heeft een geel lichaam met geelzwarte vleugels en staart. Zijn kop is bovenaan geel en met een zwart masker. Hij heeft een roodgele iris.
De nesten van de grote textorwever zijn kunstig geweven uit repen palmblad. De repen verkrijgen ze door een scheurtje in het blad te bijten en met het uiteinde in hun snavel weg te vliegen, zodat de reep losscheurt. In andere kolonies worden de nesten van grashalmen gemaakt.
Voedsel in de natuur
De wevers eten voornamelijk zaden en insecten maar ook bloemennectar.
Voedsel in Planckendael
De wevers eten voornamelijk zaden en insecten maar ook bloemennectar.
De helmcassuaris leeft uitsluitend in het laagland. Moerassen en brede rivieren vormen voor casuarissen geen hindernis, want ze zwemmen goed.
Verspreidingsgebied
Ze bewonen voornamelijk de oerwouden van Noord-Australië en Nieuw-Guinea.
Gem. grootte
Schofthoogte: 90cm
Gem. gewicht
tot 85kg
Gem. levensduur
Geslachtsrijp
Paartijd
Draagtijd
49 tot 56 dagen broedtijd
Aantal jongen/worp
3 tot 8 eieren per worp
Sociale leefgewoontes
Ze leven solitair, alleen in de broedtijd komen de mannetjes en de vrouwtjes bijeen.
Speciale eigenschap
Poten zeer sterk, 3 tenen. De klauw van de binnenteen is recht en tot 10 cm lang. Veren met even lange bijschacht als bij de emoes; slagpennen gedegenereerd tot dikke hoornen staven. Op de kop helmachtige hoornen kam; kop en hals zonder veren, soms met huidlellen aan de hals. Na de struisvogel is de casuaris de zwaarste vogel. De helmcasuaris telt acht ondersoorten.
Voedsel in de natuur
Ze voeden zich met afgevallen vruchten, daarnaast ook met kleine dieren.
Unieke insectensoorten in tropische regenwouden zijn helemaal niet zo uniek, zeggen wetenschappers in Nature. Het idee dat veel tropische diersoorten enkel en alleen voorkomen op een lapje bos is achterhaald. Dat staat op de site van het wetenschapsprogramma Noorderlicht.
De hoeveelheid soorten insecten in tropische bossen is waarschijnlijk gigantisch. Honderden insectensoorten leven vaak op één unieke boomsoort. Vermenigvuldig dat met de vijftig duizend tropische boomsoorten ter wereld, en je hebt een schatting van het totaal aantal insecten ter wereld. Zo rekende althans bioloog Terry Erwin in 1982 dat er maar liefst dertig miljoen insectensoorten op onze aardkloot krioelen. Vanaf vandaag is die bewering wat overdreven. Het ligt eerder rond de tien miljoen, schrijven Vojtech Novotny en andere biologen in het tijdschrift Nature.
De wetenschappers verzamelden bovenal rupsen - vlinderlarven - op acht plekken in Papoea-Nieuw-Guinea, verspreid over een gebied van 75 duizend vierkante kilometer. Tegen eerdere verwachtingen in vonden de biologen op alle acht plekken veelal dezelfde soorten. "Eerdere metingen keken vooral naar één plek", zegt Milan Janda, zesde auteur van het artikel. "Zo vind je altijd unieke soorten."
Dat was in dit uitgebreide onderzoek wel anders. Tachtig procent van de rupssoorten waren zo'n vijfhonderd kilometer verderop ook te vinden. Pas voorbij die afstand werden de soortensamenstelling echt anders. De biologen zochten niet alleen naar rupsen, maar ook naar fruitvliegjes en houtkevers. Ook die soorten overlapten elkaar, ondanks honderden kilometers afstand. Een stukje regenwoud is dus niet zo uniek als eerder werd gedacht.
AMSTERDAM - De Europese Vogelrichtlijn (1979) is meetbaar effectief, schrijft Science deze week (10 augustus). Dat is opmerkelijk omdat vaak moeilijk is aan te tonen dat internationaal natuurbeleid succesvol is.
De richtlijn heeft geleid tot beschermde wetlands voor watervogels en tot gebieden waar kwetsbare en zeldzame vogels ongestoord kunnen foerageren, broeden en rusten. Deze maatregelen hebben de vogelstand in Europa verbeterd.
Onderzoekers vergeleken in vijftien EU-landen de kwetsbare vogelsoorten, waarvan er 74 zijn opgesomd in de zogeheten Annex I. Deze vogels als ijsduiker, stormvogel, roerdomp, kleine en grote zilverreiger, kraanvogel en grote stern zijn vergeleken met vogels waarvoor geen speciaal beschermingsregime gold.
Zoals de onderzoekers verwachtten namen de beschermde vogels meer in aantal toe dan de niet-beschermde. Maar er bleek ook dat de beschermde soorten in 15 EU-landen het beter deden dan in de overige Europese landen, wat als een extra bewijs werd gezien dat de vogelbescherming in de EU een succes is.
Tussen 1970 en 1990 waren de populaties kwetsbare vogelssoorten (annex I) kleiner dan de niet-kwetsbare (niet annex-I). Tussen 1990 en 2000 was de trend precies omgekeerd. Toen namen de populaties kwetsbare vogels toe en de niet-kwetsbare af.
Landen die hun beschermde vogelgebieden met 1 procent uitbreidden kregen 7 procent meer vogels uit de Annex I categorie en 4 procent meer van de niet Annex-I.
Botbreuken komen het meest voor ten gevolge van aanrijdingen. Bij een 'gesloten fractuur' is het bot gebroken, maar de huid is intact. Zo'n breuk moet u heel voorzichtig behandelen omdat door elke beweging van de botuiteinden het weefsel rond de breuk verder beschadigd kan worden. In ernstige gevallen steekt het bot door de huid. Zo'n 'open fractuur' is zeer gevoleig voor besmetting en er is dan ook veel risico op infectie.
- Raak de naar buiten komende botdelen nooit aan, en probeer ze zeker niet terug te duwen. - Bedek de botuieinden eventueel met een licht steriel gaasje en verbind ze losjes
Wat doen bij vergiftiging ?
Bij vergiftiging kunnen de ziekteverschijnselen zeer snel optreden, snel ingrijpen kan dus levensreddend zijn bij een acute vergiftiging.
Grondregel: - Verwijder indien mogelijk ingeslikt vergif voordat het via de darmen in het bloed kan worden opgenomen. - Als het vergif niet verwijderd kan worden, voorkom dan dat het opgenomen wordt, probeer het te neutraliseren, te verdunnen of geef een tegengif.
De mogelijkheden bij spoedhulp zijn : Zorg dat het dier zo snel mogelijk naar de dierenarts vervoerd wordt, neem indien mogelijk braaksel en/of opgenomen gifstof (of eventueel de verpakking) mee.
Alleen wanneer er geen dierenarts bereikbaar is binnen 30 minuten kunt u zelf eerst de volgende EHBO toepassen:
- Niet laten braken bij een onbekende stof of bij een ingeslikt zuur, base of olieproduct (bijv. benzine), als deze stoffen door het braken nog een tweede keer door de slokdarm gaan, kan dit fatale beschadigingen veroorzaken. - In alle andere gevallen wél laten braken als het dier tenminste bij bewustzijn is. Geef het dier om de 5 à 10 minuten 1 à 2 eetlepels waterstofperoxide , totdat het braakt. Iets minder effectief is het ingeven van een sterke zoutoplossing (1 eetlepel zout op een kopje water). Ook kan u het dier ½ theelepel zout achter op de tong leggen, waarna het dier veel moet drinken. - Bij koolstofmonoxidevergiftiging (kersrode lippen en tong, zwak en dizzy) is het toedienen van zuurstof van levensbelang. - Daarna zo snél mogelijk naar de dierenarts !
Dolfijnen hebben een eigen taal: door het slechte in een troebele zee is communicatie via geluiden erg belangrijk. Ze klikken,grommen, fluiten en blaffen naar elkaar. De universiteit van Wales ontdekte nu ookdat die dolfijntaal anders klint naargelang de groep en de streekwaarin de dieren zwemmen. Net als bij de mens zijn die dialecten waarschijnlijk ontstaan door geografische afscheidingen. Ook sommige apen, orka's en potvissen hebben dialecten
De oude naam van de Canadese oehoe luidt ¨wapacuthu¨.
Algemeen
De Canadese oehoe heeft een duidelijk grijzig verenkleed tot grijsbruin of vaalgeel en gespikkeld. Het is een grote, krachtige uil met oorpluimpjes die groot zijn en rechtop staan. Hij heeft een lange vleugel die breed uitgestrekt is en uitloopt in een punt. De vleugelspanwijdte van het mannetje is 1.34 m, de grootte van de uil is 51 cm en het gewicht ligt tussen de 680 - 1450 gram. De vleugelspanwijdte van het vrouwtje is 1.43 m, de grootte van de uil is 60 cm en het gewicht ligt tussen de 1000 - 2500 gram.
Voedsel
Het voedsel van de Canadese oehoe bestaat uit kleine zoogdieren, vogels, amfibieën, insecten en andere ongewervelden. Onder zware weersomstandigheden willen ze zelfs wel eens een zwarte kraai grijpen.
De jacht vindt op een aantal verschillende manieren plaats:
Zittend vanaf een boomtak wordt er naar de grond gevlogen;
Ze maken een vlucht over het jachtgebied en spieden hierbij rond;
Vanuit de lucht laten ze zich als een pijl uit de boog afschieten naar de grond.
Heel soms lopen ze over de grond of lopen ze in het water op zoek naar hun prooi.
Een kleine prooi wordt in één keer doorgeslikt, een grotere prooi wordt eerst in stukken gescheurd.
Voortplanting
De Canadese oehoe graaft zijn nest meestal in de grond en soms worden oude nesten van roofvogels gebruikt. Oehoes paren aan het einde van de winter. Tijdens de baltstijd lopen zowel het mannetje als het vrouwtje met afhangende vleugels en beiden buigen voor elkaar, terwijl ze ondertussen flink schreeuwen. De 2 tot 4 eieren worden gelegd met een tussentijd van 72 uur. De broedduur is 28 - 30 dagen. Het vrouwtje wordt door het mannetje 's nachts gevoerd. De uilskuikens vliegen goed vanaf een week of 10. De ouderzorg gaat door totdat de uilskuikens ongeveer 5 maanden zijn. Het eerste broedsel meestal vanaf 2 jaar, heel soms ook vanaf 1 jaar.
Leefgebied
De Canadese oehoe komt voor van de Rocky Mountains tot aan de westkust van Canada tot aan de westkust van de Verenigde Staten. Ze leven in uitgestrekte open bossen van loof- en naaldbomen tot in de koudere delen waar alleen nog naaldbossen zijn. Daarnaast worden ze gezien in moerasbossen, akkers, grote parken, mangroven en bergachtige streken. In het algemeen op plekken waar grote open velden in de nabijheid zijn.
Beschermd
De Canadese oehoe is beschermd sinds 1970. De hoofdoorzaak van de soortafname is het ingrijpen van de mens in de natuurlijke omgeving van deze oehoe: Wegenbouw, Hoogspanningsdraden, Landbouwgif en illegale jacht.
In Nederland kan de Canadese Oehoe bekeken worden in Uilenpark de Paay .
Wat doet de hond om zich kenbaar te maken: blaffen, grommen, huilen, kwispelen. Deze 4 zaken dienen om volstrekt verschillende gevoelens te uiten.
Het blaffen is in principe de alarmroep van de hond, oa om de andere leden van zijn roedel te waarschuwen (de eigenaar is zijn roedelleider) zonder daarbij kenbaar te maken of het om een vriend of vijand gaat die de blaf uitlokt. Het is een verwittiging: er komt iets of iemand aan. Eens de nieuweling geïdentificeerd, zal de hond begroeten, vluchten of aanvallen. Een aanval gebeurt snel en geluidloos, evenals vluchten. Even voor de aanval zal de hond grauwen met opgetrokken lippen.
Grommen zonder opgetrokken lippen wijst op grotere angst, zodat het gevaar voor een aanval iets minder is, en als de hond echt bang is, zal ie afwisselend blaffen en grommen, niet wetend te vluchten of aan te vallen. In principe berust de uitspraak "blaffende honden bijten niet" op waarheid.
Het huilen is een teken van eenzaamheid, een dier dat alleen ergens opgesloten is, kan gaan huilen om zo zijn roedelleden naar hem toe te lokken. Het gehuil werkt zeer aanstekelijk, in een roedel zullen alle honden meehuilen (denk maar eens aan kennels).
Het kwispelen beschouwen velen als het teken dat de hond vriendelijk of vrolijk gestemd is, doch dit is niet altijd correct. Het kwispelen kan een uiting zijn dat het dier zich in een conflictsituatie bevindt: er bestaat een toestand van spanning: een wisselwerking tussen de drang om te blijven en de drang om te vluchten. De drang tot vluchten wordt werkelijk door angst ingegeven, immers de mens is en blijft de roedelleider aan wie respect is verschuldigd. De drang om te blijven kan door honger, vriendelijkheid, aanhankelijkheid, vreugde, agressie, of wat dan ook veroorzaakt worden. De spanning die door die tegenstrijdige gevoelens wordt veroorzaakt uit zich in kwispelen.Door het couperen van de staart neemt men een belangrijk communicatiemiddel weg van de hond, dat toch enorm belangrijk is in zijn sociale ontmoetingen. Gelukkig is er in de wetgeving verandering op til ivm couperen van staarten (en oren) en de keurmeesters op tentoonstellingen zullen nu een niet-gecoupeerde hond toch als volwaardig tentoonstellingsdier beschouwen.
Pak uw kat en leg hem in de ronding van uw arm alsof u een baby vasthoudt.
Zet uw rechter wijsvinger en duim aan beide zijden van het snoetje van de kat en oefen voorzichtig wat druk uit terwijl u de pil in andere hand gereed houdt.
Zodra uw kat het bekje opent gooit u de pil naar binnen en geeft u de kat de gelegenheid om te slikken.
Zoek de pil op de vloer en haal de kat achter de bank vandaan.
Leg de kat opnieuw in de ronding van uw arm en herhaal het proces.
Haal de kat van de slaapkamer en gooi de vieze vochtige pil weg.
Neem een nieuwe pil uit het doosje, pak de kat weer in uw arm terwijl u beide voorpoten stevig vasthoudt.
Duw de kaken op en duw de pil naar binnen met de rechter wijsvinger.
Houdt de kat zijn bekje tenminste tien tellen dicht.
Haal de pil uit de goudvissenkom en de kat van de bovenkant van de kast.
Roep uw echtgenoot uit de tuin.
Kniel op de vloer en dwing uw kat tussen uw kni eën, neem zijn poten in een ferme greep.
Negeer het lage grommen.
Laat uw partner het kopje stevig vasthouden en dwing met een houten liniaal de bek open.
Gooi de pil via de liniaal naar binnen en wrijf de kattenkeel stevig om het slikken te stimuleren.
Haal uw kat van de gordijnrail en neem een nieuwe pil uit het doosje.
Maak een notitie om een nieuwe liniaal te kopen en de gordijnen te repareren.
Veeg de kapotte beeldjes en vaasjes aan de kant om later op te ruimen of eventueel te lijmen.
Draai uw kat in een grote handdoek en laat uw partner op de kat liggen, zodanig dat net de kattenkop zichtbaar is van onder zijn oksel.
Zuig de pil met een rietje op en forceer de bek open. Blaas de pil door het rietje in de kattenkeel.
Controleer de bijsluiter om zeker te zijn dat deze pillen onschadelijk zijn voor mensen en neem een biertje om de smaak weg te spoelen.
Ontsmet de arm van uw partner en doe er een verband om.
Verwijder de bloedvlekken uit de vloerbedekking.
Haal uw kat van de schuur van de buurman.
Pak een nieuwe pil en neem nog een biertje.
Zet uw kat in het keukenkastje zodanig dat het kattenkopje net naar buiten steekt.
Forceer de bek open en schiet de pil binnen met een elastiekje.
Haal de schroevendraaier uit de garage en hang het deurtje van de keukenkast weer terug in zijn scharnieren.
Zoek de whiskyfles. Neem een flinke teug en leg een koud whiskykompres op uw wangen om te ontsmetten.
Controleer of uw tetanus injectie nog geldig is.
Gooi uw gerafelde trui weg en trek een nieuwe aan.
Bel de brandweer om de kl..kat uit de boom te halen.
Maak uw verontschuldiging bij de buurman die, terwijl hij uw kat ontweek door zijn eigen schutting reed.
Neem de laatste pil uit het doosje.
Tape de beide voorpoten van het ettertje tezamenin en bind hem stevig aan de poot van de eettafel.
Pak uw zware werkhandschoenen trek deze aan.
Duw de pil naar binnen en druk er een stuk vlees achteraan en wees niet te voorzichtig.
Pak vervolgens een glas water.
Doe de kop van het huftertje verticaal en giet het water naar binnen om hem zo te dwingen te slikken. Neem het laatste beetje whisky, vraag uw partner u naar de eerste hulp te rijden.
Laat daar uw vingers en onderarm hechten en de restanten van de pil uit uw rechteroog verwijderen.
Bel onderweg naar huis de meubelzaak om een nieuwe eettafel te bestellen.
Bel het dierenasiel of ze een gemuteerde hellekat willen ophalen en informeer bij de dierenwinkel of ze hamstertjes hebben.
Ernstige (zeker slagaderlijke) bloedingen zijn levensbedreigend en moeten meteen behandeld worden. Veel bloedverlies kan shock veroorzaken en binnen enkele minuten de dood tot gevolg hebben.
Belangrijk : * bloeding stelpen * wond beschermen tegen infectie
Er zijn een aantal mogelijkheden om een bloeding te stoppen *Druk uitoefenen op de wond U kunt een bloeding stelpen door rechtstreeks druk uit te oefenen op de wonde. leg een steriel gaasje, een snelverband of een schone doek op de wonde en oefen met de handpalm constant een flinke druk uit op de hele wonde. Het gaasje absorbeert het bloed, zorgt dat er stolling optreedt en beschermt de wand tegen infecties. In de meeste gevallen zal de bloeding zo stoppen.
*Druk uitoefenen op "drukpunten" U kunt de bloedtoevoer van de slagader, die het gewonde gebied van bloed voorziet, belemmeren door op een van de drie drukpunten te drukken. Bij deze 3 drukpunten kunt u de slagader tegen het onderliggende bot drukken.
De drukpunten vindt u : - aan de binnenzijde van het bovenste deel van de voorpoot - aan de binnenzijde van het bovenste deel van de achterpoot - aan de onderkant van de staartbasis
Door daar druk uit te oefenen stopt u een bloeding in het eronder gelegen gedeelte van de desbetreffende ledematen. Laat het drukpunt pas los als de bloeding gestelpt is.
*Een tourniquet aanleggen Een tourniquet is een reep stof (+/- 2,5 cm breed), gaas of koord, die u strak om een ledemaat bindt om de bloedvaten dicht te drukken. Dit is een tamelijk gevaarlijke techniek due u alleen moet gebruiken om een leven te redden. Nooit langer dan 15 minuten aaneen laten zitten om afsterven van het weefsel te voorkomen. Na 15 minuten een paar seconden laten doorstromen, daarna opnieuw aanleggen.
*Vreemde voorwerpen in een wonde Het is meestal niet aangewezen voorwerpen die een verwonding hebben veroorzaakt te verwijderen, vooral als ze diep in het lichaam gedrongen zijn. Verwijderen kan ernstige bloedingen veroorzaken, er kunnen gedeelten achterblijven (bijv. houtsplinters). Zorg er wel voor dat zo'n voorwerp niet dieper in de wonde gedrukt kan worden door het dier in bedwang te houden.
Als u een situatie niet denkt aan te kunnen, haal hulp van iemand die dat wel kan of/en schakel dan bijvoorbeeld een dierenambulance in
Neem altijd voldoende tijd om eerst de situatie goed in te schatten
Voorkom gevaar voor uzelf, de omstanders en het slachtoffer
Blijf kalm, rustig en vastberaden in uw benadering
Zorg dat al uw bewegingen voor het dier gelijkmatig, kalm en voorspelbaar zijn
Wend uw ogen van het dier af (tenzij het om uw eigen hond of kat gaat); een directe blik kan bedreigend lijken voor het dier (dus niet strak aankijken, zoals een roofdier een prooi fixeert)
Loop nooit recht op een angstig dier af, maar probeer min of meer toevallig steeds dichterbij te komen
Houd andere mensen op een afstand tenzij hun hulp van belang kan zijn
Bescherm uzelf, kijk uit voor hoorns, hoeven, tanden, klauwen, snavels; houd uw gezicht buiten bereik van het dier, draag indien mogelijkheid voor de zekerheid handschoenen
Denk niet te snel dat een dier dood is; dode dieren kunnen onverwachts levendig reageren bij aanraking en vormen dan een gevaar voor de hulpverlener
Direct contact met sommige diersoorten kan gevaar opleveren voor uw gezondheid, i.v.m. van dier op mens overdraagbare ziekten (zoönosen genaamd). Wees extra voorzichtig met dode én levende vleermuizen (rabies) en vossen (vossenlintworm)
De meeste dieren zijn veel rustiger in het donker, donkere dozen/kooien en doeken om de dieren mee te bedekken zijn onmisbaar
Houd het dier slechts zoveel in bedwang als nodig is om het dier of uzelf te beschermen, of om het dier te vervoeren als dat nodig mocht zijn. probeer de meest diervriendelijke methode eerst
Om het vertrouwen van het dier te winnen, is het beter het dier te leiden of te lokken dan het op te jagen
Sommige dieren zijn te vangen door ze geleidelijk in te sluiten. Bedenk dat elke beweging die u maakt een vluchtprikkelbij het dier teweeg brengt. Probeer het dier dus op een voorzichtige vloeiende manier in te sluiten, steeds dichterbij totdat hij geen kant meer op kan. Dit werkt meestal beter dan achter een dier aan te jagen om het te vangen, omdat de meeste dieren een sneller reactievermogen hebben dan de mens
Gebruik uw fantasie om te improviseren, elke situatie is immers anders
vr 10/08/07 - De kerkuilwerkgroep Vlaams-Brabant heeft vandaag haar 200e nestkastje voor kerkuilen gemonteerd. De eer viel te beurt aan de Sint-Maartenskerk in Vissenaken bij Tienen.
De populatie kerkuilen in de provincie is in de jaren 90 sterk gedaald. Begin jaren 80 waren er 10 broedplaatsen van kerkuilen, tegen de jaren 90 waren dat er zelfs 50.
Maar sindsdien is het bergaf gegaan met de kerkuilenpopulatie. Dat komt omdat veel kerktorens toen werden dichtgemetst om wilde duiven te verjagen.
Maar daardoor konden ook de kerkuilen niet binnen in hun favoriete broedplaatsen. De kerkuilwerkgroep plaatst daarom nestkastjes om de kerkuil weer naar de kerk te trekken
Jakobskruiskruid (of: Jakobskruid ) (Jacobaea vulgaris subsp. vulgaris syn. Senecio jacobaea L.), niet te verwarren met boerenwormkruid (Tanacetum vulgare ), is een wilde, in de regel tweejarige plant met gele bloempjes uit het geslacht Jacobaea(Jacobskruid), die steeds meer voorkomt in de Nederlandse wegbermen en natuurgebieden en van daaruit in de perceelsranden van weilanden. Sinds 1998 komt de plant in het noorden van Nederland vijf maal zoveel voor. De plant is een pioniersplant en verspreidt zich snel doordat een volwassen plant 75.000 tot 200.000 zaadjes kan produceren, die op open plekken in het gras of de berm makkelijk kiemen. De zaadjes worden door het zaadpluis met de wind meegevoerd. Jakobskruiskruid is in bermen ook ingezaaid doordat het voorkomt in bermopfleurende kruidenmengsels.
Jakobskruiskruid is een windverspreider, maar niet zon goede als algemeen wordt aangenomen. Er is onderzocht door o.a. Poole en Cairns (1940) hoe groot de rol is van de wind bij de verspreiding van de plant. De meeste zaden, zon 60 %, vallen binnen de 5 meter naast de moederplant. Blijft er zon 40 % over die wat verder vliegt, en daarvan komt 39% binnen een meter of 40 van de moederplant. 1 % van de zaden kan inderdaad veel verder vliegen. Om een levensvatbare populatie te krijgen moeten de zaden wel op een geschikt plekje komen om te kunnen kiemen.
Als je bedenkt dat Jakobskruiskruid gezien de tijdsfactor zich eigenlijk maar voetje voor voetje verspreidt, lijken andere manieren meer logisch. Dieren kunnen het pluis ( pappus ) meenemen in de vacht of veren, maar het kan natuurlijk ook via zaadmengsels, die in het verleden in de bermen zijn toegepast.
In verschillende landen is er een verplichting om Jakobskruiskruid te bestrijden. De provincie Friesland heeft in augustus 2004 alle planten uit de bermen verwijderd en hoopt dat uit de achtergebleven stukken wortel geen nieuwe planten ontstaan.
Jakobskruiskruid heeft een krans van gele straalbloempjes , dit in tegenstelling tot de ronde bloemen van boerenwormkruid. In de duinen en op diverse andere plaatsen in Nederland, zoals op de Veluwe komen echter planten voor waarbij de straalbloempjes ontbreken (Senecio jacobaeasubspeciesdunensis ), ook wel duinkruiskruid genoemd.
Het Jakobskruiskruid vormt het hoofdvoedsel voor de zebrarups , de larve van de Sint-jacobsvlinder (Tyria jacobaea ). De rupsen van deze vlinder zijn aangepast aan het eten van Jakobskruiskruid en zijn dus niet gevoelig voor vergiftiging door pyrrolizidine alkaloïden. Jakobskruiskruid vertoont echter na vraat door deze rupsen vaak een geweldig herstelvermogen. Ook de Duinzijdebij (Colletes fodiens , een solitaire bijen soort) is afhankelijk van deze plant. Ze haalt stuifmeel en nectar op het Jakobskruiskruid of op de ondersoort Duinkruiskruid. Ook de kever (Longitarsus jacobaeae ) en de zaadvlieg (Botanophila seneciella ) houden veel van deze plant. Beide soorten zijn inheems en actief in de Benelux.
Giftigheid
Jakobskruiskruid is zeer giftig voor de meeste zoogdieren, dus ook de mens, doordat het zestien verschillende alkaloïden bevat. De bloemen bevatten twee keer zoveel gif als de bladeren. In de plant bevinden pyrrolizidine alkaloïden zich in de N-oxide vorm en zijn dan niet giftig. Pas als de plant opgegeten wordt, worden deze verbindingen met name in de dunne darm omgezet in giftige, vrije alkaloïden die de lever aantasten.
Het grootste gevaar schuilt in hooi en kuilvoer. Ongemerkt kunnen dieren dan het giftige Jakobskruiskruid binnen krijgen. Het verwijderen van de planten uit het hooi is bijna ondoenlijk, omdat de bladeren verbrokkeld kunnen zijn. Het gif bestaat uit pyrrolizidine alkaloïden, die het lichaam binnen 24 tot 48 uur voornamelijk via de nieren verlaten, maar het kan ook via melk en de longen (denk daarbij aan bijv. alcohollucht). Pyrrolizidine alkaloïden hebben een cumulatief effect. Zowel de opname van een grote hoeveelheid in één keer, als de opname van kleine hoeveelheden over langere tijd kunnen leiden tot beschadiging van de lever en ziekteverschijnselen. Hoewel kruiskruidvergiftiging de lever dus op een onomkeerbare manier kan beschadigen, is het effect van deze beschadiging op de gezondheid van een dier niet altijd onomkeerbaar. Tot op zekere hoogte kan de functie van de afgestorven levercellen overgenomen worden door andere levercellen. Als de aangebrachte schade echter te groot is, dan is dit niet meer mogelijk en als de levercapaciteit met 50-70% is afgenomen ontstaan er verschijnselen van leverziekte. Een dier kan dus PA's opnemen, maar als de hoeveelheden zodanig zijn, dat de lever het kan compenseren, zie je niets aan het dier, ook niet in het bloed. Bij hogere niveaus zie je eerst afwijkende bloedwaarden (o.a. leverenzymen), en vervolgens verschijnselen. Hoe hoog deze niveaus zijn is niet bekend, maar dit zal ook per diersoort en per individu verschillen.
Runderen en paarden vermijden het plantje normaal gesproken bij het grazen , maar in tijden van droogte en voedselschaarste kunnen ze het wel gaan eten. Bij runderen kan het gif ook zonnebrand veroorzaken, doordat het gif in het bloed van de haarvaten onder invloed van het UV-licht van de zon schadelijk wordt voor de omliggende weefsels. Schapen eten de plant graag en zijn minder gevoelig voor de gevolgen. Ze krijgen later echter wel problemen in de groei.
Allergie
Jakobskruiskruid kan na huidcontact een allergische reactie geven, die "Compositae dermatitis" wordt genoemd. Deze allergie treedt op na huidcontact of na opname van planten(delen) via de mond. De allergie wordt niet veroorzaakt door de pyrrolizidine alkaloiden, maar door andere stoffen, de zogenaamde sesquiterpene lactonen, die in veel planten van de Composietenfamilie voorkomen. Het is daarom aan te raden om bij het aanraken van de bloemen en planten handschoenen te dragen.
Bestrijding
De plant kan handmatig verwijderd worden, maar er moet dan goed opgelet worden dat er geen stukjes wortel achterblijven, omdat de plant daarop weer opnieuw kan uitlopen.
Recent DNA-onderzoek
Uit recent DNA-onderzoek (Pelser et al , 2002) is gebleken dat Jakobskruiskruid, samen met enkele andere voornamelijk Euraziatische Kruiskruid-soorten nauwer verwant is met andere geslachten in het tribus Senecioneae dan met soorten die tot het geslacht Senecio gerekend worden. In de onlangs uitgekomen 23e editie van Heukels' flora van Nederland wordt Jakobskruiskruid gerekend tot het geslacht Jacobaea . De huidige wetenschappelijke naam van de soort is Jacobaea vulgaris (Pelser et al , 2006).
Volksnamen
Annebienaboompje
Arabiersboompje
Beestebloemen (Land van Vollenhove)
Grondheel
Jacobsbloem
Koebloemen (Land van Vollenhove)
Munneke blaade (Texel)
Sint-Jacobsbloem
Sint-Jaokobskroed (Zuid-Limburg)
Strommel (Waterland)
IJzerboompje (Zwolle)
Fotos
plant met ontbrekende straalbloempjes
meerjarige plant na de bloei
Jakobskruiskruid in voorjaar na bloei vorig jaar
Eitjes van de St Jakobsvlinder op Jakobskruiskruid
Zebrarupsen op Jakobskruiskruid
Rozet in weidepaal
Detail van het blad van de dezelfde rozet als op de paal
Lezer Masselis uit Beringen vraagt zich af of er bloedbanken voor dieren bestaan, net als voor de mens. Jawel, zegt dokter Rob Lückerath, maar niet in België.
In Nederland bestaat een bloedbank voor dieren. In België tot nu toe nog niet. Belgische dierenartsen kunnen in Nederland bloed bestellen.
Waar zijn bloedbanken en bloedtransfusies voor dieren goed voor?
Rob Lückerath: ' Er zijn minstens vier goede redenen, vergelijkbaar met de mens, waarom we extra bloed toedienen aan een dier: aanvulling van rode bloedcellen (voor het transport van zuurstof), aanvulling van bloedplaatjes (voor de stolling), aanvulling van stollingsfactoren (bij hemofilie) en plasmatransfusies om de oncotische druk (die zorgt voor het behoud van het water in de bloedbaan) en de wondheling te verbeteren.'
'Bloedtransfusies gebeuren voornamelijk bij paarden en honden. We kunnen bloed van de hond zelf geven ( autoloog bloed ). Als we een operatie vooraf kunnen plannen of als er tijdens een operatie veel bloed verloren gaat, kunnen we het bloed dan weer terug in het dier laten lopen. Ofwel geven we bloed van een andere hond ( alloloog bloed ). Hierbij moeten we rekening houden met de verschillende bloedgroepen van de dieren. Bij paarden bestaan er dertig bloedgroepen, bij een hond zeven. Het principe van transfusie en van bloedgroepen is voor mens en dier exact hetzelfde, met reacties die optreden als de bloedgroepen verschillen. Bij honden merkt men dat de transfusiereacties milder zijn'
Als we geen bloedbanken in België hebben, hoe wordt het probleem van een bloedtransfusie dan opgelost?
'Hoewel er geen commerciële bloedbank is, bestaan er wel opvangzakken met antistollingsproduct. Dat is noodzakelijk want iedereen weet dat als je een wondje hebt, het bloed rap een korstje vormt. Het stolt dus en dan kun je het niet meer in een dier laten lopen. Met speciale zakken kan een dierenarts bloed opvangen van een donor en vervolgens toedienen aan een gewond dier. Sommige dierenklinieken - zoals de Dienst Kleine Huisdieren op de Universiteit Gent - hebben wel een privébloedbank, waar ze geconcentreerde rode bloedcellen en plasma bewaren om meteen aan spoedeisende patiënten te kunnen geven.'
Is het gek om te stellen dat een dierenarts dus eigenlijk zelf zijn bloedbank creëert?
'In principe heeft iedere dierenarts zijn eigen bestand van donordieren. Een donorhond moet aan bepaalde eisen voldoen: minstens 25 kg wegen; voldoende bloed in zich hebben; en een hoge hematocrietwaarde hebben. Labradors en herders zijn voorbeelden. De hematocriet (Hct) is de verhouding van rode bloedcellen t.o.v. de hoeveelheid bloed. Hoe hoger de Hct, hoe meer zuurstoftransport mogelijk is. '
'Voorts moet het dier gezond zijn. Dat betekent onder andere goed gevaccineerd, jonger dan 10 jaar, enzovoort. Om het risico op transfusiereacties te verkleinen, mag het donordier zelf nog geen transfusies gekregen hebben en worden teven geweerd die al een nestje hebben gehad. Contact met het bloed van de pups in de baarmoeder kan immers leiden tot de aanmaak van antistoffen tegen bepaalde bloedgroepen.'
'In onze praktijk werkt het als volgt: in een bestand staan de donorhonden gelabeld met bloedgroep. Deze honden worden om de drie maanden gecontroleerd op gezondheid. Mocht zich een acuut probleem voordoen, dan wordt de eigenaar van de donorhond gevraagd om te komen. Voor ultraspoed hebben we onze eigen newfoundlander. En bij een privébloedbank wordt actief gezocht naar mogelijke donoren die op geregelde tijdstippen kunnen langskomen voor een bloedgift.'
Nog een laatste advies?
'Het zou prachtig zijn als mensen de bloedgroep van hun hond standaard zouden laten bepalen bij hun dierenarts. In een spoedgeval kan het dier dan zonder verwijl het juiste bloed toegediend krijgen. Een dier verschilt op dat vlak in niets van de mens.'
Jantjes vader hoort zijn zoontje tegen zijn konijn praten:
"Hoeveel is vijf plus vijf?"
"Waar ben je nu weer mee bezig?" vraagt zijn vader stomverbaasd. Jantje antwoordt: "De meester zegt dat konijnen heel snel kunnen vermenigvuldigen, maar dit stomme beest kan niet eens optellen!"
De geoffroy kat is een kleine kat die voorkomt in hoger gelegen open bossen en struikbegroeiing in Bolivia, Zuid-Brazilië, Argentinië, Paraguay, Uruguay en delen van Chili, zuidelijk tot in Vuurland. Hij is vernoemd naar de natuuronderzoeker Geoffroy St. Hilaire, die deze soort ontdekte.
Naaste verwanten zijn de ocelot, de margay, de nachtkat en de tijgerkat. Deze maken allen deel uit van het geslacht Leopardus. De geoffroy kat is een sterk bedreigde soort. De vraag naar zijn bijzonder mooie, sterk gevlekte vacht werd nog groter toen de jacht op andere gevlekte katachtigen strafbaar werd.
De geoffroy kat is een bosdier, maar ze mijden de dichtste delen van de jungle en hebben een voorkeur voor hooggelegen, droge landschappen, waar bomen en struiken voldoende dekking bieden. Ze leven tot op 3300 meter hoogte, hoger dan de meeste Zuid-Amerikaanse katachtigen. De kleur en tekening van de vacht verschilt naar het gebied waarin deze katten voorkomen. In het Noorden is de hoofdkleur fel okerkleurig en is het lichaam bedekt met vele kleine, ronde, zwarte vlekken. In het Zuiden is de hoofdkleur van de vacht zilvergrijs en de vlekken zijn tot kleine rozetten gerangschikt. Het is een handige en wendbare klimmer die de grootste deel van de tijd doorbrengt in bomen. Bij het klimmen maakt hij gebruik van zijn vlijmscherpe nagels. Het mannetje markeert het territorium door boomstammen en takken met urine te besproeien en zijn geurklieren tegen takken en twijgen aan te wrijven.
Mede door zijn lenige lichaamsbouw is de geoffroy kat een succesvolle jager. 's Nachts kruipt de kat geruisloos door de ondergroei en zoekt naar prooidieren zoals vogels, kleine zoogdieren en insecten. Het zijn hele goeie zwemmers en vangen als ze in de buurt van water leven soms zelfs vissen. Kleine katten die zoals de geoffroy kat vooral 's nachts actief zijn, gaan meestal in de ochend-en avondschemering op jacht. Anders dan bij de grote katten, die niet zelden prooien met een omvang tot een derde van hun lichaamsgewicht vangen en verslinden en dan voor een paar dagen genoeg te eten hebben, zijn de maaltijden van kleine katten minder omvangrijk. Daardoor moeten ze één of twee maal per dag een prooi zien te bemachtigen. De geoffroy kat bespeurt ieder geluid waarmee een potentieel slachtoffer zijn positie verraadt, wacht geduldig af en slaat op het juiste moment vanuit een hinderlaag toe. Als de kat zijn slachtoffer op de grond vasthoudt, doodt hij hem met een beet en eet het dier helemaal op.
Alleen in de paartijd komt deze solitair levende kat soortgenoten tegen. Het vrouwtje geeft haar paringsbereidheid aan met bepaalde geurstoffen. Vervolgens reageert ze afwijzend en bepaalt tenslotte het moment van de paring zelf. Na de paring verjaagt ze de partner direct. Vlak voordat ze haar jongen werpt, komt het vrouwtje uit de bomen en maakt een nest in het struikgewas tussen de rotsen. De worp bestaat uit één tot drie jongen. Zij zijn bij de geboorte blind en volkomen van hun moeder afhankelijk. De moeder verdedigt ze fel. Niet in de laatste plaats tegen volwassen soortgenoten die de jongen zouden doden en opeten. Als de jongen hun ogen geopend hebben en ze stevig op hun poten staan, leert de moeder ze jagen. Na enkele maanden gaat het gezin uiteen.
Voor het maken van een bontmantel van gemiddelde lengte zijn ongeveer 25 geoffroy kattenpelzen nodig. Weliswaar is de handel op dit moment verboden, maar de illegale jacht gaat gewoon door. STOP DE HANDEL IN BONT!!!!!