Jamal en Subhiyah Saad, de ouders van Atef, woonden na hun officiële huwelijk in een herenhuis met zicht op de zee in de luxueuze wijk van Jaffa: Ajami. Ajami was eeuwen geleden gesticht door Maronitische christenen en had zijn multi-cultureel en tolerant karakter bewaard.
Jamals vader was schapenverkoper. Hij verkocht en kocht schapen in de ganse regio, tot in Syrie en Libanon. De familie werd er rijk door.
Jamal, enige zoon, werd beenhouwer: iemand moest de schapen slachten en er voor zorgen dat de winst in het gezin bleef. Meteen een zekerheid dat de zaken zouden verder gezet worden.
Toen de situatie in Jaffa gevaarlijk werd door de aanslagen van de Israelische milities en in een dorp nabij Jaruzalem Deir Yasin alle 610 burgers door de Irgun uitgemoord werden, vertrokken Jamal en de hoogzwangere Subhiya naar het ouderlijk huis in Nablus. Zoals iedereen dachten ze dat de incidenten na een tweetal weken voorbij zouden zijn en dat de Arabische liga en troepen uit Egypte, Jordanië en Libanon op korte termijn de vrede zouden terug brengen.
Alle meubels huisgerief en zelfs hun geld lieten ze in Jaffa. De voorbije dagen waren zo veel mensen hun geld in de bank gaan opvragen,dat er in de banken geen geld meer voorradig was. Veel families uit hun buurt vertrokken per boot naar Libanon of Egypte omdat de normale spoorweglijnen onderbroken waren. De familie Saad vertrok naar de familie in Nablous.
De meeste vluchtelingen in Nablous kwamen terecht in een vluchtelingenkamp van de UNWRA- de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties .
De fiere familie Saad weigerde aanvankelijk het statuut van vluchteling. Zij wisten niet hoe snel hun reserves zouden opdrogen.
De vreugde om de geboorte van Ahed was van korte duur: het nijpend geldgebrek, het te kleine ouderlijke huis, het gebrek aan geld waren dagelijkse zorgen. Toen niet minder dan zes families samenhokten in het huis in Nablous,verhuisde Jamal naar de armoedige Yasmena-buurt in de souk van Nablous. Jamal vond uiteindelijk opnieuw werk als beenhouwer in samenwerking met een andere beenhouwer van Nablous: maar veel geld verdiende hij er niet mee.
Jaren later zou Subhiyah het huis in Jaffa samen met een neef nogmaals bezoeken. Toen ze aanbelden deed een vrouw verwonderd op. Subhiyah stelde zich voor en vroeg beschaamd om het huis nog een maal te kunnen zien. De Roemeense vrouw vertelde dat ze het huis huurden van de regering. Na een blik op de tuin geworpen te hebben vertrokken ze snel Subhyah verwenste iedereen: zichzelf , haar grootvader,de Palestijnse politici en natuurlijk Haj Amin Al-Hu, de toenmalige Mufti van Jeruzalem die alleen haat en vernieling gepredikt had.
Zij nam afscheid van de zee: Ah geliefde zee, vorige keer hebben we geen afscheid kunnen nemen
ween niet langer om je geliefde Palestijnen. Wij zijn gevlucht, jij bleef.
|