Stil slofte hij zijn voortuintje in, de werkplaats uit. graag kwam hij een babbeltje slaan,in het geniep een sigaretje roken. Hij stond als klaar als raadgever voor de klusser, de doe het zelver. Zoals vele arbeiders was hij afgewerkt op zestig. Het pensioentje was meer dan welverdiend.
Thuis zijn iedere dag was niet meteen een kado, het leek eerder op een straf. Albert had het in zijn huwelijk blijkbaar niet echt getroffen. Luid werd hij uitgekafferd, weinig kon hij goed doen. Maar hij liet alles over zich heen gaan. Tenger en mager,ik bekeek het wel eens met medelijden. Maar zijn oogjes twinkelden als hij zijn vrouw om de tuin kon leiden en iets uitspoken dat volgens de dominante huisregels verboden was. verjaardagen gingen onopgemerkt voorbij, moederdagen werden uitbundig gevierd.
Op een rustige zomeravond belde Albert aan en hij vroeg een fles water. Amper een half uur later vroeg hij een boterham. Sindsdien belde de man geregeld. Hij vertelde ons dat hij buiten moest slapen in een zetel in het kleine tuinhuis. Dat hij soms zonder eten buiten vloog voor de nacht. Toen ik met hem praatte leek hij wat verward. Hij zei me als ik hulp nodig had, ik hem altijd en om het even wat mocht vragen. Doodvermoeid slofte hij terug naar huis.
Op een zaterdagmorgen vroeg belde zijn vrouw aan mijn huis. Albert was gevallen, misschien kon ik helpen. Tussen de bloemen lag een bleke Albert, dood. Met de glimlach op de lippen, hij had de sterren aan de hemel gezien. De dokter keek betekenisvol naar Albert, tja daar kunnen we nu niks meer aan doen. De begrafenisondernemer was amper een half uur later reeds druk aan het opruimen. De vrouw huilde krokodilletranen...
|