3.1.2. Vertaling van het voorbeeld in geestelijke begrippen.
Wat hebben wij tot dusver gedaan? Deel één, het 'raamverhaal' hebt u gelezen; daar ga ik althans van uit. Daarin werd deze algemene samenvatting gegeven: God en de mensen horen bij elkaar. Gods vijand - de duivel - heeft die samenhang kapotgemaakt. Gods Zoon - Jezus - heeft het verband hersteld. Om nút te kunnen hebben van dat herstel dienen mensen vrijwillig en zo volledig mogelijk met Jezus mee te werken. Doen ze dat, dan zijn onvoorstelbaar fijne dingen mogelijk.
Deel twéé maakte uitvoerig duidelijk, wat het verbroken zijn van de samenhang tussen God en de mensen inhoudt: ieder mens is eigenlijk op een slechte weg, die hem of haar steeds verder van God wegbrengt. Oók werd in deel twee uitgelegd, wat het betekent, als Jezus het verband herstelt. Ieder mens kan op een goede weg komen, die hem of haar steeds dichter naar God toebrengt.
U hebt gelezen, hoe spannend en inspannend die eerste passen van Jan en Joke, hun vrienden en vriendinnen verliepen. U hebt ook gelezen, hoe hevig Schreeuwschrik (2.6.6.1.) en Klankvol (2.6.2.2.) bij de hele toestand betrokken waren. Schreeuwschrik doet al zijn best om het hele stel op de slechte weg terug te drukken. Klankvol doet wat hij kan om hen in het goede spoor te leiden en te houden. Beiden denken daarbij niet op de korte, maar op de lange termijn. In dit verband zal u één ding heel duidelijk geworden zijn: bekering is een eerste stap. Er moet iets bijkomen. Het gewonnen terrein moet worden geconsolideerd. Gebeurt dat niet, dan maakt men het gemakkelijker voor de demonen en moeilijker voor de engelen. Ik vond de opmerking heel waardevol, die Joke aan het eind van deel twee maakte (2.6.4.9.). Die Jo is eigenlijk een erg schrander meisje. Ze had iets extra's nodig om de vreugde van haar bekering te kunnen vásthouden. Dáár kwam, wat ze zei, op neer. Díe uitspraak is het koord, waarmee deel twee aan dit deel drie vastzit. Want wat dat 'iets extra's inhoudt, gaan we nu bezien.
Voorlopig wég bij Jan en Joke: de zaak op ú toegespitst. u bent iemand, die bekeerd is. U hebt de slechte weg verlaten en bent op de goede gekomen. U b♪0nt in het doorlaatkamp. U bént aan de ingang van Gods rijk. God -de grote Gezaghebber - staat gereed om u te begroeten. Hij wil u helemaal gelukkig maken. Hij wil u sfeer en stijl van zíjn land leren, totdat u die niet alleen ként, maar één daarmee bent. Nú bent u nog een beetje als het volk Israel in de woestijn, wél wég uit Egypte, maar nog niet in het beloofde land. Veertig jaar, een lánge, lánge tijd zwierven zij rond (Num. 14:33). Voor u Voor ú behoeft dat zwerven geen veertig jaar te duren. Als u wílt, kunt u snel dóórstromen. Ik zou toch zo graag zien, dat u déze instelling had; (zie voor het tegendeel 3.1.1.): - wél contacten hier: mijn belang is er mee gediend, als mijn levensritme doordrongen wordt van de Geest, die híer heerst. - Geen banden meer met vroeger. Niet meer eten, niet meer lezen, niet meer zien zoals daar. - Géen uitstapjes daarheen, geen samenwerking met dwarsdrijvers in het doorlaatkamp. Niets mag mij hinderen om gereed te zijn voor de grote cursus. Ik zit kléar. Kom maar óp met die lessen. Als u zo bent gezind, gaat de scholing beginnen en heel spoedig daarna 'gaan de hekken open'.
Nu kunt u mogelijk zeggen: "Ger, wat doe je móeilijk. Ik héb me bekeerd; ik bén in Jezus gaan geloven om- nou ja, om zekerheid te hebben voor de toekomst- om later in de hemel te komen zogezegd. En jij wil maar steeds méer- nu wedergeboorte- daarna weer wat anders. ik vóel het al aankomen. Ik ben er zeker van, dat het genoeg is, als ik mij aan Jezus vasthoud, als ik zijn naam te hulp roep in moeilijke ogenblikken (Joel 2:32). Mijn antwoord: ik zeg ook niet, dat u het Godsrijk níet bereikt. Maar waarom na lang uitstel (Op. 20:5), ziek (Op. 22:2) en beschadigd (Op. 2:11). Hoe verder u zich in dít leven door Jezus laat leiden, van hoe minder ver behoeft u in het toekomstige leven te komen. Lees het vertelde in de hierna volgende punten eens. U zult daar horen over mensen, die op de goede weg wáren. Toch brachten ze zichzelf in moeilijkheden, doordat ze; - banden met vroeger aanhielden - bléven eten, wat ze al aten - bléven lezen, wat ze al lazen - de dingen bléven zien, zoals ze die vroeger zagen - op nieuw leven gerichte contacten verwaarloosden - naar het oude leven terug zuigende contacten activeerden.
"Jan; ik wou iets vertellen van mijn giropas. Ik heb hem al jaren en hij is nóg schoon en heel en toonbaar: door dat beschermende laagje er over; luister: Wij zijn brieven van Jezus. Maar zullen wij schoon en heel en toonbaar blíjven? Ik zoek naar het beschermende laagje".
(Joke in 2.6.4.9.)
WEDERGEBOORTE; U KUNT NIET ZONDER; EN U HOEFT NIET ZONDER
Hoofdgedachten: - Bekering brengt u in het 'opvangkamp' van Gods rijk; laat u niet terugpraten. 3.1. - Wedergeboorte brengt u vanuit het opvangkamp in Gods rijk zëlf. 3.2. - Wedergeboorte? Geestelijk geboren worden? Wie zijn dan moeder en vader van het nieuwe leven?! 3.3. - Geestelijk geboren worden leidt tot een beter zicht op Jezus en op onze medemensen. 3.4. - Geestelijk geboren worden leidt tot een beter inzicht in Gods Koninkrijk. Het geeft ook meer inzicht in 'koninklijk leven'. 3.5. - Geestelijk geboren worden (wedergeboorte) leidt tot toenemende kracht. 3.6. - Geestelijk geboren worden leidt tot overwinning. 3.7
3.1. Hoofdgedachte: Bekering brengt u in het opvangkamp'' van Gods rijk; laat u niet terugpraten.
Gedachten: - Voorbeeld uit het dagelijks leven. 3.1.1. - Vertaling van het voorbeeld in geestelijke begrippen. 3.1.2. - Hoe iemand, die hebbelijkheden niet losliet, zichzelf ontriefde. 3.1.3. - Hoe iemand maar bléef denken aan de wereld van alle dag en zo in de versukkeling raakte 3.1.4. - Hoe iemand, die voor alles en iedereen aandacht bléef houden, in de vernieling kwam. 3.1.5. - Hoe iemand, die de dingen altijd maar zo aards bléef zien, heel rare dingen ging doen. 3.1.6. - Hoe mensen, die van goed onderwijs géen gebruik maakten, het spoor bijster raakten. 3.1.7. - Hoe mensen, die naar medestanders zochten, om samen op-de-rem te trappen, uiteindelijk zichzelf uitrangeerden. 3.1.8. - Hoe u waakzaam kunt zijn ten aanzien van al die honderden manieren om uw toegangsbewijs kwijt te raken. 3.1.9.
3.1.1. Voorbeeld uit het dagelijks leven.
Stel: iemand emigreert naar een ander land. In dat andere land stelt men zijn komst erg op prijs. Maar tóch hebben de gezagdragers déze gedachte: "Het is niet voldoende, dat hij náar ons toekomt, hoe blíj we daarmee ook zijn. Nee, het is pas áf, wanneer hij helemaal gelukkig is geworden bíj ons. Het is allereerst nodig, dat hij onze levensstijl en levenssfeer helemaal leert begrijpen. Daarom gaan we alle binnenkomende gezinnen een scholing geven. Wanneer ze daaruit komen, moeten ze onze stijl en sfeer niet alleen kénnen, neen: ze moeten die hébben. Eerder komen ze niet écht binnen". U begrijpt, dat de houding van de binnenkomenden erg belangrijk is. Wanneer de grensoverschrijders denken: - géen contacten; ik ben hier niet voor hún sfeer en stijl, maar om mijn eigen belang te dienen. - Zo véel mogelijk banden met het land, waar ik vandaan kom. Ik blíjf eten en lezen, wat ik dáar at en las. Ik blíjf de dingen zien, zoals ik ze dáar zag. Ik ga bij elke mogelijke gelegenheid met verlof dáarnaar terug. - Ik zoek hier de mensen op, die er net zo over denken als ik. Sámen vormen wij een vooruitgeschoven post van 'ons eigen land' in deze vreemde omgeving. dan wordt de omscholing erg verzwaard. Tijdenlang blijft de immigrant in het 'doorlaatkamp' zeuren: "Is dít nu het beloofde land. Dat valt dan wel bár tegen". Pas, wanneer hij zijn onwillige houding opgeeft, kan de eigenlijke scholing beginnen. En dan, na een spijtige vertraging, zwaaien de hekken open en kan hij eindelijk verder.
U begrijpt: dit voorbeeld is vóorgevormd en daardoor wat gekunsteld. Het gaat uit van: - een ideaal immigratieland met fijne, wijze, 'innige' mensen aan het hoofd; zo'n land is er natuurlijk niet. - Een emigratieland, waarvan nu letterlijk níets deugt. Alles was daar vuilnis, waarmee je nooit meer van doen behoort te hebben (Philipp. 3:8). Dat is óok veel te zwartwit. - Doorlaat-, quarantaine-, trainingskampen, die er in de letterlijke zin van het woord over het algemeen niet zijn. Voor zover ze er wél zijn, zit er wel eens een luchtje aan van 'hersenspoeling'.
Ik noem dit even. Dan kunnen sommigen me dáarmee alvast niet op mijn nek springen. Overigens zullen mensen, die geëmigreerd zijn (geweest), de algemene strekking van mijn betoog wel kunnen beamen, naar ik aanneem.
Hoe u attent kunt zijn op de vele manieren om de toegangspoort naar het goede land te laten open gaan.
Eerder zagen wij -bij 3.1.9.- hoe een heleboel toch wel voortreffelijke lui niet tot maximale prestaties kwamen en minimumlijders bléven. Dit, omdat ze hoogmoed, genotzucht, óver-gretigheid, luiheid, eigenwijsheid en koppigheid nét niet voldoende onder de duim hadden. Ik zeg niet, dat ze Gods feestzaal nóóit zullen bereiken. Ik heb er heus wel moed op, dat Uzzia, Demas, Salomo en Gehazi daar ooit eens zullen binnengaan. Maar wél minder feestelijk dan hád gekund.
Wat echter verteld kon worden over David, Ruth, Hanna, Petrus, Onésimus en Lydia: dat zijn toch veel betere geschiedenissen. Deze mensen bereikten hoogtepunten, stegen boven hun kleinheid uit, juist in kernsituaties. Wat toonden zij?!:
- offerbereidheid: als Gods normen anders waren dan de hunne, wilden zij hun levenswandel herzien 3.2.3.
- inzicht: zij konden oude, vertrouwde structuren prijsgeven, wanneer er kans was op een hogere levensvorm 3.2.4. - geloofskracht en vertrouwen: zij bleven op God vertrouwen en bleven hun woord aan Hem gestand, wát er ook gebeurde 3.2.5. - durf en moed: niet met hun mónd alleen, maar ook met hun hart, erkenden zij Hem als Heer 3.2.6. - overleg: zij lieten zich leiden door goede contacten. Dat werd hun tot een sieraad (Spr. 25:12) 3.2.7. - Visie en vaart: ze verwachtten machtige dingen van God én: ze gingen er ook op uit om die heerlijke zaken te vinden 3.2.8
U, bekeerde; ú: die nare eigenschappen, die ik het eerste noemde: streeft u er naar, om die met Gods hulp onder controle te krijgen. Streeft u daar ook naar met betrekking tot allerlei anderen níet door mij genoemde- negatieve karaktertrekken? En: streeft u naar de goede eigenschappen, die ik wél en die ik níet noemde?! Ziet u bij dat streven resultaat?!
Dán: is uw wedergeboorte gaande.
Dan hebt u juiste munten gevonden om de slagboom te laten omhoogzwaaien.
Hoe een vrouw, die ontvankelijk was voor edele en grootse gedachten, edele en grootse ervaringen kreeg.
- Wij (te weten: Paulus, Silas, Timotheus en Lucas) vertoefden enkele dagen in Philippi. En op de sabbathdag gingen wij de poort uit, de rivier langs, waar wij verwachtten, dat een gebedsplaats zou zijn en neder gezeten, spraken wij tot de verzamelde vrouwen. En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster uit de stad Thyatira, die God vereerde, hoorde toe en de Here opende haar hart, zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gezegd werd. En toen zij gedoopt was én haar huis, nodigde zij ons, zeggende: "Indien gij van oordeel zijt, dat ik de Here getrouw ben, neem dan uw intrek in mijn huis." ; en zij dróng ons er toe. (Hand. 16:12-15).
Een kwieke vrouw, die Lydia. Ontwikkelt initiatieven. De handel in purpergeverfde kledingstukken is een specialisme van Thyatira. Maar zíj verhuist naar Philippi en zet dáár een handelshuis op. Purperverkoopster: chique business hoor! Te vergelijken met een bontwinkel nú. Groot huis. Stoet bedienden. Geslaagde vrouw. Maar: ze rust niet op haar lauweren. Ze handelt in edele, aardse zaken en heeft -naar aardse maatstaven- haar leven zich groots zien ontwikkelen. Ze zoekt echter naar ónvergankelijke edele en grootse zaken. De God van Israël. Ze wéét het: Híj is de Unieke, de Enige (Deut. 6:4). Hém wil ze vereren. In plaats van de ingewikkelde baaierd van goden en halfgoden van het heidendom zoekt ze de eenvoud, die het kenmerk is van het wáre, van dé Ware. Maar wáár moet ze Hem zoeken? Joden zijn er niet in Philippi. Zij weet wél, dat de 'vereerdag' van die wérkelijke God de laatste dag van de week is en dat zoekers naar Hem elkaar wel eens aan de waterkant ontmoeten. Dat zou er dan mee te maken hebben dat bij de dienst van die grote God veel dingen gereinigd worden met water en dat men zich dan bij voorkeur ophoudt, daar, waar water beschikbaar is.
Dáárheen dus; en ja hoor: althans énige versterking. Andere vrouwen die mét haar die onbekende God willen vereren. Geen mannen; zeker bang voor de besnijdenis, die bij de volgelingen van die God een rite is. Maar ook geen jóódse mensen, die inlichtingen zouden kunnen verstrekken. Alles is klaar voor onderricht. Er is zelfs een héuvel in het terrein, waarop -naar de gewoonte van die tijd- een leraar zou kunnen gaan zitten. Die heuvel blijft echter leeg. Het is eigenlijk een rare zaak. Heidense vrouwen, die samenkomen op een dag, die in hun milieu geen enkele bijzonder betekenis heeft. En wát doen ze: een God vereren, Die helemaal buiten de begrippenwereld van hun omgeving valt. En wat doet die God?!: niets, helemaal niets. Hij neemt niet eens de moeite om Zich te laten vertegenwoordigen. Hij stuurt geen mensen, die Hem althans iets nader staan dan deze zoeksters. Totdat die sabbath komt, dat er één roept: "Daar komen mannen aan!" en even later: "Het zijn.... het zijn JODEN!!"
God líjkt soms niet te luisteren. Maar terwijl Lydia en haar vriendinnen daar aan die rivier wat vaag bezig lijken te zijn, is Hij al aan het regelen. Paulus hééft al een aanwijzing gehad, dat hij naar Griekenland moet gaan (Hand. 16:9). Hij en zijn vrienden zíjn gegaan. Wat onwennig hebben ze enkele dagen in het nieuwe zendingsgebied rondgekeken. "Hoe zullen we het aanpakken? Begonnen zal moeten worden met mensen, die er althans íets van snappen, waar het om gáát. In deze onbekende stad eerst dus maar naar de Joden. Maar er is hier nota bene niet eens een synagoge. Wacht eens, áls er Joden zíjn, dan zullen ze toch op de sabbath wel érgens samenkomen! Waar? Aan de rivíer natuurlijk. Wanneer er iets ritueel gereinigd moet worden, is dáár het water direct bij de hand!"
En zó is het gekomen, dat er eindelijk iemand op dat heuveltje ging zitten. Zo kréég Lydia haar onderwijs. Paulus vertelt haar, dat de oude riten en ceremonieí«n voorbij zijn (2 Cor. 5:17). Niemand hoeft bang te zijn bijvoorbeeld voor die enge besnijdenis. Ook dát begrip is door de heerlijke boodschap van Jezus mateloos verdiept en geadeld (Rom. 2:28, 29). Ze lúistert; ze wás in zekere zin al bekeerd, deze vereerster van God. Nu echter reikt ze verder. Maar dat verder reiken is evenals haar bekering (Jer. 31:18) toch weer een genade van de Eeuwige. Híj opent haar hart. Dan gaat het echter ook weer met váárt voort: - dopen, niet meer: o aan het water: zóeken, maar: o in het water: vínden. - de hele groep werknemers en werkneemsters raakt zó geïnspireerd, dat ook zíj zich laten dopen. - Dat heerlijke grote huis en die ruime financií«le middelen?: ook dáárvoor een nieuwe, feestelijke bestemming: "Kom bij mij wonen, niet zeuren van: 'het zal zo duur uitkomen voor je' en: 'wat zullen de mensen zeggen'. Ik wil het niet hóren! Voldoe ik aan Gods normen? Ja? Dan is ook mijn hele bezit aan zijn dienst gewijd."(Hand. 4:32).
Wat een doorzettingsvermogen, een overtuigingskracht, een durf, een visie: iemand met léf! Zó komt er een centrum voor de gemeente Philippi, die rond háár begint te ontstaan. Zo krijgt zij de edelste en meest grootse ervaringen, die een mens maar kán hebben: - gered zijn om te redden - verkwikt worden om te verkwikken - het eigen huis: een vluchthaven, een kuuroord voor anderen - de eigen middelen: niet meer allemaal aangewend voor de eigen kleine belangetjes, maar voor een deel ook voor de grote belangen van de Heer.
En het fundament?: dat was mede gelegd, toen ze op die sabbathdagen wel eens tegen de andere 'zoeksters' zei: "Meisjes, waar zíjn we eigenlijk mee bézig" en desondankds volhield.
En ú?! - u bént bekeerd - u hébt grote verwachtingen - u bent niet gezapig aan het doen, zo van: blijf zitten, waar je zit en verroer je niet. Overweeg Lydia"s geschiedenis nog eens: - zij bleef actief - zij bleef haar ogen open houden voor wat werkelijk waardevol was - ze zocht.... en ze vond - ze klopte op de deur bij die God, Die haar alleen gelukkig kon maken; en die deur ging ópen! - Ze bad daar op die gebedsplaats, zo helemaal buiten haar cultuurpatroon om en; ze ontving! (Matth. 7:8).
Háár mogelijkheden zijn úw mogelijkheden. Bekering betekent niet: hèhè... nu bén ik er ; nu áltijd uitrusten. Goed, goed; even uitblazen. Maar dan toch weer plezierig aan de gang. Niet indutten. Nóg edeler, nóg grootser belevenissen kunnen uw deel worden. En wat die rust betreft: ín en dóór gezonde geestelijke activiteit vindt u die (Hebr. 4:10).
Een zesde kenmerk van de wedergeboorte is dus: op een ontspannen manier actief blijven in het oefenen met de heerlijke gedachten en mogelijkheden, die God voor u heeft klaargelegd met de bedoeling, dat u er ook wat mee zou dóen.
3.2.7. Hoe een man door goede, geestelijke contacten afrekende met een waardelóós verleden en uitzicht kreeg op een waardevólle toekomst.
- Ik-Paulus- kom u -Philémon- een verzoek doen voor mijn (geestelijk) kind, dat ik (geestelijk) in mijn gevangenschap heb verwekt. (Het gaat over) Onésimus, die vroeger onbruikbaar voor u was, maar nu zéér bruikbaar is, zowel voor u als voor mij. Ik zend hem, dat wil zeggen: mijn hart, aan u terug. Ik voor mij had hem wel bíj mij willen houden, opdat hij mij namens u zou dienen in mijn gevangenschap ter wille van het evangelie, maar ik heb niets buiten uw voorkennis willen doen, opdat, wat goeds gij (ook) doet, niet uit dwang, maar vrijwillig zij. Want hij is misschien wel dáárom een tijdlang weggeweest, opdat gij hem voorgoed zou terughebben, nu niet meer als slaaf, maar als méér dan slaaf, als een geliefde broeder, in hoge mate voor mij, hoeveel te meer dan voor u, zowel in het vlees als in de Here. Indien gij u dus met mij verbonden weet, neem hem dan op, zoals gij het míj zoudt doen. En: mocht hij u schade berokkend hebben of iets schuldig zijn: breng het mij in rekening. Laat mij dit voordeel van u hebben; ik weet, dat gij zelfs meer zult doen dan ik zeg. (Philémon: 9-21).
Een gewoon knoeiertje, die Onésimus, zoals er zoveel zijn. Is als slaaf in dienst van ene Philémon. Smeert 'm naar het veelbelovende Rome. Drukt en passent nog wat geld achterover voor de reis. Wat moet er nu in de grote stad van hem terecht komen? Niets natuurlijk. Hij heeft zichzelf als onbruikbaar getekend door zijn onbetrouwbaarheid. Philémon kan mogelijk gezegd hebben: "Het zát erin en het komt er uit. Ach, ik had ook níets aan die jongen. Wie zei dat ook weer: "Wat heeft een naam eigenlijk 'ín' " Onésimus- de voordélige- haal uit je winst. Laten we maar zó denken: beter kwijt dan rijk, al hééft het ook wat geld gekost"
Deze waardeloze knul komt in Rome in aanraking met Paulus, die gevangen zit omdat hij de mensen op Jezus wijst. Was Onésimus misschien óók gevangen gezet? Zo ja, dan zal het wel om heel wat minder edele redenen zijn geweest, dan die voor de apostel golden. Maar, hij lúistert; hij grijpt de kans van het goede contact áán. En dan gebeurt datgene, wat eigenlijk niet goed onder woorden is te brengen.
In Paulus' gedachteleven, zoals dat van oorsprong was: aards, 'ziels', is een andere manier van denken geboren, hij is steeds meer de dingen gaan bezien, zoals Jezus ze zou bezien (Op. 3:18). Hij is daar door een heel anders innerlijk gevormd mens geworden (Rom. 12:2). Die nieuwe-mens-in-hem geeft Paulus elke dag volop eten, doordat hij steeds naar Jeuzs kijkt voor goede voorbeelden (Hebr. 12:2). De oude mens krijgt eigenlijk geen voeding meer, die is op-sterven-na dood (Rom. 8:13). Daarom wordt Paulus' wezen steeds meer door de nieuwe natuur doordróngen, daardoor óvergenomen (Gal. 2:20). Hij gaat steeds meer op Jezus lijken en probeert ook anderen tot die hoogte te brengen (Gal. 4:19).
Paulus begint tegen Onésimus te spreken. Deze stelt zich voor die woorden open. Geestelijk gezien wordt zijn denken door dat van Paulus 'bevrucht'. Dat oude, geknoeide, knoeierige, slordige, ordeloze gedachteleven krijgt een metgezel; een nieuw, gezond, degelijk, opgeruimd, geordend denken begint vorm te krijgen. Onésimus geeft dat nieuwe leven een káns; waarom?! Had Philémon -een christen- indertijd een begeerte naar de dingen van God in zijn overleggingen geplant? Wel, Paulus zorgt dan prima voor de verzorging. Overigens: God gaf groeikracht (1 Cor. 3:6). Hoe?? Dát kan ik ook niet volgen. Zelfs al zou ik over meer gegevens beschikken, dan bleef dat toch een heerlijk geheim. God alleen kent de code. In ieder geval: Onésimus veranderde onherkenbaar: van onbruikbaar -níet chrestos- tot bruikbaar -wél chrestos-; van buitenstaander -níet christos- tot gelovige -wél christos-. Alweer zo'n leuke woordspeling, die bij vertaling verloren gaat. Hij werd zelfs - wie had dat ooit kunnen denken- een hártsvriend van Paulus.
Maar nú moest er ook hélemaal schoon schip worden gemaakt. God is geen God van wanorde. Zijn orde geeft vrede, waar anders iets van onvrede zou blijven (1 Cor. 14:33). Onésimus was een slaaf, die weggelopen was en gestolen had van zijn meester Philémon. Eerst moest hij naar zijn vroeger baas terug. Het dienstverband moest herstéld, de diefstal dóórgesproken, het tekort áángezuiverd worden. Alles van die vroegere incorrectheid diende eerst te worden rechtgezet.
En nu kan Philémon zich een 'voordeelbrenger', een 'Onésimus' voor Páulus tonen. Paulus weet ook wel, dat naar de harde zede van zijn tijd de doodstraf voor dergelijke slavenvergrijpen standaard was. Maar hij neemt zonder meer aan, dat Philémon mild zal zijn in zijn vonnis. Paulus laat zijn vriend helemaal vrij in zijn oordeelvorming. Toch gaat hij er eigenlijk van uit, dat Philémon zijn slaaf, nu -geestelijk gezien- zijn broeder- tot vrij man zal verklaren. En als zodanig zal Onésimus dan naar Paulus terugkeren om deze verder van dienst te zijn.
En u?!: al hebt u zich bekeerd, ook in ú kan nog zoveel zitten, dat vervormd, kliederig, slonzig en chaotisch is. U kunt ook nog zó aan al die aanlokkelijke, maar bedrieglijke verleidingen van de samenleving hangen: - roddelen en mopperen - veel te veel eten - lachen om dubieuze opmerkingen - mateloos wauwelen - meedoen aan overtrokken maatschappijkritiek .... ik noem maar wat: helemaal: Rome (zoals Rome Onésimus trok). En van uw denkkapitaal, uw geestkracht, die Gods werk op aarde behoorde te dienen, ontsteelt u iets aan Hem. U hebt die kwaliteiten nodig: - om nóg beter te trainen voor uw hobby; surfen voor mijn part - om nog meer te lezen over uw lievelingsonderwerp: ufo's; ik doe maar een greep.
Maar; ik meen te hebben ontdekt, dat iedereen wel eens een kans krijgt: de Goddelijke Wijsheid staat toch niet voor niets overal te roepen, waar de grote mensenconcentraties zijn (Spr. 1:20). Iedereen zal toch wel eens íemand tegenkomen, die hem of haar in het leven met de Heer een zetje vooruit geeft! Onésimus was een bofferd; je zult toch maar zo'n gaaf en gerijpt Christen als Paulus tegenkomen! Ga echter niet zitten wachten, tot ú zo'n supergangmaker ontmoet. Een paar wat mindere cracks na elkaar hebben tezamen óók een goed effect. Doe als Onésimus, zoek de goede, geestelijke contacten op. Vraag de Heer, of u ze mag ontmoeten. Och; het antwoord staat eigenlijk al in de bijbel. Ga geregeld naar de kerk, de samenkomst of de meeting (Hebr. 10:25). Luister naar de spreker. Onderzoek positief, wat er gezegd wordt, met een innerlijk, dat vooruit wil. En God zal u helpen om het goede te behouden (1 Thess. 5:21). En al die kleine gangmakers samen zijn ook wel een Paulus. Zet uw innerlijk ópen om vólop profijt van hen te hebben: niet stiekem op de rem trappen.
Hoe verging het Onésimus, die mééwerkte?: - Van slaaf werd hij vrije (want Philémon zal heus wel Paulus' verwachting hebben gehonoreerd). - Van iemand met een verleden tot iemand met een toekomst. - Van dwaas werd hij wijs. - Van waardelóós tot waardevól. Zo gaat het met mensen, die gebruik maken van de helpende hand, die God hun via andere mensen toesteekt.
Een vijfde kenmerk van de wedergeboorte is dus (samenvattend): Het vermogen om de ladder, die tot in de hemel reikt, te zíen (Gen. 28:12) en de sporten te beklimmen, gevormd door de diensten, die gerijpte gelovigen kunnen verlenen (Ef. 4:12).
Van sleutels, die konden wórden gebruikt, nadat een andere sleutel wás gebruikt.
Toen - Jezus in de omgeving van Caesarea Philippi gekomen was, vroeg Hij aan zijn discipelen: "Wie zeggen de ménsen, dat de Zoon des mensen is?!". En zij zeiden: "Sommigen: 'Johannes de Doper' Anderen: 'Elia'.. Weer anderen: 'Jeremia of één der profeten'. Hij zeide tot hen:'" Maar gíj: wie zegt gij dat Ik ben". Simon Petrus antwoordde en zei: "Gij zijt de Christus; De Zoon van de levende God!!". Jezus antwoordde en zei: "Zalig zijt gij, Simon Barjona, want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, Die in de hemelen is. En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt en op deze Petra zal ik mijn gemeen te bouwen en de poorten van het dodenrijk (!) zullen haar niet overweldigen Ik zal u de sleutels geven van het koninkrijk der hemelen. Wat gij op aarde ontbinden zult, zál ontbonden zijn in de hemelen". (Matth. 16:13-19).
Jezus bracht zijn discipelen naar een rustige plaats, waar ze -onder ons-zich konden bezinnen op allerlei vragen. Hij begon te spreken over Zichzelf als: de Zoon des mensen. Hij noemde zich heel dikwijls zo. Die aanduiding had Danií«l al eens gebruikt voor de grote, komende Verlosser (Dan. 7:13). Niemand had er tot dan toe erg in gehad, welke diepe betekenis deze titel had, die Jezus Zichzelf toekende. De profetie van Danií«l was immers helemaal 'buiten beeld geraakt'.. Géén hoorder had in de gaten, dat Hij met die benaming eigenlijk zei: "Ik ben de Man, waarnaar iedereen behoort uit te zien (Joh. 4:25,26)".
Nú werd het evenwel ernst. De tijd van opgang zou nu voor Jezus gevolgd worden door een tijd van neergang. Het absolute dieptepunt zou zijn: de dood aan een kruis (Gal. 3:13). Nu kwam het er voor de volgelingen op áán. Nu: vanaf nu moesten ze weten - werkelijk wéten- waarvoor ze stónden.
Eerst een inleidende vraag om de tongen los te maken: "Wie denken de goedwillende, welgezinde mensen dat Ik ben?". Niet mis: Johannes de Doper, Elia, Jeremia. Maar níet het begrip, dat van nu aan nódig was, nu de storm ging opsteken. Daarom, door nu naar de kernvraag: "Maar júllie! Wat denken júllie?". Petrus, de aanvoerder, antwoordde direct, namens allen, het lag al op het puntje van zijn tong: "U bent de Verlosser, rechtstreeks afkomstig van God. U bent het, waarop werd gewacht".
Dít was nodig, nu het beslissende gevecht naderde. Deze man had het begrepen. Hij was een gewoon mens van deze áárde, met een gewone aardse afstamming, maar: hij had oog voor het hemelse. Met zo iemand kon verder worden gewerkt. Aangenomen mocht worden, dat hij mede voor de anderen sprak. Een kerel als een róts; kerels als rotsen. Daarmee kon een fundament gelegd worden onder het grootse, dat komen ging: een gemeenschap, door alle eeuwen heen van vrouwen en mannen, die Jezus werkelijk hélemaal gingen volgen (Op. 14:4). Een gemeenschap zó diep levend (1 Petr. 2:5), dat ze eeuwig leven zouden vinden (Joh. 6:58) en zelfs de dood het nakijken zouden geven (Joh. 11:25). Zulk een man ; en achter hem iedereen die er net zo over dacht of over zou gaan denken- was het wáárd om een eervolle opdracht te krijgen.
"Mijn wegwijzers worden jullie. Je zult de mensen helpen om elke deur, die de toegang naar mijn wonderbaarlijke,- innerlijke- rijk afsluit, te openen. Hier: een hele bos sleutels, voor élke situatie; niet één - véle- eerst voor jezelf, dán voor anderen: pak áán!
Gezag geef Ik je ook; het machtwoord tegen de vijand, de satan; spreek het uit hier; in déze zichtbare wereld. Reken er op: het krijgt een geweldige echo in de ónzichtbare wereld (Mark. 16:17).
Ik ben het machtwoord vóór al die gebóndenen van de vijand (Luk. 13:16). Zég het: noem mijn naam in de sfeer van de aardse werkelijkheid. In de sfeer van de hemelse waarheid wordt er 'Amen' op gezegd".
Die Petrus hè; ik weet wel, ik wéét wel; er is nóg wel het een en ander over hem te zeggen. Hier toonde hij echter zijn diepste wezen. De deur naar álle 'gerommel in de marge' draaide hij dicht. Geen Elia, geen Jeremia, geen Johannes de Doper : neen: de Beloofde (Rom. 1:2), de Strijder, die de duivel zou verpletteren, wát het Hem ook kostte (Gen. 3:15), de Metgezel van God (Zach. 13:7), de Profeet (Deut. 18:15), de Voleinder Die alle volken zou verenigen (Gen. 49:10).
Hij slóót de deur naar alle armetierige begrippen. En daar stond hij (Petrus dus) met een hele bos sleutels voor álle deuren naar de gróte, ríjke begrippen. En: hij ging ze gebruiken; de eerste sleutel op de pinksterdag (Hand. 2:14-10). Een andere sleutel leerde hij kennen bij het visioen, aangevende dat allerlei oude vormen voorbij waren (Hand. 10:15,34). Een derde sleutel draaide hij om, toen hij Dorcas uit de dood liet ontwaken (Hand. 9:40). En het gíng maar door: hij maakte verlamden zó, dat hun 'boeien' werden ontbonden (Hand. 3:6,7); hij doorzag de slimste listen van satan (Hand. 5:3).
Zo ging het bij hem; zo kán het bij u gaan. Ja :; u bent bekeerd; u zit nu in dit boek te lezen. Ook voor ú een ogenblik van rustig overleg: úw Caesarea Philippi. Denk eens na; ook in úw leven komen nog tijden van storm en momenten van ingrijpende beslissingen. Bent u er kláár voor?
Bangelijk, verkeerd bescheiden, laf meegaand denken hóórt niet bij u. Jezus Christus ook voor ú: de helemaal Unieke (Hand. 4:12). Het ís geen arrogantie, wanneer u innerlijk weigert met Mohammedanen, Boeddhisten of Communisten op voet van gelijkheid te praten over kernvragen van het geloof. U hebt gekózen. Eén kan er maar de Ware zijn (Joh. 14:6). Eén kan er maar de Eerste zijn onder tienduizenden (Hoogl. 5:9,10). Voor hén is het Mohammed, Boeddha of Marx. Voor ú is het Jezus. Zíj laten hún eindje echt niet los. Dan u helemáál niet. Doe de deur dicht! - Dat hoeft niet onelegant. Wanneer een ander in vervoering raakt voor Krishna of Rama, glimlach dan niet honend-neerbuigend, kijk ook innerlijk niet hoogmoedig op die ander neer. De liefde kwetst immers niemands gevoel (1 Cor. 13:5). - U hoeft zich ook niet totáál voor die ander af te sluiten. Onderzoek gerust, wat hij te bieden heeft. Vraag God om wijsheid om het goede te behouden (1 Thess. 5:21); niet 'het goede daaruit', maar 'het goede'. - U behoeft niet bang te zijn voor Deze waardeloze knul komt in Rome in aanraking met Paulus, die gevangen zit omdat hij de mensen op Jezus wijst. Was Onésimus misschien óók gevangen gezet? Zo ja, dan zal het wel om heel wat minder edele redenen zijn geweest, dan die voor de apostel golden. Maar, hij lúistert; hij grijpt de kans van het contact met andersdenkenden over geestelijke zaken. Bent u ook maar enigszins ingeleid in de voortreffelijkheden van Jezus? Ja?! Ga dan het in aanraking komen met andere gedachtewerelden niet uit de weg. U gaat er alleen maar uw éigen Leidsman méér door vertrouwen (2 Tim. 1:12). Maar wanneer aan deze vanzelfsprekende voorwaarden is voldaan, herhaal ik tóch: doe dicht die deur!
De erkenning van Jezus Christus als Heer (Rom. 10:9) mag uiteraard geen lippendienst zijn. Nee, uw hárt dient er bij te zijn betrokken (Jes. 29:13). Van binnen behoort u voor Hem in vuur en vlam te staan (Luk. 24:32). Dan- draait u de deur goed- twijfelloos- dícht. En: u draait de deur naar Gods rijk ópen: voor uzelf en voor anderen. Nooit zal het voorkomen, dat er geen sleutel is. U zult wel eens moeten zoeken, maar tenslotte zult u juichen: "Gevonden', gevonden". En wéér zal een zilveren sleutel het slot van een gouden deur doen klikken.
Een vierde kenmerk van de wedergeboorte: De moed om alle schepen achter u te verbranden en de veldslag in te gaan onder de banier van Jezus alleen (Ps. 60:6).
3.2.5. Hoe een vrouw, die tegen de stroom in durfde roeien, de oever van het geluk bereikte.
- Er was een zekere man -Elkana- die twee vrouwen had, Hanna en Peninna. Peninna had kinderen, Hanna niet. (1 Sam. 1:1,2). - Elkana had Hanna lief, hoewel de HERE háár moedersschoot toegesloten had. Haar mededingster echter tergde haar voortdurend om haar tot drift te prikkelen; dan weende Hanna en at niet. (1 Sam. 1:5,6). - Haar man Elkana zei tot haar: "Hanna; waarom weent gij en waarom eet gij niet? Waarom zijt gij zo verdrietig gestemd? Ben ik u niet meer waard dan tíen zonen?"1 Sam. 1:7,8). - Eens - bij een tempelbezoek- stond Hanna op, en - bitter bedroefd- bad zij tot de HERE en weende zeer en deed een gelofte: "HERE der heerscharen; indien Gij werkelijk aan uw dienstmaag een mannelijke nakomeling geeft, dan zal ik dien voor zijn gehele leven aan U geven".(9-11). - Omdat Hanna (in haar lange gebed) bij zichzelf sprak en slechts haar lippen zich bewogen, maar haar stem niet te horen was, dacht Eli -de priester- dat zij dronken was en hij zei tot haar: "Hoe lang zult gij u als een beschonkene gedragen. Zorgt, dat gij uw roes kwijtraakt". Doch zíj zei: "Nee mijn heer; ik ben een diep bedroefde vrouw. Wijn noch bedwelmende drank heb ik gedronken; maar ik heb mijn hart uitgestort voor het aangezicht des HEREN".(:13-15).
- Eli antwoordde: "Ga heen in vrede en de God van Israí«l zal u geven, wat gij van Hem gebeden hebt". Toen ging die vrouw haars weegs, zij at weer en haar gelaat toonde geen droefheid meer. (: 17,18). - Een jáár later báárde Hanna een zoon en noemde hem Samuel; van den HERE gebeden. (:20). - (Toen haar zoon peuter af was), brachten zij en haar man hem tot Eli en zij zei: "Ik ben die vrouw, die hier bij ú stond om tot de HERE te bidden. Om déze jongen heb ik gebeden; en de HERE hééft mij gegeven wat ik van Hem gebeden heb!! Daarom sta ik hem aan de HERE af".(:25-28). - Daarna baarde Hanna nog drie zonen en twee dochters. (2:21).
Het was een hard lot, dat Hanna te dragen had: Geen kind: En dat in die tijd, toen een getrouwde vrouw zonder kinderen als eigenlijk onvolwaardig werd gezien. Geen kind: En dat in een land, waar de hoop leefde, op een toekomstige Verlosser. Iedere moeder van een kind kon er van dromen, dat uit háár nakomelingen die Bevrijder zou voortkomen. Maar: welke dromen kon een onvruchtbare dromen?! Geen kind: Maar wél die andere, die je toesiste: "Jij hebt de líefde van Elkana, maar ík heb zijn kinderen". Die ándere, die alles deed om jou je zelfbeheersing te doen verliezen. Omdat je op God vertrouwde, kwám het niet zó ver, maar van verdriet kon je gewoon niet eten. Geen kind: Terwijl je ze Elkana zó graag zou hebben gegund. Je híeld zoveel van elkaar. Soms probeerde hij te troosten met onbeholpen mannenwoorden. Ach, eigenlijk deden die meer zeer dan dat ze je hielpen. Geen kind: En God er om sméken en onverhoord blijven. Op de een of andere manier wéten, dat het zíjn tijd nog niet was. Het uitkermen: "O God! Wanner is het dan wél uw tijd?".
En toen kwam de climax: Tijdens het uitstapje ter gelegenheid van het jaarlijkse tempelbezoek zó bedroefd- zó óp- zó kapot. Hanna kon het alleen nog maar tegen Gód uitzeggen. En: dat dééd ze dan ook; hartstochtelijker en inniger dan ooit én met een heel bewuste gelofte erbij: "HERE; Als U mij een zoon geeft, dan geef ik hem aan U terug".
En nóg was de beproeving niet voorbij. Die priester; die Eli; dacht, dat ze drónken was; drong in dat beschadigde, gewonde, bloedende zielenleven door met harde, lelijke, beschadigende, wondende woorden. Maar: ze bleef in de rust; antwoordde gepast.
Toen kwam er die zegen van de priester en Hanna werd zó blij. Er viel een gewicht van haar af. De tijd van de HERE kwam. Ze stráálde. Al het lekkere picknick eten smaakte opeens zó goed.
Drie maanden volgden. Peninna treiterde: "Even dacht ik: Ze heeft het voor elkaar''. Meid, wat keek jíj verguld. Maar nu weten we het allebei weer precies hè". Was het dan toch verbeelding geweest?!
Weer drie maanden volgden; vól afnemende twijfel en tóenemend blíj weten. Daarna die zes maanden van zálige zekerheid. Peninna, die alleen nog maar kon narren: "'t Wordt vast een meisje; en als het een jongen is, moet je hem afstaan; je hebt het belóófd".
En toen: een jongen! Heerlijke jaren met je baby, later je peuter. Toch altijd weer dat gesar van Peninna: "Hoe is het?! Er komt eer nog niet gauw een bij hè! Wanneer je dat joch aan God hebt afgestaan, heb je wéér niets". Volhouden, trouw blijven aan je gelofte; en daarna: drie zonen, twee dochters. Was Peninna toen kláár? Peninna's geven het nóóit op. Ik hóór ze al: "Jij bent wel gek om dat lekkere jong aan dat tuig, die zonen van Eli (1 Sam. 2:12,13) toe te vertrouwen". Maar zelfs dáárin werd voorzien. Samuel groeide op die grauwe mestvaalt uit tot een prachtige bloem, een krachtige boom (1 Sam. 2:26), een oor vóór (1 Sam. 3:4) en een mond (1 Sam. 3:18) ván de HERE.
Alles zat Hanna tegen. Als een stroom probeerden de moeilijkheden haar mee te sleuren: - Jij bent gehandicapt. - Jij kunt nóóit een voormoeder van de Verwachte'' zijn. - Jij kunt aan Elkana níet geven, wat Peninna hem wél geeft. - Jij hebt God boos gemaakt, zodat Hij je niet wíl zegenen. Hij staat zelfs toe, dat zijn eigen priester jou afbekt. En later: - Je raakt je kind weer kwijt, je krijgt er geen ander voor terug. - Je kind zal kapot gaan aan die slechte omgeving. Wat zwóm die Hanna in tegen al die naar beneden zuigende krachten: - Ze liet de gedachte niet toe, 'dat het zeker niet voor haar weggelegd was'. - Ze liet haar droom niet los, dat ook zíj in haar nakomelingen van betekenis kon zijn voor haar volk. - Ze hield vast aan God, ook al leek hij háár in de steek te laten. - Ze liet zich niet verbitteren door de pastorale miskleun van Eli. - Ze stónd haar zo vurig begeerde zoon aan de HEER af, ook al had ze ná hem nog geen andere kinderen gekregen. - Ze vertrouwde haar zoon aan een gevaarlijke omgeving toe, omdat ze overwoog, dat de Here hem daar kon beschermen, nu zij hem voor de dienst van de Here en ná een gedane gelofte dáár had gebracht. - Daarbij deed ze, wat ze kon. Zorg voor zijn kleding had het joch dáár niet te verwachten. Geen nood; mams zorgde elk jaar voor een groter kostuum (1 Sam. 2:19). - en zó werd ze tenslotte de moeder van een schare van kinderen (1 Sam. 2:21) en één van die kinderen werd een geestelijke reus (1 Sam. 3:20,21).
Laten wij het licht nu eens van een ándere hoek laten invallen: een 'gelijkenis'. Twee kikkers vielen in een emmer met melk. Glad was de onverbiddelijk kil oprijzende wand bóven de melk. Ver -onbereikbaar ver- de lokkende bovenrand. Hoog boven de bodem het oppervlak van de melkzee. Géén mogelijkheden voor vastklampen en je afzetten. Geen klimmen en geen springen doenlijk. De ene kikker zei: "laat ik het reëel bekijken. Strijden is zinloos" En hij spreidde de pootjes en verdronk. Maar de andere kikker zei: " 'Nee' heb ik, 'ja' kan ik krijgen (Esther 4:16); ik zál actie blijven ontwikkelen; zal ik dan al ondergaan, dan zal ik stríjdende ten onder gaan". En hij trappelde... en hij trappelde... en uiteindelijk zat hij op een klontje boter.
Hanna had in elk stadium de pootjes kunnen strekken. Ze bleef echter dóórgaan, tot háár klontje boter er wás. Dat 'klontje boter' was evenwel niet haar dóel. Liefde tót God, trouw áán God, aanbidding ván God was haar motief. Lees er haar loflied óp God maar op na (1 Sam. 2:1-10). En toen dat motiéf er was, kwam daarnaast, als waardevol bijproduct, een zinvol, rijk en vruchtbaar leven.
En nu ú: u bént bekeerd, het leven met Jezus ís vreugd na vreugd na vreugd. Echter: kommer en kwel komen er ook in voor. Behalve heerlijke perioden vól overwinning (1 Cor. 15:57) zúllen er tijden zijn van weedom en geklaag (Esther 4:3), van rouwklacht en bitter noodgeschrei (Ps. 30:12), hoewel nóóit uw vermogen te boven gaande (1 Cor. 10:13).
Blíjf trappelen! Kijk niet naar de schijnbaar niet-te-verwrikken aardse werkelijkheden; houd uw blik gericht op Jezus, de wezenlijke, onwankelbare, hemelse Waarheid (Hebr. 12:2). Dank God onder álles (1 Thess. 5:18). Aanvaard, dat alle dingen u ten goede overkomen (Rom. 8:28). Dan wordt zelfs uw rampspoed op de duur veranderd in een oorzaak tot blijdschap (ps. 30:12). De bitterste beproeving wordt nóg tot heil (Jes. 38:17). Uw volharding bij het beproefd worden van uw bekering leidt tot de geboorte van dieper leven met de Heer. U krijgt vleugels als van een arend en alle mogelijke verdere hulp. Zó ontkomt u aan de stroom, die u wil meesleuren (Op. 12:14-16). Kortom: úw 'klontje boter' komt te voorschijn.
Ik wil sluiten met déze conclusie: - Een derde kenmerk van de wedergeboorte is: de moed om 'ja'te blijven zeggen tegen Gods plannen met u, wanneer alles in uw omgeving u aanspoort om nú maar eens 'nee' te zeggen.
3.2.4. Van een deur, die openging, toen een andere deur in het slot sprong.
- Naomi trok met haar beide schoondochters wég uit de plaats, waar ze vertoefd had. Toen ze onderweg waren om naar het land van Juda terug te keren, zei Naomi tot haar beide schoondochters: "Gaat heen, keert terug, ieder naar het huis van haar moeder. De HERE bewijze u liefde, zoals bij die bewezen hebt aan de gestorvenen en aan mij". Toen kuste Orpa haar schoonmoeder (ten afscheid), maar Ruth klemde zich aan haar vast en zei: "Dring er bij mij niet op aan, dat ik u in de steek zou laten. Uw volk is míjn volk en úw God is míjn God". (Ruth 1:7,8,14,16).
- Toen zei Boaz tot zijn knecht: "Bij wien behoort deze jonge vrouw". (Ruth 2:5).
- Boaz nam Ruth tot vrouw en zij baarde een zoon⦠Obed, de vader van Isaï, de vader van David. (Ruth 4:13,17).
Mét een man en twee zonen emigreerde Naomi naar Moab, toen er honger in het land Israel kwam. Na jaren keerde ze daarheen terug als weduwe met de weduwen van haar twee zoons. Maar vóór ze de beslissende stap deden, op het ogenblik, dat je nog redelijkerwijs naar Moab terug kon gaan, stond ze stil. Ze zei: "Weet wél, wat je doet. Daarginds liggen jullie achtergronden. Dáár heeft het leven aan jullie -jonge vrouwen- alles te bieden. Vóór jullie ligt het onbekende. Ik kan niet inzien, wat de toekomst dáár jullie voor moois zou kunnen geven".
Orpa was vér met haar schoonmoeder meegegaan. Ze had haar eigen goden prijsgegeven (Ruth 1:15)., omdat via Naomi de God van Israí«l indruk op haar had gemaakt. Maar nú: ze maakte zich los"- met moeite- maar: ze máákte zich los! en ze wandelde weg uit de geschiedenis.
Ruth echter hield vol. Ze was hecht met de God van Naomi verbonden geraakt. Ze kón het eenvoudig niet verdrágen dat Naomi over scheiding en terugkeer sprák. Ze wilde vooruit naar dát volk en díe God. En zo ging ze dóór met Naomi -en eigenlijk met God: onherroepelijk verder weg nu ván Moab en dichter naar Israel tóe. Ze gingen wonen, waar Naomi vroeger gewoond had. En toen was er die man, dat familielid. Hij kreeg óóg voor Ruth. Hij voldeed maar wát graag aan de verplichting van 'de adat' om haar te trouwen. Er werd een kindje geboren, de dichtbije voorvader van David, de verre voorvader van Jezus. Ruth had zich vástgeklemd, met hoeveel moeite dan ook, ze hád vastgehouden. Zó wandelde ze de geschiedenis binnen. De deur naar Moab en naar de onbekendheid was voor haar in het slot gevallen op het ogenblik dat Naomi en zij zwijgend doorliepen. Maar wíjd was op dat ogenblik een ándere deur opengesprongen: de deur naar een toekomst zó belangrijk en zó ver, dat pas wij weten hóe belangrijk en hóe vol vergezichten.
De hele geschiedenis doet mij denken aan een gedragspatroon van een bepaald soort vogels, ons in de bijbel geschetst. Eerst maar even de tekst:
- Als een arend, die zijn broedsel opwekt, óver zijn jongen zwééft, zijn wieken uitspreidt, er een opneemt en draagt op zijn vlerken- zó heeft hem de HERE geleid. (Deut. 32:11,12).
In het nest, hoog aan de rots geklemd: een adelaarsjong. Zijn vleugels zijn volgroeid, maar als hij nú niet leert vliegen, gaat de geschikte tijd voorbij: éérste gevaar. Hij zal maar blijven eten, beslag leggen op de tijd van de ouderdieren, niet volwassen worden, niet zelfstandig: kortom: er zal een onhoudbare toestand ontstaan: twééde gevaar. Er moet dus iets gebeuren. Het jong zal uit zijn traagheid opgetild moeten worden tot actie. De moederarend wekt nu haar kind op een zeer drastische wijze óp om te gaan vliegen. Eerst laat zij de voedselvoorziening een paar dagen achterwege. Daardoor wordt het jong via zijn radeloosheid geheel-en-al alert. De traagheid wijkt al terug. En dán gebeurt het; als ma dan eindelijk kómt, slaat ze met haar slagpennen het veilige plekje kapot! Het uitgehongerde jong móet zijn vleugels nu wel gebruiken. Die kunnen het licht geworden rompje wel éven dragen. Mams kijkt van boven nauwlettend toe. Natuurlijk worden die vleugeltjes moe. Maar dan schiet ma toe en vangt het neerstortende diertje op háár vleugels op. Ze draagt het vervolgens naar een rotsrichel. Daar hijgt het uit, in één klap véél volwassener geworden. Dadelijk gaat de jonge arend zélf fourageren. Over paardenmiddelen gesproken! Adelaars kunnen er ook wat van.
En nu Orpa en Ruth. Er zíjn verschillen; er is ook overeenstemming. Eerst maar die overeenstemming: Allereerst had de duivel ze fel verzocht, doordat ze op jonge leeftijd al weduwen werden. God vormde die verzoeking om tot een beproeving. Zouden ze -geschokt door wat ze hadden meegemaakt- het avontuur aandurven? Ze hádden de God van Israí«l al aanvaard. Ze wandelden nu in de richting van het beloofde land. Naomi werd een werktuig in Gods hand om de twee jonge vrouwen voor de keus te plaatsen. Het was of Gód door de woorden van Naomi tot hen sprak: "Nu is het de tijd om jullie meerdere mogelijkheden te gebruiken. Nog even; en jullie veilige nest ligt achter de kim. Eigenlijk is het dan wég. Als je nú doorloopt, is de teerling geworpen. Dan kún je niet meer terug". Toen kozen ze allebei. Orpa's mogelijkheden, haar 'vleugels' bleven ongebruikt. Maar Ruth: wat werden háár mogelijkheden gróóts. Wat werd haar avontuur-met-God de aanzet tot iets geweldigs. Wat námen de gebeurtenissen een hóge vlucht, toen zij haar vleugels ging óefenen. Over Orpa zeg ik verder niets. De bijbel zwijgt hier verder over, dus ik zwijg ook. In het voorbeeld van 'de jonge adelaar' loopt het met de 'niet vleugel gebruiker' wat triest. Maar het is maar een voorbeeld. Ik hoop altijd, dat het met Orpa ook nog wel een beetje goed is gekomen.
O ja, nu even het verschil. Voor deze twee vrouwen was de keus moeilijker dan voor die jonge arend. Dat dier móest wel vliegen. Zijn schuilplaats wás stuk. Zíj moesten welbewust hun veilige plekje prijsgeven. Maar ja: zíj waren ménsen. Die moeten nu eenmaal zwaardere proeven ondergaan dan dieren. Adeldom verplicht.
En ú: u bent bekeerd. U bent, net als Ruth, uit uw vertrouwde, verkeerde omgeving weggevlogen, terwijl u ook ánders had kunnen kiezen, zoals Orpa. Nu echter bent u alweer lang een geregelde bezoekster van een heel gezellige kerk met vrouwenverenigingen en nationale en internationale contacten. Binnenkort gaat u naar de grote wereldconferentie in Los Angeles. Zó knus allemaal. En nu komt tóch weer de keus: Wat doet u: - Blijft u veilig elke zondagmorgen in die geriefelijke kerkfauteuil. Blijft u congressen aflopen, bijbelstudies bezoeken, u behaaglijk wentelen in de harmonie van gelijkgezinden.... en daarmee úit!! Is dat dan toch weer niet een Orpa-nestje, dat bekeerden van stalende training afhoudt?! Of: - Gaat u er ook eens op uit met de evangelisatiekaravaan; aan deuren bellen om uit te nodigen voor de film; in de zenuwen zijn, als de banken leeg blijven, schrikken, als dieven kostbare uitrusting stelen; in gebed die angsten overwinnen. Dáár zijn de vleugels van Ruth, waarmee u opwiekt tot nooit vermoede hoogten. Kom in aktie, steek uw nek uit, beken kleur, durf op de tocht te gaan staan. God vangt u op, wanneer u moe bent. Elke keer, wanneer u tot een werkelijke inzet durft te komen, wordt u geoefend in het ándere denken.
De keus was voor Orpa en Ruth moeilijker dan voor die arend. Voor u - bekeerden- is de keus wéér iets moeilijker dan voor die twee vrouwen. Zíj werden voor de keus geplaatst: in het schijnveilige nestje blijven of uitvliegen. Voor ú is de gemeente een wérkelijk veilige schuilplaats. Nooit echter is de gemeente bedoeld als een met dons gevoerd nestje, waar u maar consumeert: preek na preek; zanggroep na zanggroep. U móet er van tijd tot tijd op uit. U moet uw vleugels oefenen, door met uw verworvenheden te werken. En daarna puft u weer uit temidden van uw broers en zussen. En kijk: in dat bepalen van de juiste momenten van uit- en invliegen hebt u net weer een wat lastiger opgave dan Orpa en Ruth. Maar ja, u bent mensen van nú, die veel meer kunnen weten dan mensen van tóen. Zwaardere proeven zijn redelijk. Adeldom verplicht.
Waar hádden we het echter over; juist: over de wedergeboorte. We zochten naar kenmerken daarvan. We hadden er al één. Nu het tweede: de moed om buiten uw overtrouwde omgeving te treden en op avontuur te gaan met God.