1.4.5 Het herstel van de planeet
Genesis 1:2-10: . . . de Geest van God zweefde over de wateren. God zei: Er zij licht, en er was licht. En God zag, dat het licht goed was, en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag. En God zei: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren, en dit make scheiding tussen wateren en wateren. En God maakte het uitspansel en Hij scheidde de wateren die onder het uitspansel waren, van de wateren die boven het uitspansel waren; en het was alzo. En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag. En God zei: Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge te voorschijn kome; en het was alzo. En God noemde het droge aarde, en de samengevloeide wateren noemde Hij zeeën. En God zag, dat het goed was.
God herstelt wat door toedoen van satan, de opperduivel, ziek is gemaakt. God liet de planeet waarmee Hij een plan had, niet in de steek ook al was ze nog zo misvormd. Zijn Geest bleef aanwezig hoe hopeloos alles ook was. En door de wonderen van Zijn natuurwetten trad geleidelijk aan herstel in. In de loop van miljoenen of miljarden jaren werd de brij, uit de ontploffing ontstaan, minder dik - steenklompen, steenbrokken, gruis, zand en modder regenden af. Zoveel jaren? En zo onbepaald?? Ach, wat doet de lengte van die periode ertoe! Wat is nu het schepsel tijd, vergeleken met de Schepper!! Het enige van belang was dat God had gesproken: Er zij licht, en aan het eind van de afregendag was er iets veranderd. De duisternis was niet altijd inktzwart meer. Heel zwak maar heel regelmatig schemerde er iets van licht. De zon deed pogingen om haar planeet aarde weer te koesteren. Dat licht werd heel langzaamaan sterker. Wat deed het ertoe, dat de opgeklopte massa van water en lucht de zonnestraling nog bijna helemaal tegenhield? De belofte van uitredding was er en die belofte was goed. Toen de tweede dag daar was, sprak God: Nu ontstaat er een uitspansel. Zwaartekracht en toenemende zonnestraling werkten samen. Het water begon zich uit de verstrengeling met de lucht los te maken, regende uiteindelijk ook af. De wereldbol was nu bedekt met één grote zee, zonder één snippertje land. Hoewel de zon nog steeds niet door de troebele atmosfeer heen kon komen, verwarmde zij toch al dat oeverloze zee-oppervlak. De bovenste laag verdampte, de ondoordringbaar lijkende wolkenmassa verdichtte zich, regende steeds weer iets verder uit. Heel geleidelijk aan werd het wolkendek minder absoluut. Het verborg echter nog steeds de zon. Het gevolg was: over de gehele planeet datzelfde eigenaardige diffuse licht, eenzelfde broeikastemperatuur. Op de derde dag zei God: Nu wil Ik land zien! De planeet zette uit, de bodem van de zee begon scheuren te vertonen, onder het wateroppervlak ontstonden de oervormen van de latere vastelanden. (Zelfs nú nog kunt u de oorspronkelijke samenhang van de huidige werelddelen vagelijk herkennen. U moet dan wel de ondiepe zeeën - tot 400 meter - bij de continenten rekenen). De wereldzee kon het vergrote bol-oppervlak niet meer bedekken, het hielp niet, dat de wolken steeds meer water prijsgaven, dunner en dunner werd hier en daar de allesoverdekkende laag.
25-02-2006, 16:36 geschreven door Gerritse
|