4.2.2.
Dood werk wordt weggeblazen; levend werk blijkt múúrvast
- De liefelijkheid van de HERE onze God, zij over ons
en bevestig Gij het werk onzer handen over ons, ja het werk onzer handen
bevestig dat (ps. 90:17).
Mozes laat in deze psalm een heel mensenleven de revue passeren. Wat ís het bestaan op aarde nu eigenlijk helemaal in het licht van de eeuwigheid. Atomen, die eerst tot andere bestanddelen van de materie behoorden, maakten een tijd lang deel uit van een menselijk lichaameen jaar of zes, voor onderdelen van de hersenen: drie.
Wanneer de levensgeest is geweken, gaan de op dat moment dienstdoende atomen weer terug naar de oorspronkelijke of weer andere verschijningsvormen van de stof(:3).
Wat kán een mens pauwentrots zijn op alle dingen, die hij gedaan heeft. Wanneer echter zijn aardse bestaan te niet gaat, vergaat na kortere of langere tijd ook zijn werk (:10).
Het is goed om beleidvol om te gaan met de op aarde beschikbare levensduur; om de dagen als het ware te téllen. Niet de tijd doden; dat is geen moord, maar zélfmoord. Als een wijze de tijd zinvol besteden (:12).
Daarom bidt Mozes aan God: wilt U ons met úw goedheid overstrómen (:14); Járen genoeg verstreken met werk, dat tijdverdrijf wás en verdriet en onvoldaanheid brácht (:15). Nú is het de tijd voor het góede, het heerlijke werk van God (:16). Alleen zulk werk wordt bevestigd.
Deze psalm laten oudejaarsavond christenen zo héérlijk over zich heen gaan. O, wat hapt dat héérlijk weg! Zij gaan na afloop van de dienst naar huis met het plezierige idee: ik kóm dan toch maar! Niet dat fanatieke van elke zondag, maar: ik ben géén onverschillige.
Deze kerkgang is naar mijn mening geen specimen van een levend werk (dit overigens terzijde).
Echter: dit schriftgedeelte heeft betekenis, niet alleen voor 31 december, maar voor elke dag van het jaar.
Ook onder u zullen er mensen zijn, die bij zichzelf daden opmerken, die eigenlijk niets anders zijn dan het opbouwen en uitdragen van een schijnbaar fraaie, maar in feite nutteloze overweging. Zo heb ik mensen bezig gezien, om de stelling te verdedigen, dat de gelovigen van de aarde worden weggenomen, vóórdat de echte grote christenvervolgingen komen. Zij noemden dat met een in die kringen gangbaar woord: de vóóropname. Daar werd zó veel energie in gestoken. Er bleef minder tijd over dan wel wenselijk was voor het échte werk:
- gebondenen vrij maken van hun boeien (Jes. 58:6)
- verdwaalden terugbrengen in de veiligheid (Matth. 18:12)
- verwonden verbinden (Luc. 10:34).
Er was het gevaar om met de mond vol tanden te staan wanneer een medegelovige nu eens niet de wóórden, maar de dáden zou willen testen.
Ach, ik zit deze mensen niet even stiekem te katten. Ik weet, dat velen van hen met hun resterende energie nóg veel voor Jezus deden. Maar ik had zo graag hun totále denkkracht doelmatig besteed gezien. Ik noem maar een voorbeeld. U zegt misschien:
- Waarom heeft hij nu altijd déze mensen bij de kop. Waarom nooit eens die lieden, die weer loofhuttenfeest gaan vieren en ook verder helemaal terugduiken in de joodse traditie.
- Waarom is hij blind voor al die mensen, die elke bijbeltekst net zo lang kneden, totdat die pasklaar is voor een bespiegeling, aangaande de bevrijding van Zuid-Amerika uit de kapitalistische terreur.
- Waarom zwijgt hij over lui, die zo nodig nóg weer eens een nieuwe bijbelstudieserie moeten schrijven.
- Waarom
Nu ja zeg, mijn uitgever zal mij aan zien komen met het uitdiepen van allerlei mogelijkheden. Hij hééft al zuurzoet gezegd:
Jij bent wel tot 2000 onder de pannen.
Moet hij daar 2020 van maken?
Leuke gedachtespinsels, gedweep met een aards volk, verwachting van een aardse revolutie, die nu eindelijk eens níet teleurstelt: ze worden weggeblazen; vervliegen als kaf in de wind.
Voor ieder, die zijn leven overdenkt, is het nú de tijd om God te vertrouwen voor blíj werk, dat je tot júbel brengt (Ps. 90:14).
Wedergeborene: bekijk uw daden eens opmerkzaam; vraag God om alles, wat daarin ondoelmatig is te vervangen door werk, dat de eeuwen en de eeuwigheid verduurt.
Een voorbeeld:
Toen Leo er die avond op uit ging, in het kader van het evangelisatiejaar, had hij Rogier als maat. Het was wel goed overlegde hij- om zo getweeën op pad te gaan (Mark. 6:7). Och, een wét was het niet; maar tóch, wanneer de een sprak, kon de ander bidden. Voorwaarde was natuurlijk wél, dat de grote Derde erbij was (Pr. 4:12).
Wat wás het koud; vroeger had hij met Rogier samengewerkt, maar ze waren wat uit elkaar geraakt. Tussen hén was op dit ogenblik óók een kilheid: de kilte van de onwennigheid. Gelukkig was er een groepsgebed geweest, vóór de koppels door de hele wijk uitzwermden. Dat hád al iets saamhorigheid gebracht.
Tien afwijzingen, één gesprek, twee vragenlijsten later, waren ze niet meer gereserveerd jegens elkaar als kennissen, maar warm-hartelijk als broers: toen belden ze voor de veertiende maal.
Daar binnen keek Henny met haar ouders t.v. Pa zei:
Twee mannen op de stoep. Een wat oudere en een jonge.
Ma opperde:
Jehovas?! Die wisten ons zelfs in Las Rosas te vinden.
Pa sprak ze in de gang. Ze mochten binnenkomen. O, dan waren het geen getuigen. Hij vond ze zeker goed volk.
Ze maakten een verkleumde indruk, maar hun ogen stráálden.
Van Gemerden.
Rogier de Waard,
stelden zij zich voor.
De t.v. ging uit. De jongste begon vragen te stellen vanaf een formulier. Pa en ma antwoordden beurtelings. Alle drie was je christen; je wist het van elkaar. Maar wat deed het góed om pa zo beslist tegen ánderen te horen zeggen:
Jezus is mijn Verlosser.
Die oudste man betrok jóu er ook in:
En jíj, hoe zou jíj die vraag nu beantwoorden?!(Matt. 16:16).
Je zei:
Ik denk er net zó over
en je vóelde mas blijdschap.
Al gauw gingen ze weg:
Leuke lui,
zei pa.
Beleefd ook, handen geven, vriendelijk, bescheiden (Phill. 4:5). Geen gedram over van dit en van dat; lieten je in je waarde. Maar toch: wat háálde dit nu úit: we waren toch al gelovigen.
Ja.
(mams):
Maar toch had het voor míj althans- nut. Soms denk ik wel eens, dat er maar weinig van ons soort zijn, en dan komen daar twee wildvreemden vertellen, dat ze óók van Jezus houden. Opeens wist ik het weer: er zijn er dúizenden zoals wij (1 Kon. 19:18). Dit wás goed werk. En dat ik Henny nu ook hóórde zeggen, dat ze de Heer liefheeft
dat kwam er dan toch maar úit.
Leo en Rogier brachten op dat moment verslag uit aan hun medestrijders. En er was vreugde (Hand. 15:3).
Kijk, zon eenvoudig handelen van die twee enquêteurtjes:
- familie Hattink werd er door gesmeed tot nog grotere eenheid in God en Jezus.
- Zij tweeën Leo en Rogier- kwamen elkaar nader in de Heer.
- De andere duos hadden het heus niet allemaal zó feestelijk gehad. Maar zíj werden door hun verslag aangevuurd (Hebr. 10:25).
Dit is nu goed, bestendig werk. Dit wordt bevestigd.
O ja, nog even drie na-opmerkingen:
Ik deed daareven wat lacherig over allerlei mensen met veelsoortige ideeën. Even ging er een vreemde gedachte door mij heen:
Dank u God:
- Dat ík niet in de vooropname geloof.
- Dat ík niet met zon donkere, diep ernstige stem Sjaloom hoef te zeggen.
- Dat ík niet elke bevrijdingsbeweging behoef te bejubelen om dan later girootjes uit te moeten schrijven voor hún slachtoffers.
- Dat ík niet alle dagen van de week alle fijne venten behoef af te karren, zonder ooit iets écht te leren (2 Tim. 3:7).
Ik dacht het maar even, in een flits. Och, misschien was het ook alleen maar een van buiten komende verzoeking (Jac. 1:14). In ieder geval: ik moest opeens denken aan die Farizeeër, die het ook zo puur best met zichzelf getroffen had (Luc. 18:11). En ik wist het weer: al ben je zó uitgerekend, dat je in geen enkele valkuil van medemenselijkheid of dialoog met het mohammedanisme meer trapt
als je de liefde niet hebt, haalt het allemaal níets uit (1 Cor. 13:2).
Dan zou je het moeten beleven dat domoren met een warm hart, je nóg voorgingen (Matt. 21:31). En toen ben ik toch maar weer gaan bidden om liefde, dat verreweg voornaamste bouwelement van het geloof (1 Cor. 13:13).
Ooit eens (0.5) beloofde ik, zo weinig mogelijk vreemde woorden te gebruiken. En nu tóch: specimen. Wel, je komt er niet helemaal onderuit. Als je tienmaal het woord voorbeeld gebruikt moet je wel eens wat afwisseling brengen. Maar: ik blijf op dit punt alert, opmerkzaam bedoel ik.
Natuurlijk had ik dat zo-even bést door: die steek-onder-water betreffende die bijbelstudiebrengers. Ik heb er tot nu toe niets over gezegd.
Allicht,
denkt u:
Hij gaat de tak, waarop hij zélf zit, niet dóórzagen!
Nee, zo is het niet. Inderdaad, er is geen eind aan boeken schrijven. En al die vele boeken brengen de mensen soms in de war (Pred. 12:12).
Even twijfelde ik; mijn kast staat vól boeken over het geloof van andere vlijtige venten. Ik lees ze nóóit. Ik dacht aan ál die kasten, waar straks míjn boeken ongelezen zullen staan.
Tóch een dood werk, ook dít?!
Maar ik dóe het zo graag. Ik vind het zo jammer, om al die leuke dingen, die ik hoor en meemaak, níet vast te leggen. De Heer weet, dat ik oprecht ben. Ach, ik ga nog maar even verder. En ik bid de Heer:
- Wilt U geven, dat mijn boeken geen verdriet geven, maar vreugde.
- Wilt U maken, dat het geen muurbloempjes worden, maar veelgevraagde denkpartners.
20-12-2008, 19:08 geschreven door Gerritse
|