4.1.2.
Levende werken: een vanzelfsprekende zaak
- Ik (Jezus) wéét uwe werken (gemeente te Efeze)
én inspanningen
én uw volharding
én dat gij de kwaden niet kúnt verdragen, en hén op de proef hebt gesteld, die zeggen, dat zij apostelen zijn, maar het níet zijn en dat gij hen leugenaars hebt bevonden en gij hebt volharding en hebt verdragen om mijns naams wil en gij zijt niet moede geworden
Maar: Ik heb tégen u, dat gij uw éérste liefde verzaakt hebt
doe weer uw éérste werken! (Op. 2:2-5).
Direct zult u zeggen:
Hé, waarom heb je vers vijf niet volledig uitgeschreven?
Wel gewoon hierom: bij 4.3.1.2. ga ik daarop veel dieper in. Ik wil mijn kruit niet voortijdig verschieten. Daarom had ik die tekst nu eigenlijk liever helemaal niet gebruikt. Maar dat kón eenvoudig niet. In het geheel van drie tot en met vijf is vijf de bepalende tekst. Daar kon ik eenvoudig niet omheen.
Ik zag er dus wel iets over, maar: mondjesmaat. Immers: drie en vier worden zó overheerst door vijf, dat ze eigenlijk wel eens te veel in de schaduw blijven. Dát is toch weer jammer: het licht dus óók eens op déze teksten:
Wat dééd deze gemeente fijne dingen:
Hoor maar
léés maar:
- men spande zich ín
- men hield vol
- men had de valse noten in de gezinsharmonie direct in de gaten
- men tuinde niet argeloos in allerlei opschepperige praatjes
- men was niet bang voor een uit de hoogte: Weet je wel, wie ik ben!
- men kon geestelijk beoordelen en geestelijk ontmaskeren
- men kon allerlei tegenspoed verdragen, die het volgen van Jezus met zich bracht
- men riep niet moedeloos: Als ik geweten had, dat er zoveel aan vast zat, was ik nergens aan begonnen.
En: dat was nog maar een flauwe afspiegeling van wat het geweest was en wat het behoorde te zijn. Wat moeten die éérste werken dan wel geweest zijn!
Zoals echter afgesproken, bewaren wij die tot 4.3.
Maar: wat er nog van over is, dat is al heel indrukwekkend. De apostel beschouwt dit echter als zó vanzelfsprekend, dat hij de gemeente Efeze oproept, om van dat mindere, dat overgebleven wás, terug te klauteren naar het méérdere, dat was bedoeld en gedurende enige tijd ook gegrépen.
Als u ooit dat méérdere wilt grijpen, is het tóch goed, dat wij dit vanzelfsprekend geachte mindere eens nauwkeurig bezien. Laten wij nagaan, wát daarvan in ons christendom voorkomt:
- Inspanning: geregeld lezen in Gods goede boek (Deut. 17:19), de bóódschap daarin als het ware ópeten (Jer. 15:16), naar het goud van de diepe bedoeling delven, met het woord van God je gedachten willen doordrénken (Deut. 6:8).
(Ik neem hier en in de nu volgende opsomming aan, dat de Efeziërs althans aan díe eisen voldeden).
De wedergeboorte wil u tot deze inspanning leiden; níet tegenspartelen dus, níet lui zijn (Hebr. 12:15).
- Volhouden: niet direct weglopen bij een beetje tegenwind, niet om het minste of geringste een andere kring opzoeken, niet bij wat onbegrip of een misverstand ach en wee roepen. In uw gemeente blijven, zolang u daar nog echt iets vindt, maar als u er blijft- ook niet mopperen of onrust stoken. Misschien zult u eens een groep ontgroeien en afscheid móeten nemen. In zulke situaties toch in ieder geval de hand van de Here Jezus blijven vasthouden.
- Muzikaliteit: direct dissonanten van roddel, laster en verzinsels onderscheiden. De geboorte uit God geeft u een muzikaal geestelijk oor.
- Schranderheid: het hoofd kóel kunnen houden, wanneer een goed gebekte een stortvloed van leuk klinkende woorden over u uitgiet. Níet direct denken:
Het zal wel fout zijn.
En ook niet:
Het zal wel goed zijn.
Koppetje erbij kunnen houden.
Niet in tijd van ja-en-nee zijn omgepraat. Ook niet bot afgesloten zijn als een oester. Ook de jongens, die zo vlot zijn met de pen zoals er hier een bezig is- góed in de gaten houden.
- Flinkheid: lafheid komt zo veel voor. Wanneer er iemand een groot woord heeft, schrompelen vele anderen voor hem ineen. Niet bedeesd zwijgen, ook niet onhebbelijk worden, hoffelijk blijven, maar wél beweringen willen toetsen aan de bijbel. Van dat toetsen níet afzien.
- Kennis: niet alleen: wíllen toetsen, maar ook kúnnen toetsen. Vriendelijk maar beslist opgeblazen ballonnetjes durven dóórprikken. Weten, dat zoiets werkelijke liefde is, óók jegens de ballonnenblázer.
- Nuchterheid: weten, dat een soldaat in het leger van Jezus geregeld wordt ingezet in de frontlinie. Vernederingen, kwetsende behandeling, uit-zijn-waarde-gehaald-worden, ondankbaarheid: die situaties niet langer ontsteld ontvluchten. Inzien, dat het een kogelregen vanuit de hel is. Maar één dekking zoeken: bij God (Ps. 144:2).
- Onvermoeibaarheid: niet na vijf, tien, twintig jaar zeggen:
Laat nu een ander zich maar eens laten koejeneren.
Nee, als u zeker weet, dat een níeuwe taak in Gods rijk u wacht: de schouders er onder, al zijn ook die schouders nog beurs van een eerdere vracht.
Teruggedrongen van grotere hoogte, was de gemeente Efeze althans nog dáár. U wedergeborene: deze werken zijn voor ú: levende werken. U bent er nog naar op wég. Zeg niet:
Zo bezig zijn
maar at bereik ik nóóit.
Deze gezonde, dappere daden, ze spreken zo vanzelf: u móet ze bereiken en u wílt ze bereiken
en u kúnt ze bereiken.
Sla de klimijzers in de rotsspleten, medebergbeklimmers! Boven aan het touw wordt krachtig en gelijkmatig getrokken. U zult nieuwe plateaus bereiken, nieuwe uitzichten zien. U zult ook ontdekken o, u wéét het eigenlijk al- wie u zo krachtig hogerop brácht. U zult uitroepen:
Tot hiertoe heeft mij de Heer geholpen! (1 Sam. 7:12).
God wilde van mij levende werken. Hij verwáchtte ze van mij. Door de wedergeboorte bond Hij mij vast aan zijn touw. Ik ben zo blij, dat ik mij heb láten vastbinden. Hij heeft mij nu verder naar zich toegetrokken met een koord van liefde (Hos. 11:4).
Wat is het hier heerlijk
zo ruim
zo fris
hier hóór ik
dit is mijn niveau
dat spreekt toch eigenlijk vanzelf.
Hé, daargínds: ik word gewénkt: er is nog méér perspectief. Langs deze wand maar verder (Phil. 3:16).
20-10-2008, 13:59 geschreven door Gerritse
|