3.5.4. Wedergeborenen gaan volgens de waarheid van Gods koninkrijk ook zélf koninklijk leven.
Er ís een beloofd land, een glanzende realiteit van God: zíjn koninkrijk.
Voor ongeestelijke mensen, die alleen op het kompas van hun zielenleven varen, is dat land een utopia''. Wááááát??..."" - Door de wandel in de hemelse gewesten (Ef. 2:6) de satan en zijn helpers wegdrijven uit de geestelijke wereld (Luk. 10:18) in de naam van Jezus Christus, de Zoon van de levende God (Mark. 16:17)? (sorry hoor: even een voorschotje op de volgende delen). - Overwinning over ziekten van je lichaam..... je ziel!... je geest? (Jes. 53:4). - In dít leven al een begin van inzicht krijgen (1 Joh. 5:20). Het nú al gaan beleven, dat raadsels (Spr. 1:5,6) iets van hun beklemming verliezen (zelfde tekst). - Niet langer je zo dóód voelen onder je niet áf te leren hebbelijkheden en ónhebbelijkheden (Rom. 7:24). Niet langer je zo vies voelen'in je oude plunje? (Zach. 3:3). - Niet langer treuren over dat innerlijk, dat maar niet schoon wíl worden (Ez. 22:4). - Je niet meer waardeloos en onnut voelen, ongeschikt als vertegenwoordiger van God? - Niet meer slááf zijn van allerlei stemmingen? (2 Petr. 2:19)
Ach nee; men zégt nu wel, dat 'het koninkrijk van God' dit alles en nog veel meer inhoudt (3.5.1.). Dat zál ook wel, maar het is vást niet bedoeld voor míj in mijn toestand van dít ogenblik. Het zal wel voor ergens anders zijn en voor láter en voor íemand anders.
Maar ú werd door Gods genade wedergeboren; ú zág: het wás bereikbaar, het wás niet voor een andere plaats en een andere tijd en een ander mens. Het was voor hier ;en het was voor ú; en het was voor nú (3.5.2.).
En toen wachtte u ook niet; u ging deel krijgen aan dat, waarvoor u oog had gekregen (3.5.3.).
- De geestelijke mens beoordeelt alle dingen, zelf echter wordt hij door niemand beoordeeld (1 Cor. 2:15).
U wandelt in Gods landschap. U ziet achtergronden, die u nooit eerder zag, u doorziet situaties; verbanden worden u duidelijk (Col. 2:2). Ik zou nog wel andere teksten kunnen noemen dan deze, maar ik wil wat materiaal bewaren voor de climax in volgende delen. Dit voor het geval, dat een enkele fijnproever zegt: "Wat typisch, dat hij díe fles nog niet ontkurkt!"
Nu komt er een zinsnede, waar u bár voorzichtig mee moet zijn; attentie, attentie.
In Gods koninkrijk wandelt u als een koningszoon, als de dochter van een koning, als prinsen en prinsessen (Ps. 45:14). Worden koningskinderen in het gewone leven veel gekritiseerd? Zitten daar veel onzinnigheden van absoluut ondeskundigen bij? Nou, reken maar! Moeten zij er zich ál te veel van aantrekken? ; ze zouden wel gek zijn, als ze dat deden!
Ongeestelijke mensen snappen niets van u, geestelijk koningskind en dat geldt heus niet alleen voor óngelovigen. Het geldt ook voor sympathisanten va God en volgelingen van Jezus, die 'aan de buitenkant' zijn gebleven. Ze zullen u beoordelen, oordelen, veroordelen misschien. Ze hébben u echter niet te beoordelen, ze missen daartoe de rechte deskundigheid. Het ráákt u niet, wat zij in hun onbegrip zeggen (1 Cor. 4:3); u bent voor hun kritiek onaantastbaar (Spr. 29:25).
Nou, nou; even tegengas; dit geldt alléén maar, als u écht wedergeboren bent. Hoe mérkt u nu, dat u voor wat betreft uw houding ten opzichte van kritiek 'safe zit'. - Als u rustig kunt luisteren naar wat mensen over u zeggen (Joh. 8:52), zonder dat u in paniek raakt. - Als u uit hun opmerkingen datgene weet te halen, waar u tóch wel lering uit kunt trekken (1 Thess. 5:21). - Als u soepelheid van geest hebt om zo nu en dan wat zeil te minderen zonder één streep koerscorrectie (1 Cor. :20-22). - Als liefde tot alle medemensen in uw hart blijft, ook op het momént, dat één zo'n medemens u afblaft (Luk. 23:34). - Als er zelfs geen schijn of schaduw is van verachting, maar alleen van bewogen wíllen helpen (Matt. 9:36). ; dán bent u zo'n onaantastbare, zo iemand die bóven het niveau van die beoordelaars staat. Wanneer u echter zegt: - Ik kán eenvoudig het geduld niet opbrengen om zelfs maar kénnis te nemen van al dat kwaadaardige geleuter. - Ik hóef niet te keuren, ik hóef niet te schiften, ik héb geen boodschap aan die lui, ik kán niets van hen leren; ik weet alles al rechtstreeks van God (1 Joh. 2:27). - Ik ga door "'met de zeilen volgebrast; ik hoef geen ''reefje te leggen, waar het past ik zal nooit één uitspraak verzachten. - Die critici haten mij. Maar dan haten ze God; zou ik dan die volgelingen van Satan ook niet ver-a-f-schu-wen (Ps. 139:21): - Die domoren, die verharden'; ik zíe ze al vastlopen" ... dán, dan bent u zo'n onaantastbare niét, dan staat u níet op dat hoge, geestelijke niveau. Wilt u eerst de tuigage van uw geloofsschip eens duchtig onder handen nemen. Dan kunt u daarna met récht zeggen: "'t Stáát er toch!" Och, en dan zegt u dat misschien niet eens meer.
O ja, voor ik het vergeet: ik doe soms wel eens over-omzichtig, een tikje zwaar-op-de-hand. Laat ik er nu goed om denken, dat we er wél allemaal schik in moeten blijven houden. Het christendom hoeft niet de levensstijl te zijn van de constante schaterlach. Maar; de glimlach hóórt erbij. De wedergeborene wéét van lachen (Ps. 126:2), van blijdschap (Jes. 35:10), van vrolijkheid (Lev. 23:40)en feest (Spr. 15:15). Als ik daar soms wat te weinig op wijs, neem me dat dan niet al te kwalijk. Dóet u er zelf wat humor bij, wanneer mijn stampotten wat ál te zwaar worden. Ja?!... dank u; vreugd trekt mensen (Neh. 8:11).
Dus koningskinderen, wat hoort níet bij uw wandelen voor Gods aangezicht (Ps. 41:13) in zijn lusthof: vrees voor mensen (Ps. 56:12) en wat hoort er wél bij: kennis van God (2 Petr. 3:18).
- God heeft ons bekwaam gemaakt om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet 'van de letter', maar 'van de Geest' want: de letter doodt; maar de Geest maakt lévend! (2 Cor. 3:16).
Als wedergeborene hebt u geen enkele reden om verwaand te zijn. u zelf doet eigenlijk niets dan medewerken aan de genade van God. U hebt echter wél redenen te over om dánkbaar te zijn. U hoeft niet meer -zoals u wel gedaan hébt- werktuigelijk te zeggen: "O Heer, ik prijs en ik lóóf U". U hoeft niet meer met uw mond vol tanden te staan, wanneer iemand vraagt: "En waarom dan wel" U kunt nú zeggen: "Als koningskind ben ik niet alleen thúis in het paleis; ik heb er nog een nieuwe baan ook; een veel betere dan mijn vroegere stiel. In Gods geestelijke wereld mag ik volgens zíjn geestelijke wetten leven. Die levenswijze mag ik nog aan ánderen leren ook." En wanneer de vraagsteller volhoudt: "En waar zit dat 'veel betere'dan wel in" brandt u helemaal los: "God heeft normen gesteld voor het leven. De tien Geboden (Ex. 20:1-7) zijn die normen in heel kort bestek (Matth. 5:27-28). Zij gelden niet alleen voor Joden en Christenen, maar voor álle mensen. Aan die regels van God kan niemand zonder meer voldoen. Die onveranderlijke, onvergankelijke (Matth. 5:18) richtlijnen zijn van hemelse orde. Een ongeestelijk mensen is van áárds kaliber. Nooit komt hij heen over de kloof tussen hem en die anders sfeer". En u gaat verder:
"Een voorbeeld: God zegt: 'Gij zult niet doden'(Ex. 20:13). Dat betekent allereerst: niet iemand lichamelijk doden, maar óók: niet iemand in zijn zielen- of geestesleven dodelijk bedreigen, bijvoorbeeld door geroddel. Daarbij komt nog, dat alles verboden is, wat tot moord kan léiden: jaloezie, woede, haat. Ik heb vroeger geprobeerd, volgens die eis en alle andere eisen te leven. Als ongeestelijk mens lukte het echter niet, zélfs niet ná mijn bekering. Mijn job was tóen: er nooit in kunnen slagen om stiekemheid, humeurigheid en kuiperij definitief te overwinnen. Wat een baan; zo uitzichtloos; dat getob had nog geen toekomst ook. Het hoorde niet bij de nieuwe tijd van God (Hebr. 8:13). Ik zou doodgegaan zijn (Rom. 7:9,10) aan die tóch zo rechtvaardige wet (Rom. 7:11,12).
God echter had de oplossing klaar. Hij ís niet onredelijk. Hij gééft geen wet, die nooit te houden is. Hij boog mijn wanhoop om tot zóeken. De wet leidde mij als een hárde meester naar de góede Meester (Gal. 3:24). Na mijn bekering wist ik in ieder geval dít: - Jezus heeft de overwinning over de duivel -de aanstoker tót de zonde- behaald. - Jezus heeft al míjn schulden, als gevolg van míjn zonden, betaald. Dat was nodig, want, al wás ik opgestookt, ik blééf verantwoordelijk. Na mijn wedergeboorte echter weet ik meer, véél mee: - Jezus heeft -door zijn overwinning- voor God de weg naar mijn géést gebaand. - Jezus maakte het zo mogelijk, dat Gods Geest bij mij nieuw leven verwekte. Gods wet is en blijft van hemelse orde. Maar het nieuwe leven in mij is van hetzelfde niveau.
Mijn job is nú: er wél in kunnen slagen achterdocht, gemelijkheid en antipathie weg te jagen. Wat een báán!: zo vól toekomst. Helemaal horend bij Gods nieuwe orde (Jer. 31:31). Elke dag word ik meer levend door diezelfde wet van vroeger! Ik sta er zo vrij tegenover. Ik zou nu wel willen spreken van 'de wet van de vrijheid'(Jac. 1:25). Het is niet meer: 'Gij zult niet dóden'. Het is 'gij zúlt niet doden'. De klemtoon ligt er nog, maar niet bedreigend meer, maar geruststellend.
Vroeger stond ik ónder de wet (Rom. 2:12, 6:14) en oog in oog met de verleidingen tot zonde. Nú sta ik boven die verleiding en op voet van gelijkheid met de wet. En dat goede nieuws is er voor iedereen en overal. Al die mensen mochten eerst allemaal tot bekering komen (Hand. 17:30). Ze mogen nu nog allemaal wédergeboren worden ook! En ik; ik mag het doorvertellen.
Kijk: dat is nu 'dat veel betere' zó tevreden"
Deel van uw wandel als koningskinderen is dus: niet meer leven met de dood in uw schoenen, maar met het leven in uw hart.
- (God zegt Ik zal rein water over u sprengen en gij zult rein worden; van ál uw onreinheid en van ál uw afgoden zal Ik u reinigen. Een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste. Het hart van stéén zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven (Ez. 36:25).
Hiervoor spraken wij over het niet kúnnen voldoen aan Gods normen. Iemand zal mogelijk opmerken: "Nou; zúllen we Gods eisen niet zo precies nakomen; zó nauw steekt dat toch niet! Hij zal het toch niet zó kwalijk nemen! Hij is toch líefde, zeggen ze". Nu is dit eigenlijk 'deel twee-stof', maar héél kort nog even het volgende: Gods aanwijzingen met betrekking tot onze levensstijl zijn voor ons béstwil. Wanneer we ze niet volgen, helpen we onszelf in de puree. Niet Híj brengt ons in moeilijkheden, wij doen dat. Zélf wandelen wij de koortsverwekkende moerassen, de van-slangen-vergeven-oerwouden, de verraderlijke drijfzanden van satan binnen. Zelfs onze bekering brengt ons niet afdoende buiten de gevarenzone. Wij kunnen Gods aanwijzingen niet volgen, omdat wij geen 'decoder' hebben voor zijn signalen. Dat is echter geen verontschuldiging. Die decoder stáát tot onze beschikking. Hij heeft als naam: 'wedergeboorte'. Ingeboren worden in Gods rijk betekent, dat we Gods richtlijnen wél kunnen ontvangen en wél wijken van moerassen, oerwouden en drijfzanden. Ingeboren worden in Gods rijk is dus geen luxe, iets, wat je 'erbij' kunt doen of niet, ; nee; het is onontbeerlijk om wérkelijk schoon en heel het worden. Daarom bekeerden: doorgaan; geen 'kwart' werk. Ruim baan voor God, wanneer Hij uw denkwereld wil beginnen te veranderen. Daarom, wedergeborenen: dóórgaan; geen half werk. Ruim baan voor God, wanneer Hij verder wil gaan met het herordenen van uw gedachteleven.
Het is zó nodig, al bent u nóg zo'n keurig iemand, vanuit de 'onzichtbare wereld' bezien: (Col. 1:16) - zijn uw ziel en zelfs uw geest besmet door onzindelijk, onfris, ondeugdelijk denken. Dat denken heeft zich met die ziel en met die geest verbonden als melaatsheid met de huid. - Hebt u allerlei belangen, die ten onrechte in het middelpunt van uw overleggingen staan. U vereert geld, positie, status, hobby's, stokpaardjes, seks, leerstellingen, enz., alsof het góden zijn. - Is uw hart (uw ziel) verhard (versteend), zoals een lever door overmatig alcoholgebruik verhardt. Die onstoffelijke verharding wordt veroorzaakt door voortdurend contact met vergiftigde gedachten. U drinkt u maar de ene roes na de andere aan haat en minachting en vuile praat en angst en .... (enz.). Het afsterven van die ziel van u ís al begonnen. - Is uw geest verkommerd, doordat in het centrum iets of iemand ánders staat dan Hij, Die er thuis hoort.
Wanneer u wordt wedergeboren, dán pas krijgt het genezingsproces, bij uw bekering begonnen, echt volop kans: - God sprenkelt goede, frisse ideeën over u heen. Alle muffe, stoffige, beschimmelde overleggingen vluchten (Jac. 4:7). - Alle afgoden worden weggedreven van de troon, waarop ze wederrechtelijk zaten. Die troon komt vrij voor de rechtmatige eigenaar (Jac. 4:5). - Uw hart wordt zó vernieuwd, dat gesproken kan worden van een totale renovatie. Het is evenwel niet zo, dat u een andere identiteit krijgt. Nee, de oorspronkelijke persoonlijkheid, die God voor u bedoeld had, komt openbaar. - Uw geest wordt zó verzorgd, zó gezond gemaakt, dat alles daar nieuw en verruimd gaat werken.
U; koningskind; nieuwgeborene; functioneert in Gods huishouding, in zijn maatschappij, met schoongewassen gedachten; een ontvankelijk, gevoelig, daadkrachtig zielenleven; een opmerkzame, soepele, energieke geest. Op zulke mensen wacht de wereld (Rom. 8:19). Vroeger sjouwde u met problemen. Maar alle andere problemensjouwers zeiden: "nou en", ook ná uw bekering. Ondanks bekering was er nog geen wézenlijke verandering. Nu hanteert u als een bedreven vendelzwaaister de banier van de overwinning (Ps. 60:6) en alle problemensjouwers roepen: "Kijk haar"
Weet u nog, hoe Joke in deel twee (2.6.4.9.) tegen Jan zei: "We moeten onze bekering eigenlijk verduurzamen. Zou daarvoor niet ergens een mogelijkheid zijn. Mijn giropasje is indertijd geplastificeerd. Daardoor is het nu -na jaren- nog helemaal toonbaar. Ik wil mijn blijdschap houden, die ook 'plastificeren', zo gezegd" U -gelukkige- hebt de mogelijkheid voor dat verduurzamen gevonden. Die mogelijkheid draagt een naam, even wárm als 'plastificeren' kíl is.
Die Jo; hoe zou het toch met haar gáán?!
- Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk, Gode ten eigendom; óm de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht (1 Petrus 2:9).
Er was eens een unieke kunstcollectie, zó mooi, zó uitgebreid, zó rijk geschakeerd. Zij zou alleen maar tot haar recht komen, als ze ópgesteld, úitgestald, ópgehangen werd in een koninklijke omgeving. Een verantwoorde behuizing wás in aanbouw, maar nog lang niet klaar; de verzameling moest ergens bewaard worden tot alles gereed was voor een waardige expositie.
Op een afgelegen plaats ,een loods in een verlaten bos- stond alles jaren en jaren lang opgestapeld. Grauwgejast magazijnpersoneel hield toezicht. Over het algemeen was alles heel goed verpakt. In het schijnsel van de armzalige gloeipeertjes aan de zoldering lichtte er echter zo nu en dan iets op. Er wás wel eens een hóekje van de verpakking losgeraakt. Daaronder werd dan iets zichtbaar van - bijvoorbeeld- een prachtig bewerkte schilderijlijst. Dan keken de surveillanten verbaasd, vroegen zich voor de zoveelste maal af: "Wat voor schatten bewaken we; wat zou dit toch allemaal zijn? Het is gewichtig werk, wat we doen. Jammer, dat het maar tijdelijk is. Maar ja: zo staat het nu eenmaal in de aanstellingsbrief" Eens kwam de dag, dat het paleis voor schone kunsten klaar was. Alles werd bij die gelegenheid veranderd. Er werd een heel nieuwe procedure ingesteld voor de personeelswerving. Er kwam een examen, alleen al om dienst te doen bíj het nieuwe gebouw; en nóg een examen om ín dat gebouw als gids de bezoekers te begeleiden. Het vergde deskundigheid om hun te laten zien, hoe mooi alles nu uitkwam: de meubels, de kleden, het kristal, het porselein, de beeldengroepen, de schilderijen. Voor goede krachten waren er, ná de rang van gids, nog plenty uitloopmogelijkheden. Bij gebleken geschiktheid en na het meedoen aan vervolgcursussen lag verdere promotie in het verschiet. Men kon opklimmen tot 'gids eerste klasse'(!) en zelfs tot hoofdgids (!!). Die functionarissen konden nóg beter uitleggen, welke kostbaarheden te voorschijn waren gekomen. Zij konen nóg boeiender vertellen van de kreten van bewondering die geklonken hadden, toen de kratten, de houtwol, de pakkleden en wikkels wégvielen. Zij hadden ook de bijna volledige bekwaamheid om de schoonheid van het magnifieke gebóuw te tonen. Maar als wás je dan geen gids-eerste-klasse, het was al fijn om rondleider te zijn in zó'n omgeving, om de bezoekers blij mee te voeren door die vele zalen, waar alles zo ideaal belicht werd.
Weet je, wat zo aardig was? Tussen al die gidsen in hun mooie uniformen, liep er hier-en-daar ook nog één met bovendien herinneringen aan vroeger. Hij was zo'n 'grauwgejaste' gewéést in die schaars verlichte, tochtige loods. Toen die provisorische bergplaats léég raakte, had hij zich kunnen aanpassen aan de nieuwe eisen. En nu was zijn tijdelijke job een blíjvende geworden. Hij was niet méér dan de andere gidsen; toch gaf het hun een kick, telkens wanneer zij hem zagen: in hém werden ze herinnerd aan het povere van vroéger, dat toch al de belofte had meegedragen van het toppunt van welzijn van nú. En met frisse moed leidden zij een nieuwe groep bezoekers naar de centrale hal met de pronkstukken; onvoorstelbaar groots: één ruimte van de witmarmeren vloer van het souterrain tot de gouden koepel; de trappen met de breed uitwaaierende leuningen; de spiegels, die de glorie vermenigvuldigden; en hoog, heel hoog: de alles dominerende kroonluchter!
God heeft imposante, veelkleurige, wijze plannen met de mensen, die Hem willen volgen *Ef. 3:9, 10). Die plannen waren er al vanaf het begin van de tijden (1.3.2.). Zij konden door de tegenstand van satan en de zondeval van de mens niet direct worden uitgevoerd. God 'blikte zijn plannen tijdelijk in'. Zij zouden weer operationeel worden, wanneer het fundament klaar was, waarop zij verder konden worden ontwikkeld. Die grondslag zou gelegd zíjn, wanneer Jezus Christus de overwinning over de duivel zou hébben behaald. Naar dát hoogtepunt werd toegewerkt, duizenden jaren lang (Gen. 3:15). God zocht het volk Israí«l uit als bewaarder van zijn waarheid, tót zijn koninkrijk de overwinning van Jezus zou beginnen te functioneren. Zij hadden die waarheid ter beschikking in bedekte vorm: rituelen, profetieën, overlevering, wetgeving. Tijdens het 'overwinteren' van Gods plannen in de bescherming van deze, van andere volken afgezonderde natie (Esther 3:8) kwamen er nog profetieën bij. Die waren echter óók weer bedekt. Die profeten vroegen zich dikwijls af, wat het toch allemaal betékende, wat ze zeiden (1 Petr. 1:10, 11). Dat er iets heel belangrijks door hen gedaan werd, wísten de Joden wel: God overlaadde hen gewoon met eretitels: - uitverkoren geslacht (Ps. 105:6) - koninklijk priesterschap (Ps. 132:16) - heilige natie (Deut. 7:6) - eigendomsvolk van God (Ex. 19:5). Wél was daarbij eis, dat zij ook metterdaad stónden voor de taak, waarvoor ze móesten staan: het bewaren en levend houden van de verwachting aangaande de grote Verlosser, Die ééns zou komen. Oók konden de Joden weten, dat de andere volkeren niet blíjvend waren uitgesloten van een vertrouwelijke omgang met God (Gen. 49:10).
De dag kwám, dat Jezus Christus de overwinning behaalde op de duivel en de dood. Het koninkrijk van God ging van start. Op het ogenblik, dat het gordijn van de aardse tempel scheurde (Matth. 7:51), werd het lint voor de hémelse tempel doorgeknipt.
..... en nú komt het verhaal bij ú. Toen u zich bekeerde, legde u het 'eerste examen' af. In het voorbeeldverhaal was het immers ook zo, dat de examens er waren voor de grauwgejaste suppoosten, maar niet alleen voor hén. En lang niet al die bewakers voelden er voor, om aan de examens mee te doen. Maar van buitenaf was er groeiende belangstelling. - vanaf die omkeer wist u al iets van God, maar nog teveel met uw zíel, uw verstand, op aardse wijze. Daarom kon u voor de bínnendienst nog niet worden ingezet. Het koninkrijk van God kwam bíj u (Luc. 17:21). Daarna werd u wedergeboren, uw tweede examen. Nú kwam dat koninkrijk ín u. U leerde iets van God weten met het diepere kennen van uw géést; op hemelse wijze. Daarom bent ú nú in het koninklijk paleis in een baan als gids. En: er zit nog heel wat bevorderingsmogelijkheid in: de doop in de Heilige Geest; de Geestesgaven, de vrucht van de Geest. Uw interesse dáárvoor is een aanwijzing aangaande uw geschiktheid voor promotie. God geeft ruimschoots mogelijkheden voor bijscholing. Wij hebben over Gods 'permanente educatie' nog heel wat te bespreken ná deel drie. U wílt toch steeds beter beslagen ten ijs komen, steeds bekwamer van Gods grootheid vertellen (Ps. 45:2)? Natuurlijk is 'goed de heerlijkheid van Gods bouwwerk (Ef. 2:21) uitleggen' geen kwestie van 'steeds beter gebekt worden'. Neen; het is een aangelegenheid van steeds meer bezield en 'begeesterd' worden (sorry hoor voor het germanisme, maar het is zo'n leuk woordgrapje). Nú hebt u al die eretitels van: - uitverkoren geslacht (Op. 17:14) - koninklijk priesterschap (1 Petr. 2:5) - heilige natie (Op. 5:9) - eigendomsvolk van God (Rom. 7:4). Even een vrij lang 'terzijde': - en de Joden; de bewakers van vroeger?! Hartelijk welkom zijn zij bíj en ín het paleis. Echter wél volgens de regels, die voor iedereen gelden (Hand. 4:12). Sommige echt wel goedbedoelende mensen willen van álles met de Joden. Er moet volgens hen in Israí«l nog een grote veldslag komen (Joí«l 3:12, 14) en een soort superholocaust (Zach. 13:8). Ze menen het allemaal zo prima met hun bewondering, deze ongetwijfeld aardige Israel-fans. Toch zullen de Israëli's, wanneer ze er achter komen, wel eens meesmuilen, dat je het van je vrienden maar moet hebben. In deel 1 (1.6.6., 16.7.) gaf ik echter reeds als mijn mening, dat wij hier met een geestelijke strijd in de hemelse gewesten (Ef. 6:12) te maken hebben. Ik vind het niet juist, wanneer we de inwoners van de staat Israel daarmee ongevraagd proberen op te zadelen. - Iemand, die een paard een veel te zware vracht laat trekken, is een dierenbeul. - Iemand, die zijn kind op een veel te moeilijke school zet, is éigenlijk een kinderbeul. - De Joden zijn nu een gewoon volk, net als andere volken. Iemand, die dat volk opscheept met véél te grote taken, is toch eigenlijk.... Echter: Joden bij de volgelingen van Jezus: bekeerd, wedergeboren, gedoopt met zijn Geest; gráág toch zeker! De wérkelijke vrienden van Israel hebben óók een gevoelig plekje voor dat volk: - 2500 jaar lang in de afzondering de schatten bewaren - het weten aangaande de éne God levend houden (Deut. 6:4) temidden van het veelgodendom - zó temidden van 'de anderen' zijn, dat ze bij jóu 'de ster' verwachten (Num. 24:17) - zó temidden van 'de anderen' blíjven, dat ze wéten, waar te zoeken, wanneer de ster metterdaad kómt, na ééuwen en eeuwen; (Matth. 2:2). Het is allemaal niet niks. Ze hebben volgens mij aan hun 'tour de force' echt wel een 'gele trui' verdiend: onze waardering. Goed, er is nu een ándere 'tour de force' met een veel meer waardevolle 'gele trui': Góds waardering (2 Tim. 4:8). Hoe tonen wij ons respect, onze vriendschap?!: door zó te leven, dat zij gewoonweg jaloers worden, méé willend doen en: ook díe trui mogen aantrekken bij de finish (Rom. 11:25,26). En wat zou ik willen zeggen tegen de - niet vele- Joden die nu al Jezus erkennen als hun Heer? Goed gefikst lui; jullie hadden nog een barriëre méér dan wij; door al die pogroms werd de naam van Jezus jullie zó tégengemaakt. Petje af, dat jullie er door gekomen zijn. Wat zeg je?!: "Ook voor óns was het alleen maar genade." Ach ja... ach ja...
Wedergeborenen, koningskinderen, u in uw geestelijke wapenrusting (Ef. 6:10-20), ook al ís die nog niet hélemaal volledig, toch al een heerlijk uniform, vertél maar: - van de geheimen van Gods gemeente, hoogtepunten van zijn zijn planning (Ef. 3:9, 10) - van de immense grootsheid en puurheid en gaafheid van Gods gedachten over mensen (Jer. 29:11) - van de peilloze, lichtdoorgloeide diepten, en de onvoorstelbare, als goud stralende hoogten van zijn liefde (Ef. 3:18) - van de ruime toegang (Ef. 2:18) naar Gods armen, tot omhelzing wijd uitgestrekt (Jes. 65:2) - van de gelovigen, die Gods wezen beginnen te weerspiegelen (2 Cor. 3:18), omdat zij op Jezus gaan lijken (Rom. 8:29) - van God, Die eens zó licht zal zijn óver ieder en ín ieder, dat zon en maan er niet meer aan te pas hoeven te komen (Op. 21:23). Dát is volgens de koninklijke waarheid: koninklijk leven!
- Jezus hééft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt (Op. 1:6).
Wedergeborenen: u bént in het koninkrijk van God. Het koninkrijk echter bestaat niet alleen vóór mensen, het bestaat ook úit mensen. De tempel van God is samengesteld uit levende stenen en één van die stenen bent ú (1 Petr. 2:5). Er is een huis van uw Vader, waarvan Hij de Kern wil zijn. Dat huis is onderverdeeld in veel appartementen, waar Hij óók Huisheer wil zijn (Joh. 14:2). En één van die wooneenheden bent ú.
Daarom, uit God geborenen: - het koninkrijk is ín u - u bent in het koninkrijk - u bént het koninkrijk Jezus lokte u naar binnen. Laat u er door de duivel níet uitpraten. - Als een bekeerde zich door de vijand laat wegpraten ván de genade, maakt hij een smak. - Als een wedergeborene zich door de tegenstander laat úitredeneren uit de hógere genade, maakt hij een gróte smak. - (even vooruitgrijpend): als een Geestvervulde zich naar buiten laat lokken úit het warme licht ín de kille duisternis, maakt hij een réuzesmak.
Nieuw geborenen: - U mag al beginnen uit te delen aan andere mensen. U mag hun vertellen van de vele manieren, waarop God en Jezus hen willen helpen (1 Petr. 4:10). - U kunt al met kracht voor hen bidden (jac. 5:16) en zo als bemiddelaar hun belangen vertegenwoordigen bij God. - U kunt al tot op zekere hoogte uitleg geven op vraagpunten (Neh. 8:9). uitdelen; bemiddelen; vertegenwoordigen; uitleggen; priesterlijk werk! Door de goede zorg van Jezus bent u: priester!
Iemand zou kunnen zeggen: "Nou, nou, hij stéékt die wedergeborenen nogal in de hoogte. Er is dadelijk geen ruimte meer voor hen, die gedoopt zijn in de Heilige Geest. Alle glorie maakt hij nú al op. Hij houdt niets over voor de volgende delen." Wees gerust: het koninkrijk van God heeft een hóófdstad: de stád van God (Hebr. 12:22). Die hoofdstad heeft een regeercentrum; de témpel van God (Op. 3:12). Eenmaal zullen témpel én stad en koninkrijk samen vallen (Op. 21:22). Zover is het nu nog niet. Het onderscheid tussen koninkrijk, stad en tempel geeft mij alle speelruimte voor latere overwegingen.
Ook onder de priesters is er een rangorde. Onder alle priesterlijke geslachten nam toch het hogepriesterlijke geslacht een afzonderlijke plaats in. Alwéér ruimte voor later.
3.5.4. is nogal omvangrijk geworden. Daarom even een samenvatting, zodat u overzicht houdt: - er ís een koninkrijk-in-wording, waar eigenlijk nog te weinig mensen van weten. De aardbewoners verbazen en ontzetten zich over allerlei gewelddadige régimes, die soms in korte tijd machtig worden. Maar die régimes gaan soms ook weer in betrekkelijk korte tijd te niet (Jes. 40:24). Ik zou het de mensen zo gúnnen, dat zij oog kregen voor de zich nú vormende machtsconcentratie. Het krachtencentrum van Gods koninkrijk heeft een wérkelijk geweldloos beginsel (Zach. 4:6). Het heeft als principe: zíjn liefde. Het koninkrijk kómt langzaam, maar -eenmaal gekomen- zal het altijd blijven (Dan. 2:44). Het zal geleidelijk de hele aarde vullen (Dan. 2:35). OP de duur zal het alle geweldenarij te niet doen (Dan. 2:34, 35). Er zal in dat koninkrijk steeds meer echte kennis komen (Dan. 12:4). Een stroom van leven zal er uit voortkomen, die alles, wat ziek, ja zelfs dóódziek is, zal genezen (Ez. 47:9).
U hebt God toegestaan, u van binnen levend te maken. Wat is het gevolg: - U ziet, wat anderen niet zien (Joh. 11:40). - U gaat naar binnen, waar anderen dat niet kunnen (Hebr. 3:19). - U krijgt een functie, waar anderen geen weet ván en geen deel áán hebben (Hebr. 13:10).
Iemand zou nu wat gehinderd kunnen zeggen: "Moet je hóren; vroeger had ik een dominee, die onderscheid maakte tussen wondergeloof en tijdgeloof en historisch geloof en wáár geloof. Op het laatst wist ik niet meer, welke van al die soorten geloof ik nu eigenlijk hád. Ik nam voor meer zekerheid de wijk naar 'het volle evangelie'. En nu wordt hier wéér onderscheid gemaakt. Volgens deze persoon zijn er: - parkeerwachten, schoonmaakpersoneel, portiers (Ps. 84:11). Dat zéi hij wel niet, maar hij bedóelde het wél. - Gidsen, gidsen eerste klasse, hoofdgidsen. Dát heeft hij in ieder geval létterlijk zo gezegd. - wie weet, wat nog allemaal méér. Hij hield die mogelijkheid ópen. Ik pás ervoor om wéér in die ingewikkeldheid te worden geduwd. Vroeger wist ik niet, wat ik hád. Als ik hém mijn oor leende, zou ik nu weer niet weten, waar ik stá: buiten.... binnen.... of helemaal binnen"
Luister eens; ik heb nooit bedoeld om u de dampen in te jagen. Maar even dít: - Gods plan met allen, die tot Hem komen, is toch ook in fasen verdeeld?: Men begint als 'klein kind', alleen maar blij met de bekering. - Men wordt 'kind' en leert achter de bekering de grote Vriend kennen. - Men groeit op tot 'jonge man' en leert de duivel weerstaan. - Men behoort verder te groeien tot 'jong volwassene' en te weten van volharden. - Men kán uitkomen bij een positie van 'helemaal volwassen zijn'. Dat houdt een steeds meer volledig kennen van God in. (! Joh. 2:120-14).
Kunt u zich vinden in déze iets ándere wijze van formuleren?
... en overigens; die dominee van u vroeger: in dat onderscheid, dat hij maakte, zít wel iets. Zo de Here wil en wij leven (Jac. 4:15) kom ik er óóit eens op terug.
26-07-2008, 20:58 geschreven door Gerritse
|