4.2.4. tweede deel.
- In het eerste: de onbekeerde niet-kerkmens.
- In het tweede: de onbekeerde kerkmens.
- In het derde: de bekeerden.
- In het vierde: de wedergeborenen.
Het eerste hulkje: de onbekeerde niet/kerkmens heeft zijn zeil gereefd. Gods wind heeft geen kans, hem naar de redding te blazen. Hij plonst de riemen van zijn vermeend goede werken in het water:
- Hij ondersteunt allerlei bevrijdingsbewegingen. Wanneer de revolutie geslaagd is en haar eigen vaders begint te verslinden, is hij allang weer met een ander land druk.
- Hij wil grote hokken voor de legbatterijkippen en ageert ook overigens tegen de bio-industrie.
- Hij wil dít en hij wil dát, demonstreert, dat het een lieve lust is, gooit straatstenen ten behoeve van de geweldloosheid
Hij roeit en roeit, laat soms de riemen los om zijn verkleumde handen te wrijven
wat gíert toch die wind. Die lijkt een verhaal te vertellen van een storm, die gaat opsteken (Ps. 50:3), waartegen je niet kúnt en mág optornen (:4), die je moet vólgen op zijn hevige weg (:5). Zou je het zeil niet eens ontplooien om te kijken,wat er gebeurt.
Onzin, als je maar kón, zou je zelfs de mást willen strijken
- Je streed voor gelijke rechten van de vrouw.
- Je vocht voor meer voedsel voor de derde wereld.
- Je probeerde achterlijke medische en sociale toestanden te veranderen.
Dat is toch allemaal opbouwend bezig zijn! Dit is het begin, je gaat dóór met de strijd. Tot dusver heb je die strijd góed gestreden. Wat zegt de wind nú weer:
Hé, heb jij wel de goede stríjd gestreden (2 Tim. 4:7). Ben je niet bezig met van alles, terwijl je het enig werkelijk-van-belang-zijnde vergeet (Luk. 10:42).
lastige tegenwerkende wind
ik wéét het wel
je wilt me gooien op de kust van braafheid en establishment. Trek aan de riemen
wég bij die riffen en rotsen, die opdoemen. Lúkt dat wel
?
Het tweede bootje
:
daarin zit de onbekeerde kerkmens. Soms hoort hij in dat opgerolde en vastgeknoopte zeil van zijn schip toch nog het suizen van een zachte koelte van Godswege (1 Kon. 19:12). Dan zegt hij:
Hoor de dwepers weer eens aangaan!
of:
Die dominee met zijn gedoe over de lie-ie-iefde. Wat een halfzachte. Geeneens een preek met púnten; daar heb je tenminste houvast aan.
Wanneer de wind vrolijk waait en aanwakkert, merkt hij op:
Allemaal wild en onwetenschappelijk gehannes, dat evangeliseren van die nieuwlichters. Ze strijken de massa tegen de haren in.
En hij vervolgt:
Neen, dan kan ík uit een ander vaatje tappen. Weet je, hoelang ik nog op hele noten gezongen heb, toen de anderen al lang op hele en halve noten blêrden!
Nog tíen jaar! Ja, daar kijk je van op hè. Och, tenslotte ga je mee (Col. 2:22), maar tóch mooi lang volgehouden
Nog zo iets: mijn dochter wou verkeren met een jongen uit een andere kerk. Alle hoeken van de kamer heeft die meid gezien. Toen ze tóch doorzette, heb ik gezworen, nooit meer enig contact met haar te onderhouden. En dat houd ik al twintig jaar vol.
Tenslotte nog dít: toen ze allemaal in de jaren vijftig die slappe, nieuwe vertaling gingen lezen, ben ík doorgegaan met mijn Statenvertaling
nog een met gótische letters!
nu al dertig jaar.
Nu wat minder grimmige voorbeelden:
- Ik vind het zo nodig om de politieke bewustwording van mijn medekerkleden te bevorderen.
- Ik acht het mijn taak om het kerkgebeuren vanuit een basisbeweging kritisch te begeleiden.
- Ik tracht begrip te kweken voor de zuiver symbolische betekenis van de zogeheten bijbelse wonderen. Dat met die muren van Jericho bijvoorbeeld (Joz. 6:20), is uiteraard niet écht gebeurd.
Grimmig of niet grimmig: wéér slaan de riemen in het donkere, zwalpende water. Ver weg ís nog licht
Het derde schuitje: Daarin zit de bekeerde-zonder-meer. Zijn Jezus-zeil is níet opgebonden. Uitbollend staat het in de felle bries. Maar: hij róeit nog wél.
- Wat maakt hij zich nog druk over die nieuwe, door hem onchristelijk geachte wet.
- Wat windt hij zich nog op over die enge Palestijnen, die zo náár doen tegen de edelaardige Israëlis.
- Wat máákt hij nog een punt van zijn genezing, die beslist nú, op dít moment, rechtstreeks van God moet komen.
Hij klaagt:
De kust kómt maar niet dichterbij. Ik had het mij zo anders vóórgesteld!
Het vierde scheepje: Maar dáár: een schip vol wedergeborenen! De riemen omhoog in de kokers. Bewijs van overgave aan de Machtige (Jer. 20:7). Bovenaan die riemen wapperen vlaggen. Een erehaag van aanbidding (Joh. 4:24) en lofprijzing (Ezra 3:11), waarboven God wil wonen (Ps. 22:4).
Eén ziet het al helemaal zitten
op de voorplecht staat hij; zijn karige kuif verwaaid in de wind
hoor hem zingen:
Ik ben zo blij, dat ik een stukje van die wereld ben,
dat ik de woorden en gedachten van daarboven ken,
en dat ik méé mag doen met al wat leeft,
en méézingen met wat Gods adem heeft
En het koor valt in:
Glorie, ik loof en prijs U, Vader, ik verhóóg Uw naam
present o koning Jezus, geef bevel en ik val aan
o Geest van liefde, ik vertrouw op U
ja hoogste macht, ik bouw alleen op U.
en hij weer, daar op de voorplecht:
Daar ligt de blijde kust van het oprechte, goede land
straks kussen wij die grond en rennen verder, hand in hand,
om eens te worden, wat we moeten zijn
de kelk te drinken van Gods vreugdewijn (Matth. 26:29).
En weer dat koor
de laatste regel iets anders van toon, als een schitterende afronding
Zij juichen, omdat zij bézig zijn om de nepwereld te verruilen voor de échte wereld.
Dán loopt hun schip op het strand. Jubelend gaan ze aan land, volgen nu een weg (Jes. 35:8-10), die omhoog leidt (1 Cor. 12:31).
Nog even een láátste maal samenvatten: dood werk laat ons denken, dat wij met de kern van zinvol leven bezig zijn. De échte kern komt evenwel niet binnen bereik.
Levend werk laat ons in eendracht met God- zien hoe wij ons leven geestelijk gezien- doelmatig kunnen besteden:
- Een Christin ken je niet aan het gewaad (altijd een mode achter) en aan het geláát (meestal op half twaalf). Nee, je kent haar aan een innerlijke blijdschap, die haar gezicht meer malen op kwart voor drie zet. Haar kleding is met die feestelijkheid daarbinnen zeker niet in tegenspraak.
- Een gevorderde Christen behoeft het niet te hebben van een heel diepzinnig ritueel, fraaie vormen, of een meeslepende entourage:
o Kijk, dát belletje betekent zús en dát gebaar zó
o Dat zílveren avondmaalstel
wat een schitterende vormgeving hè
o Dat meerstemmig zingen van ons koor
zó gewijd.
Een oud rijmpje zegt:
Toen de bekers waren van hout (i.c. de avondmaalsbekers)
waren de gelovigen van goud.
De rest kunt u wel raden. Die gevorderde gelovige streeft naar innerlijk goud. Hij sust zich niet in slaap met uiterlijke stijl, emotie, pracht en praal.
- Een ingeleid Christen stelt zichzelf niet gerust met vaardigheden en opinies, die geen enkele inhoud hebben. Wat baat het, wanneer je alle kerkelijke richtingen en alle dominees kent
Een allerhevigst kerkelijk besef lijkt een belangrijk bezit, maar krácht gaat er niet van uit. Wanneer de ijzeren strijdwagens van satan kómen (Joz. 17:18) blijkt het een gebroken rietstaf (Ez. 29:6). Een vaardigheid, die nút heeft, is het kunnen hanteren van het geestelijk zwaard (Hebr. 4:12).
- Een discipel doorziet de voosheid van alleen maar politiek of maatschappelijk geëngageerd zijn. De parmantigheid van heel veel schriftkritiek doorziet hij in haar karakter: de klok horen luiden, maar niet weten, waar de klepel hangt.
- Een wedergeborene heeft oog voor het gevaar van energie verspillen aan randverschijnselen. Hij is op zoek naar een efficiënt gebruik van zijn geesteskracht volgens de aanwijzingen van God.
Zó handelend:
- met een onbeschrijflijke blijdschap van binnen (Col. 1:12)
- met goud-echt geloof (1 Petr. 1:7)
- met een vlijmscherp geestelijk zwaard (Ef. 6:17)
- in overleg met Gods levendmakende Geest (Joh. 6:63)
- wars van goedkoop effectbejag (Hand. 14:15)
- met een op één doel gerichte wil (Phil. 3:14)
haalt hij de kern van het overwinningsleven naar voren.
U ook!
11-01-2009, 19:25 geschreven door Gerritse
|