1.7 VAN DE TWEEDE KOMST VAN JEZUS TOT HET EINDGERICHT
Gedachten: - Algemeen overzicht (1.7.1) - De onvrede van een nee-zegger (1.7.2) - Zijn opstand (1.7.3) - Zijn ondergang (1.7.4) - De aanvaarding door een ja-zegger (1.7.5) - Zijn bestandheid (1.7.6) - Zijn beloning (1.7.7)
1.7.1 Algemeen overzicht Jezus neemt nu de regering van de zwaar geteisterde en volkomen ontregelde planeet aarde op zich. De verduisterden zijn weg, de verlichten hebben de onsterfelijkheid bereikt. Met hun verheerlijkt lichaam kunnen ze zich volkomen vrij met de snelheid van de gedachten verplaatsen, evenals hun Meester direct vanaf Zijn opstanding (Markus 16:12, 14; Lukas 24:34; Hand. 1:3; 9:17). Jezus Christus gehoorzamen zij, zijn zegen delen zij uit, geheel onbelemmerd (Jes. 32:1-2). De demonen, die hier en daar nog overgebleven zijn, houden zich heel stil. De samenbindende, bevelgevende macht is voor lange tijd uitgeschakeld (Openb. 20:3). Geleidelijk aan (Dan. 7:12) - niet eens in een oogwenk- breidt Jezus Christus macht zich over de gehele aarde uit: het duizendjarig vrederijk. In een volheid van tijd, zinnebeeldig weergegeven als duizend jaar (Openb. 20:3) wordt alles hersteld en gemaakt, zoals God het bedoeld heeft (Jes. 32:15). Oorlog (Jes. 2:4), honger, woestijnen, wanorde, rassentegenstellingen: ze verdwijnen. Het keurkorps van Jezus Christus handhaaft een nieuwe orde: van bescherming en beschutting (Jes. 32:1-2). Hiervoor - bij 1.6.5 - noemde ik behalve de verduisterden ook de bijna verduisterden. Ik neem nu aan dat de bij 1.6.8 omschreven oordeelsdag niet overal op aarde even duidelijk speurbaar zal zijn. Dan mag ik aannemen dat ook sommige bijna verduisterden het leven er toen niet bij hebben ingeschoten. Deze mensen onderwerpen zich met tegenzin, veinzend (Ps 66:3). Zij verraden zich echter, de een na de ander, heulen met één van de achtergebleven demonen (Jes. 65:20). Het wordt hun einde, al duurt het soms lang. En al de nadere schakeringen? Ze passen zich aan bij de nieuwe, blijde gang van zaken, sommigen lauw, de meesten blij en opgelucht, de bijna verlichten (1.6.5) uiteraard razend enthousiast. Alleen knaagt soms wat spijt aan hen: Hadden wij maar iets beslister doorgezet. Wij blijven sterfelijk, horen niet bij de keurtroepen (Matth. 24:40, 41). Immers, de verlichten kwamen tot hun hoge staat door hevige druk heen (Openb. 11:7, en . . . in het duizendjarig rijk is - behalve helemaal aan het eind - geen vervolging. Vol is de aarde van de kennis van God (Jes. 11:9), maar . . . leeg van verdrukking. Niemand kan zich echt waarmaken, tonen wat hij of zij voor de Heer zou kunnen of willen doen. In die heerlijke wereld, waar zelfs de oorspronkelijke harmonie in het dierenrijk is hersteld (Jes. 11:7), kan eigenlijk geen proef van bekwaamheid en betrouwbaarheid worden afgelegd. En toch zagen we al bij 1.3.3 dat zo'n proef er eenvoudig bij hoort. De engelen hadden die proef als eersten af te leggen. Omdat zij àlles wisten, was het één harde proef zonder herkansing. De mensheid had daarna - hoofd voor hoofd - die proef te ondergaan. Omdat de mensen vóór de tweede komst van Jezus eigenlijk zo bitter weinig wisten, waren er vele, beslist niet te zware beproevingen (1 Cor. 10:13). Er waren vele herkansingen (Joh. 21:17). Maar de mensen na Jezus tweede komst? Waarin verschillen ze eigenlijk van de engelen toen deze voor de proef gesteld werden? Ze weten ook àlles. Niemand hoeft tegen de ander te zeggen: Ken de Here. Ze kennen Hem toch allen (Jer. 31:34). De kennis omtrent Hem bedekt de aarde zoals de wateren de bodem der zee bedekken (Jes. 11:. Daarom: ook voor de dàn levenden één - onherroepelijke - proef. Voor die noodzakelijke proef wordt nog eenmaal de duivel gebruikt. Hij wordt losgelaten uit zijn gevangenschap (Openb. 20:7). Onveranderd - want hij is totaal onverbeterlijk - begint hij weer met zijn verleidend werk. Voor de onsterflijke keurtroepen heeft hij geen directe belangstelling. Daaraan verspilt hij geen tijd. Het gaat hem om de andere planeetbewoners. In het duizendjarig rijk is bij hen (Jes. 11: - niet bij de verlichten (Lukas 20:35) - de voortplanting gewoon doorgegaan. Het is een geweldige mensenzee geworden. Al die mensen probeert hij op te stoken. Hoe? Zelf is hij door hoogmoed gevallen. Bij Adam en Eva prikkelde hij de hoogmoed (Gen. 3:5). Bij Gods zoon probeerde hij het (Matth. 4:9). Hoogmoed heeft hij ook de antichrist ingeblazen (2 Thess. 2:4). En nu: het doelwit dat hij hen voor ogen stelt is dit: Op naar de vesting van Gods keurtroepen. Veroveren dat bolwerk (Openb. 20:9). Het is net zo goed jullie woonplaats. De keurtroepers doen met hun uitzonderingspositie jullie tekort. Een deel van de aardbewoners bezwijkt voor de verleiding, moet bezwijken. Hun nee-zegger-zijn (Ps. 81:16) was in kiem al aanwezig. Het breekt naar buiten door nu er een kans lijkt te zijn om de regering van Jezus en Zijn vorsten van zich af te schudden (Ps 2:3). Hoewel het aantal tegenstanders van-het-laatste-uur ontstellend - eigenlijk tegenvallend - hoog is (Ez. 38:4; Openb. 20:, neem ik aan dat een veel groter deel van de aardbewoners standhoudt, zich als een stad rond de vesting van Jezus Christus en de zijnen heen legert (Openb. 20:9). In de aanstormende legers ontstaat verwarring. Er is geen duidelijke leiding. Het vuur van de haat kan niet op Gods getrouwen gericht worden. Gods vijanden vernietigen elkaar (Ez. 38:21). De allerlaatste nee-zeggers zijn openbaar geworden. Niemand heeft zich aan de keus kunnen onttrekken. Na de schoonmaak in het duizendjarig rijk komt nu de grote schoonmaak (Ez. 39:9-16).
. . . En de duivel? Eindelijk en ten langen lest is zijn rol helemaal uitgespeeld. Met zijn engelen gaat hij naar de plaats waar zij thuishoren (Openb. 20:10): het eeuwige vuur van de knarsetandende (Matth. 13:41, 42) woede over eindeloos voortdurende machteloosheid en werkeloosheid.
08-07-2006, 15:54 geschreven door Gerritse
|