Genesis 3:1-6: De slang nu was het listigste van alle dieren des velds, die de Here God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: God heeft zeker wel gezegd: Gij zult niet eten van enige boom in de hof? Toen zeide de vrouw tot de slang: Van de vrucht van het geboomte in de hof mogen wij eten, maar van de vrucht van de boom, die in het midden van de hof staat, heeft God gezegd: Gij zult daarvan niet eten noch die aanraken; anders zult gij sterven. De slang echter zeide tot de vrouw: Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad. En de vrouw zag, dat de boom goed was om van te eten en dat hij een lust was voor de ogen, ja, dat de boom begeerlijk was om daardoor verstandig te worden, en zij nam van zijn vrucht en at, en zij gaf ook haar man, die bij haar was, en hij at.
Toen God sprak: Ik ga een wezen scheppen, hoger dan de engelen, zei de duivel: Neen. Nu God dat wezen de mens metterdaad geschapen had, zei de duivel: Ik ga die mens bederven. We leerden hem al kennen als de aartsrebel, de grote verliezer. We gaan hem ook leren kennen als de top-verknoeier en de super-volhouder. Hij zocht contact met de mens en onderzocht of er in diens wezen iets van dezelfde hoogmoed was, die hèm ten val had gebracht. Na terreinverkenning had hij zijn plan klaar. Wanneer hij de vrouw Eva kon verleiden om te grijpen naar een bevoegdheid, die haar niet toekwam, volgde de man Adam wel. Eerder zagen we al, dat de dierenwereld in de eerste fleur was. Onder die dieren was de slang het meest begenadigd. Waarom de duivel aan de pseudo-mens voorbijging? Ik neem aan dat deze diersoort al in een kwade reuk was gekomen bij de mens door duidelijke verschijnselen van beginnend bederf. In ieder geval: de slang werd door de duivel uitgekozen. Hij maakte zich meester van het denk- en spraakvermogen van dit dier. Zo prachtig was de schepping, zo slim en aanspreekbaar waren de dieren, dat het voor Eva niet eens zo'n thrill was, toen die slang ging spreken: 't Zat er in, kan ze gedacht hebben, . . . en t komt er uit óók . . . altijd gedacht, dat dit dier iets hàd . . . Och arme, die slang bezat niets. Hij was het eerste, ons bekende voorbeeld van een stoffelijk wezen, dat door de duivel bezeten was. Afijn, u kent het verhaal, het gaat om de grote lijnen, de invulling komt later wel: via de slang, een wezen uit haar ervaringswereld, verleidde de satan Eva om iets te doen wat God niet goedvond, om naar iets te grijpen wat haar niet toekwam. Adam deed mee en toen liep alles fout. Gods orde was doorbroken. Zijn hoogste schepping had Hem weerstaan. De menselijke geest was door die daad losgemaakt van Gods Geest. Nu kon ze niet meer gevoed worden om te groeien tot de grootte die God bedoeld had (zie 1.3). De ongehoorzame mens kwam daar terecht, waar hij in beginsel niet hoorde, onder de gehoorzame engelen (Psalm 8:5,6; Hebr. 2:7). Hij kwam bijna op één lijn te staan met de ongehoorzame engelen, de demonen. Vanaf dat ogenblik begonnen die aan de conditie van de mens te knagen om hem net zo rot te maken als zij al waren. Ik zeg bijna, want er was hoop . . . de mens was verleid, toen hij nog maar aan het begin van zijn leerperiode was. Hij stond in een onnoemelijk veel ongunstiger positie dan de engelen in het uur van hun proef. Voor hèn geen herkansing, voor hèm wel. Ondertussen . . . eeuwen verstreken; het menselijk geslacht had het hard te verduren onder de aanvallen van de demonen. Die wilden wel alles doen om elk mens kapot te maken, zodat toch maar geen één ook maar een schaduw van een kans zou krijgen. Niemand van hen mocht uitgroeien tot datgene wat God bedoeld had: een zoon van Hem. Wat een neergang bij de dieren: van mammoet tot olifant, van geweldige sabeltandtijger tot veel kleinere tijger, van de trotse pseudo-mens tot chimpansee en orang-oetan. Maar wat een veel rampzaliger neergang bij de mens: van een levensduur van tien eeuwen (Genesis 5:27) tot het korte leven - misschien veertig jaar - van iemand die in de meest ongunstige omstandigheden verkeerde. Maar . . . hoe stond het met het tegenplan van satan om het menselijk geslacht helemaal te mangelen. Lukte dat plan?
1.5 VAN DE SCHEPPING VAN ADAM TOT DE EERSTE KOMST VAN JEZUS
Gedachten: de schepping van de mens (1.5.1) de val van de mens (1.5.2) algemeen overzicht van de eerste strijdfase (1.5.3) detailoverzicht, één bepaald volk - de Israëlieten - betreffende (1.5.4) de strijdbare nee-zeggers (1.5.5) de leidende ja-zeggers (1.5.6) de grote massa (1.5.7) overgang naar de volgende strijdfase (1.5.
1.5.1 De schepping van de mens
Genesis 1:26,28: En God zei: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep hij hen. En God zegende hen en God zei tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt. Genesis 2:7: Toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen. Genesis 2:18, 21-23: Toen deed de Here God een diepe slaap op de mens vallen (nadat Hij gezegd had: Het is niet goed, dat de mens alleen zij); en terwijl deze sliep nam hij een van zijn ribben sloot haar plaats toe met vlees. En de Here God bouwde de rib, die Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot de mens. Toen zei de mens: Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal mannin heten, omdat zij uit de man genomen is. Nu na al dat oponthoud en na het vele herstelwerk was het dan toch zover. Weer sloeg God een bladzijde open in het draaiboek van Zijn plan. De mens werd geschapen. Hoe? Gevormd uit stof der aarde. Moeten we ons dat nu zo voorstellen dat God een pop kneedde? Waarom niet? God had miljoenen plant- en diersoorten geschapen. Zou Hij dan voor de hoogste levensvorm teruggrijpen op iets dat al bestond en dat bestaande veredelen? Zoiets was: niet logisch: alle planten- en dierenfamilies hadden hun eigen aard. Binnen de families van de katachtigen en de hondachtigen waren al grote variaties, maar een hond werd nooit een kat. Het was totaal uitgesloten, dat een plant een dier werd of een dier een mens. niet nodig: God had met de pseudo-mens genoeg geëxperimenteerd. Hij wist hoe de uiterlijke verschijningsvorm van de mens moest zijn. Zijn oneindig scheppend vermogen kon elke creatieve daad aan. Maar het werkelijk van belang zijnde gebeurde toen God zich over deze schepping heenboog en Zijn eigen adem daarin blies. Op dat ogenblik kwam de beheerder van de planeet aarde tot leven. God voltooide Zijn laatste schepping echter niet direct. Hij schiep de man het eerst en talmde nog wat met het scheppen van de vrouw. Adam voelde het gemis. God gaf hem gelijk en schiep alsnog Eva. Voelt u weer het raadsel: de Alwetende, die tòch experimenteert, gebleken tekorten in Zijn werk aanvult . . . voor ons niet te vatten. Maar die schepping van Eva was de eerste profetie. Voor eenmaal ontstond een vrouw uit een man. Waarom deed God zo moeilijk? Had Hij Eva ook niet uit stof van de aarde kunnen vormen? Waarom die operatie-onder-narcose bij Adam? God onthulde al iets van een veel later geprogrammeerd plangedeelte. Eenmaal zou Gods Zoon, Gods Woord mens worden. Hij zou het Hoofd worden van een groep mensen, die Hem volkomen trouw volgde (Openb. 14:4). Jezus, de Man, zou het leven schenken aan de gemeente, Zijn vrouw. Het was dit toekomstige gebeuren dat God met deze bijzondere vorming van Eva lang van tevoren wilde voorspellen. En even blij, evenzeer zonder enig voorbehoud als Adam Eva aanvaardde, zo zou ook Jezus in een verre toekomst zijn gemeente accepteren. Zó stonden die twee mensen daar klaar, onbeschrijfelijk mooi en gezond met dat alles overtreffende extra, dat zelfs de engelen misten: de door God-zelf ingeblazen levensadem. Zó is ònze afkomst!
De engelen maakten het allemaal mee. Ik ben ervan overtuigd dat zij ook meededen, God laat Zijn vrienden niet werkeloos rondhangen: Hij schakelde ze in. Wat zullen de trouw geblevenen genoten hebben. Telkens weer, na elke periode dat blijde: Goed, heel goed. Een fijne verkwikking na die afschuwelijke tijd van: de zwarte keus het openbaar worden van de tegenstander het verdriet om de vele afvalligen de verwoesting van de planeet-van-het-plan. Wat waren ze wanhopig geweest. En . . . nu lag daar die planeet: gekoesterd door de zon gelaafd door de regen vol van heerlijk geurende bloemen, vol van dat argeloze, hulpeloze, vertederende leven van de planten vol van prachtige dieren. Hoger leven, maar . . . er was meer op komst in blijde verwachting van de komende beheerder. O, ze begrepen het: zoals een wieg klaargemaakt wordt voor een baby, zo was deze planeet kant en klaar voor zijn koning. De pijn van de teleurstelling was voorbij. Zij konden de komende als hun meerdere aanvaarden. Verricht uw afsluitende scheppingsdaad, o, Onmetelijke!
1.4.9 De reactie van de demonen
De duivelen maakten het allemaal mee, maar meedoen mochten zij niet. Ze konden dat ook niet. Ze waren tot niets anders dan afbraak meer in staat. Het kleinste muisje konden ze nog niet bouwen. O, wat werden ze gekweld. Telkens weer - na elke periode - dat verpletterende: Goed, heel goed. Vol wanhoop waren ze over hun gruwelijke toestand, maar als een soort schrale troost was er altijd een zuur leedvermaak geweest. De planeet-van-het-plan was kapot, reddeloos geruïneerd. En daar lag hij nu: gekoesterd door de zon . . . en zij hadden het zo koud gelaafd door de regen . . . en zij hadden altijd maar dorst vol van leven in allerlei vorm, soort en kleur, terwijl zij zich zo dóód voelden en tenslotte . . . in afwachting van het wezen waarom alles begonnen was. Ze begrepen het: dat wezen kwam tòch . . . te wapen . . . te wapen . . . De duivelen konden niet meewerken, maar ze begonnen al tegen te werken. In die heerlijke schepping begonnen ze kleine smetten te werpen. Er dreigde al gevaar, waartegen gewaakt zou moeten worden (Genesis 2:15). Eén van de heerlijkste dieren bleek al enigszins toegankelijke voor verkeerd gebruik: de slang bleek aanspreekbaar. Maar er was nog een mooier dier, een rechtopgaand wezen, slimmer nog dan de slang. Zoals God speelde - experimenteerde - met de krokodilachtigen (Ps. 104:25,26) zo experimenteerde Hij ook met dit dier. Het ontwikkelde zich steeds meer: kon dit dier soms het toekomstige wezen zijn? Ach nee . . . ze hadden het antwoord al: het was maar een prototype, een oefenobject, het zou altijd binnen zijn begrenzingen blijven, gesteld door zijn aard. De slang was al zo slim dat hij kon spreken; dit wezen kon jagen, kon dat jagen door rotstekeningen weergeven. Ze begonnen deze blauwdruk-van-de-mens, die nooit boven zijn dier-zijn zou uit kunnen stijgen, te bederven . . . de rotstekeningen toonden voortaan ook met elkaar vechtende pseudo-mensen. Terwijl God bodemschatten in de aarde optastte, legden de duivelen een tijdbom: later zouden mensen steeds meer-ontwikkelde schedels vinden; ze zouden niet zeggen: voorstudies vóór de mens, maar . . . voorvaderen vàn de mens. later zouden mensen rotstekeningen vinden van onweersprekelijk honderdduizend jaren oud; ze zouden niet zeggen: tot zulke toppen kon ooit dierenleven stijgen, maar: dit waren onze voorvaderen. Mogelijk waren het de verknoeide exemplaren onder deze pseudo-mensen, waartegen Adam het paradijs moest beschermen. Nú moeten wij het geloof van velen beschermen tegen de evolutieleer, gebouwd op een misverstand. Maar wat hier nu verder van zij: ademloos wachtte alles en iedereen op de middag van die zesde dag . 06 om 15:18 geschreven door Gerritse