|
|
|
populaire geloofshandleiding |
|
|
01-07-2006 |
|
1.6.8 Derde detailoverzicht: ooggetuigenverslag van een verschemerde
Ik ben klaarblijkelijk ernstig gewond, lig met het grootste deel van mijn lichaam in een brij van warm water en gruis, houd mij vast aan een paal. Als ik die loslaat is het met mij gebeurd . . . vreemd kalm ben ik nu, blij bijna . . . mijn gedachten zijn helemaal helder . . . ik herinner mij heel mijn leven. Eens was ik boekhouder. Een mooi geordend kantoor in een rustig, ordelijk land. Rondom ons heen - ook in het eigen land - was er altijd sprake van terroristen. Daar was iedereen aan gewend. Je leerde er mee te leven. Altijd waren er zeker vijftien procent van de collega's ziek, velen onder hen hadden last van hun zenuwen. Ook daaraan wende je. Hele legers mensen konden helemaal niet meer werken. Maar dat was gemakkelijk te aanvaarden; in de sector waar hun uitkeringen vandaan kwamen was ik werkzaam. Er was veel gekanker en geluier, weinig gelach, veel haat en nijd, weinig hulpvaardigheid. Soms dacht ik wel eens. Waar moet het toch heen. Dan stroomden er weer eens actievoerders binnen om mijn bureau overhoop te gooien. Na zon bezetting ruimde ik met de andere vrijgelaten gegijzelden de boel maar weer op, probeerde thuis te komen als de betogingen en stakingen het toestonden. Als de stroom het deed keek ik naar het t.v.-nieuws. Ik raakte wel eens in paniek, dacht: De totale wanorde breekt baan, alle regelende instanties gaan eraan (2 Petrus 3:10). Maar het èrge moest nog komen. Twee volkomen tegengesteld gerichte groepen doken op, kwamen steeds meer in het nieuws: de kern-christenen, een heel gemotiveerde ondergroep van de christenen; de vernieuwers, overtuigde volgelingen van de een of andere professor. Het gekke is nu dit: toen die twee groepen actief werden, leek de hele wereld wel dol te worden. Terreur, overvallen, ontvoeringen, vernielingen namen zo toe, dat kantoor na kantoor dicht moest, ook het mijne. Ik kon geen geld meer uitdelen, kreeg zelf niet eens een uitkering. Door die ontregeling van het maatschappelijk leven ontstond zulk een verwarring, dat plundering, brandstichting, beroving en moordaanslagen overal en altijd tot het gewone straatbeeld gingen horen. Gas, water, stroom, voedselaanvoer: alles raakte volledig in de war. In dat totale gekkenhuis bestookten de twee groepen, die ik zo even noemde, elkaar op leven en dood. Ik heb ze allebei aan de gang gezien: eens luisterde ik met velen naar een aantal kern-christenen. Mijn hart raakte vol met een bijna vergeten gevoel: blijdschap. Iets in mij zei, dat ik geen doemdenker hoefde te zijn. Na deze rottijd zou een betere komen. Een oudere dame uit hun midden zei tegen me: Je bent zó dichtbij . . . kom toch ook bij Jezus, de Zoon van God. Ik kòn het niet. Ze keek me aan - onpeilbaar wijs en liefdevol - en zei: Zal je in ieder geval Zijn Naam aanroepen als het moeilijk wordt? (Hand. 2:21). Een andere maal stond ik met velen rond een vernieuwer. Zonder enige moeite, leek het wel, deed hij de meest bizarre dingen: omringde zich met wat eruit zag als vuur (Openb. 13:13). Hij riep ons toe. De kracht van Babel (Gen. 11:6) - wat hij daarmee dan ook bedoelde - is herontdekt. Men had die kracht doodverklaard (Openb. 13:3), maar hij is springlevend. Ga met ons mee en wij zullen jullie de heerlijkheden van de verborgen, occulte wereld laten zien. Ik wilde niet . . . Hij keek me aan met een felle blik uit die gekwelde (Openb. 16:11), schijnvrolijke ogen. Ik lachte - bang geworden - zo'n beetje instemmend. Op dat ogenblik werd het ijskoud in mijn binnenste. Het leek met toe of hij mij een brandmerk had ingeschroeid (Openb. 13:16), maar echt meegegaan ben ik niet. Deze beide mensensoorten zijn niet om mee te spotten. Bij een andere ontmoeting met de kern-christenen was ik samen met een vriend. Hij ging hard tegen ze in, echt vijandig-boos. Na de ontmoeting klaagde hij tegen me: Ik voel me innerlijk zo dood. De woorden van die mensen waren als vuur, waaraan ik me kapotschroeide (Openb. 11:5). Ik sluit me aan bij de vernieuwers . . . en dat deed hij. Maar de vernieuwers zijn veel gevaarlijker. Een dag of zeven geleden deden ze een massa-aanval op de kern-christenen. Hun chef leidde die overval zelf. Duizenden kern-christenen werden gedood (Openb. 11:7). Over de hele wereld was het feest, dat die lastposten waren opgeruimd (Openb. 11:10). Ik heb niet meegedaan, zag de vernieuwers als de eigenlijke verziekers. Sommigen riepen al: Vrede, vrede en geen gevaar (1 Thess. 5:3), nu die beweging de nekslag heeft gekregen. Maar ik hield me stil, voelde dat het niet was afgelopen. En jawel hoor, drie dagen later deed de t.v. het weer eens. De lijken werden getoond (Openb. 11:9) en tijdens die vertoning stonden die doden opeens op hun voeten en . . . ja, hoe moet ik dat nu zeggen . . . stegen op en werden onzichtbaar (Openb. 11:12). En gistermorgen. . . Ik zag toch nog een kern-christin. Direct was er een oploop. Iemand riep: Ga niet weg; sinds er zoveel weg zijn van jullie is alles nog erger. Dat is zo . . . het totale gekkenhuis is nu de allerlaatste zekerheden kwijt; alles wordt vernield, overal het gedonder van ontploffingen. Die kern-christin deed haar best om ons te bereiken met haar stem, maar wij verstonden haar niet meer (Joh. 9:14). Toen was het of licht haar omgaf, haar kleren werden witter dan iets dat ik ooit gezien heb (Zach. 9:3). Ze straalde . . . toch herkende ik haar nog even: het was die mevrouw die mij toen nog eens raad had gegeven. Een van de omstanders riep: Ik had ook zo kunnen zijn, maar ik hield niet vol, nu mag ik niet mee (Lukas 17:35, 36). Opeens was ze weg, in een mist van wolken leek het wel. En gisteravond . . . De vernieuwers zijn bekend om hun in trance raken; via mijn batterijenradio hoorde ik een uitzending, dat ze nu allemaal in trance zijn. Even later ging ook dat station de ether uit, maar ik wist genoeg . . . allebei die groepen zijn weg . . . maar rust, of we die ook krijgen . . .? Vannacht en vanmorgen leek het er even op, maar wat er daarna gebeurde . . . Er begon iets te vallen als een onzichtbare, zware hagel (Openb. 16:21). Velen begonnen te vloeken (zelfde vers), raakten volkomen buiten zinnen, trokken brandstichtend rond. Heel de stad stond in vlammen. Een man riep: Bergen van ideologieën en heuvelen van geleerdheid, bedek met toch (Lukas 23:30). Toen sprong hij schreeuwend een vuurzee in. Overal massaal sterven, zelfmoorden, waar je ook keek . . . ik raakte gewond, door iets getroffen . . . handen leken aan mij te trekken, stemmen fluisterden me in om in het vuur te springen. Ik weerstond . . . die vreselijke hagel bleef vallen . . . mij voortslepend bereikte ik dit overblijfsel van een vijver, zakte erin weg, greep die paal. De stemmen fluisterden verder: Laat toch los . . . hoor je dat gegil . . . dat krankzinnig makende lawaai . . . je kunt rust krijgen . . . Toen, in uiterste nood, riep ik: Jezus, Zoon van God, help me!! . . . en toen kwam die vreemde, blijde kalmte en klaarheid over mij (Rom. 10:13). Heer Jezus, ik hoef nu niet bang meer te zijn. Als ik de paal nu zou loslaten, zou U mij opvangen als met sterke eeuwige armen (Deut. 33:27). Maar ik wil zo graag leven en die betere wereld zien . . . . . . Nu kan ik mij niet meer vasthouden . . . . . . Ik leef nog . . . takken houden mij tegen . . . de avond valt nu, maar het wordt niet donker . . . licht nadert . . . (Zach. 14:5-7).
|
|
|
|
Reacties op bericht (0)
|