Gedachte
4.3.8
Aards en hemelsxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
|
Overwegingen:
|
-
|
Van een kever, die klom, in regen en zon
|
4.3.8.1.
|
-
|
Van een vlinder die vloog
of t nu nat was of droog
|
4.3.8.2.
|
4.3.8.1.
Van een kever, die klom
in regen en zon
- Zo heb ik dan ingezien, dat er niets beter is dan dat de mens zich verheugt in zijn werken, want dat (verheugen) is zijn deel; wie zal er hem toe brengen, zich te verlustigen in wat ná hem zijn zal (Pr. 3:22).
Al een kwartier zat hij nu met die foto voor zich
overlegde Wijnand. Nog steeds had hij de bladzij niet omgeslagen. Wat bóeide hem toch zo in dat kiekje? Gewoon een huis met twee mensen ervoor: zijn ouders. En waarom ging maar steeds dat kinderliedje door zijn hoofd:
Hansepansekevertje, die klom omhoog
Pats zei de regen, die spoelde Hansje weg.
Toen kwam de zon en die maakte alles droog
Hansepansekevertje, die klom toen weer omhoog.
En opeens wist hij het: zijn ouders waren van die dappere kevertjes geweest. Hij herinnerde het zich nog: pa was met zijn veertigste al een man in bonus aan het worden. Toen was de regen gekomen. Zijn oudelui hadden zich jaren heel koest moeten houden. Innerlijk echter streden zij door. Zodra de zon er was, begonnen zij wéér te klimmen. Hier op dat vergeelde prentje stonden zij dan voor dat mooie, vrijstaande huis met die lap-van-een-tuin.
Vader nu al weer jaren dood- was een man van zijn tijd geweest. Hij keek echt niet verder dan hij nodig vond. En dat was niet zo vér. Zijn motto was: werken
én
er van genieten. Hij was kerks:
Maar de diepere dingen waren voor de dominee,
zei hij altijd.
Ach, vader en moeder
ze waren úitgeklommen. De erfenis was in acht porties verdeeld. Het achtste deel van wat ze bij elkaar geklommen hadden, was niet eens zo opzienbaren geweest
- bijbetaling bij de auto-inruil
- restant aanbetaling voor het tweede huis
en dat was dan dat.
Maar hijzelf en Willy
waren zij ook niet van die nijvere kevertjes aan het worden. Ook in hun leven hadden de plensbuien en de koesterende zon niet ontbroken. Ze waren zo arm geweest als Job, maar nú hadden ze twéé huizen
met gouden daken, dat wel. Het resultaat van hún geklim zou ooit in drieën worden verdeeld.
Had hij het echter niet wat léuker, origineler kunnen doen dan pa en ma
met alle waardering overigens hoor
Willy en hij hadden de grote opwekking meegemaakt. Zij hadden zich bekeerd en waren verder gegaan met God. De wedergeboorte begon in hun hart. Het liep zo lekker. De grond werd omgeploegd, de stenen van allerlei zonden werden er úit gegooid, het nieuwe leven ging zó feestelijk verder. Alles ontkiemde, niets verdorde (Matth. 13:4-6).
Toen echter waren de zorgen gekomen over de opgroeiende kinderen. Er waren tegenvallers geweest in de omgang met andere gelovigen. Daarna was het begonnen: het zoeken naar de zekerheden, die je van huis uit kende. Jagen naar versnelde hypotheekaflossing en zo. Een bescheiden poging om een beetje rijk te worden. Maar: het nieuwe leven verstikte (:7). En nú leek hij wel weer terug te zijn op áf.
Zijn broer had het laatst geroepen, toen ze zo lekker boomden over rente op depositos:
Nou ken ik je weer. Je was jarenlang zo zweverig. Kerel, wat sta je nu weer stevig met allebei je voeten op de grond.
Opeens zág hij het. In de dienst van God had hij tijdenlang zo fíjn kunnen werken, zo levend. Maar nú: de begeerte naar steeds meer en steeds beter en steeds grótere vakantiereizen, was wel erg hévig geweest. Wat waren Willy en hij nu áárds. Wat was hun ooit levende werk dóóds. Kevers waren ze; vlínders hadden ze kunnen zijn!
Kevers; nuttige beestjes, maar het bárstte ervan. Iedereen kon kever worden zonder wezenlijke innerlijke verandering. Om vlínder te worden
écht van structuur te veranderen: dát was pas een dóel!
Hoe was dat ook weer: het boek Prediker. Die man kwám er maar niet doorheen geprikt. Hij zag in, dat al dat geklim om boven op die ómbuigende grasspriet te komen, niets uithaalde (Pr. 1:2). Dat was al heel wát. Die minimumlijder schreeuwde om méér. Hij zág het niet en hij kréég het niet. Het was toen nog niet de tijd, om van minder naar méér te komen. Hij blééf een insect, dat tegen een onzichtbare, glazen wand aan vloog. Hij móest tenslotte genoegen nemen met het inzicht, dat hij dan wél had (binnen de onverbiddelijke beperkingen was het overigens geweldig). Gelukkig werd zijn schreeuw van verlangen opgeschreven. Zo werd de begeerte naar het meerdere bij later komenden gevoed.
Zij twee Willy en hij- hadden het meerdere gezíen en gehád. Voor hén ging het raam open, omdat Gods plan verder aan het gereedkomen was. Wat waren ze uitgezwermd! Maar ze verlangden eigenlijk tóen al naar het mindere terug. Wanneer die fijne tijd maar éven stagneerde, was er die hunkering geweest (Num. 11:5). En zíj kregen het wel voor elkaar. Van meer naar minder kan immers altijd!
|