4.5.5.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Die onvernietigbare werken liggen voor u kláár!
- Gods maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen (Ef. 2:10.
Paulus richt zich hier tot mensen, die vroeger geestelijk gezien- níets hadden. Mensen, die in die ongeestelijke toestand- ook nog eens het laagst mogelijk geklasseerd waren (:11).
Mensen, zózeer zonder God, dat het werkelijk hópeloos met hen gesteld was (:12).
Mensen echter, die van eindeloos veraf, opeens heel dichtbij de goede en blijde dingen zijn gekomen. Waardoor?! Zij hebben persoonlijk de betaling dóór Jezus van hún schuld aanvaard (:13). Een geestelijke wet maakte, dat zij áltijd verder weg bleven van God dan ánderen
méér bevoorrechten. Die wet is door Jezus voor hén buiten werking gesteld. Er zíjn geen geprivilegieerden meer op de manier van vroeger. Múren zijn weggebroken, wat één moest zijn, ís één (:14, 15).
Vijandschap maakt plaats voor vrede. Zó komt er harmonie met God (:16).
Veraf en dichtbij: verouderde begrippen. Door de poort van Gods Geest stromen de gelovigen eensgezind binnen in Gods rijk (:17, 18). Een nieuw fundament voor elk nieuw mens (: 19, 20).
En wat wórden die nieuwe mensen
témpels voor God, wóningen voor God (: 21, 22).
Het leven in Gods rijk is echter geen luieren. Dat fundament ligt er niet voor niets. De begrippen tempel, woning voor God, houden wat ín.
Zulk een grote sprong vooruit als bovenomschreven nodigt uit tot actie.
Welke actie dan wel?!
De nieuwe mens, als door God via de wedergeboorte verwekt, gemaakt ín de oude mens. Die oude mens verdwijnt. Die kon maar één ding: op een oude, aardse, doodse manier werken. Maar de nieuwe mens is door Jezus zó prachtig geschapen, met een ingebouwde begeerte naar goed, hemels, levend werk. Rondkijkend naar jonge, nieuwe, veelbelovende activiteiten. Van tevoren al bereid om wanneer zulk werk zich vóór doet- daarop ín te duiken.
En
het dóet zich voor, het lígt klaar. Goed werk! Torenhoge voorraden, door God zelf aangelegd, wachten op afnemers. Voor elck wat wils
alle soorten
alle maten; allemaal levenslang gegarandeerd.
Misschien was u vroeger wel zo iemand van héél dichtbij(: 17): presidentkerkvoogd, elke zondag present in fraai gebeeldhouwd voorgestoelte.
Nú: bekeerd en wedergeboren: vanaf uw eenvoudige klapstoeltje denkt u nog wel eens terug aan de kunstig bewerkte ouderlingenbank. Vanuit uw ooghoeken kijkt u wat onwennig naar de dolenthousiaste dame naast u: vast en zeker iemand met een verleden, maar in ieder geval geen kerkelijk (:11). Maar dan corrigeert u zichzelf
zíj een verleden
ík ook
ík een toekomst
zíj ook. Een muur valt wég (:14). Achter die wegvallende versperring opent zich een perspectief van levend, onvernietigbaar werk, aangepast aan uw aard.
Dat éven terugverlangen naar vroegere éér de vleespotten van Egypte (Num. 11:5)-
dood, tenietgaand gedoe, evenals dat een ogenblik neerkijken op de ander. Maar
die níeuwe gedachte is voor de eeuwigheid.
Misschien was u vroeger wel zo iemand van veraf(Ef. 2:13). Uw grootouders deden er al niets meer aan, laat staan uw ouders. En ú?!
Iemand zei eens tegen u:
Met Pasen herdenken wij, dat Jezus is opgestaan.
Weet u uw reactie nog: hoe u oprecht verbaasd-lachend zei:
Nou
en wat zóu dat? Ik ben vanmorgen toch ook opgestaan?!
Dat was allemaal tamelijk hopeloos toen (:12). Maar nu bent u wedergeboren. Vanaf uw klapstoeltje kijkt u een tikje wantrouwig naar de deftige heer naast u. Even denkt u:
Die zal zich wel veel beter voelen dan ik.
Maar die dwaze gedachte vervluchtigt. Opeens weet u het weer:
Hij en ik
we staan voor hetzelfde. Door die saamhorigheid, die eenheid, is alles tussen God en ons allebei aan het goed worden(:16). Vrede voor hem, vrede voor mij, vrede tussen ons beiden (:15).
En in een flits hebt u het idee, dat u met die blijde gedachte iets vreugdevols naar u hebt toegehaald. Iets nóg meer glanzends dan u al had: een motivatie voor positief denken met eeuwigheidswaarde.
Wacht even: een vraag.
Kom nóg eens met een voorbeeld; dood werk; levend werk; ik heb het nóg niet duidelijk genoeg vóór me.
Rogier is best een aardige vent. Legt gemakkelijk contacten. Is hartelijk, maar ook op een eigenaardige manier wat streberisch. Hij wil áltijd gezíen worden. Heeft een representatieve taak; bezoekt dikwijls recepties, maakt er daar een sport van, iedereen te begroeten, overal zo eens een praatje te maken. Er is daarbij de lichte dwanggedachte, ze allemaal te móeten afwerken.
Gesprekje na afloop tussen twee kennissen:
Rogier deed maar weer zijn bést, vanmiddag.
Ja, wat wás hij weer verschrikkelijk aanwezig.
Hij heeft nu letterlijk iedereen op de schouder geslagen.
Echt dood, onecht werk. Rogier békaf, komt thuis:
k Heb ze weer állemaal ontmoet!
Zijn vrouw:
Maar waar blijft de promotie?!
Maar
let wel
als in dit leven nu eens iets nieuws geschapen zou worden, is er een prima voedingsbodem, met als elementen: vriendelijkheid en goede contactuele eigenschappen.
Talenten, geestelijk gezien, nu nog braakliggend. Als hij er wezenlijk mee kan gaan werken, kom dán eens kijken, zie óók, hoe er daarnáást nu nog onvermoede komen bovendrijven (Matt. 25:17).
Jaren later
Rogier is bekeerd, wedergeboren en gepromoveerd (Luk. 12:31). God is bezig, hem nieuw te maken. Geen restauratie, geen renovatie, maar innovatie. Jezus Christus is hem aan het herscheppen.
Op een party staat hij ontspannen van zijn gevulde halve eitje te genieten. Met zijn glas in de hand, wacht hij rustig op aanwijzigen van Gods Geest.
Gesprek na afloop tussen twee kennissen:
Wat houdt Rogier zich tegenwoordig gedeisd hè. Zeg, dat is waar ook: jullie twee waren een hele tijd in gesprek. Wat hád hij?!
Kijk, ik heb de laatste tijd wat vragen; ik wou die wel eens graag met iemand dóórspreken. Het was, of hij het róók. (1 Cor. 12:8).
Sorry hoor, ik wist niet, dat het zó privé was. Overigens: hij doet tegenwoordig zijn best om níet op te vallen
en nu juist vált hij op: heel typisch.(Mark. 7:24).
Echt levend werk. s Avonds is Rogier fris. Waarom?:
- God maakt je niet moe.
- Hij is een prima Werkgever.
- Onder het werk dóór geeft Hij je nóg een verjongingskuur (Ef. 4:23) en een facelift (Spr. 15:13).
God had onder andere- goede werken bedacht, in het bijzonder te verrichten door party-hoppers. De voorraad werd tot dusver nog niet bijster aangesproken, maar nu komt er schot in. Rogíer is er in gestapt. Het lag voor hem klaar: niet te besmeuren levend, eeuwig werk. Hij aanvaardde die glorieuze uitdaging. Van zijn oude hoe kweek ik vrienden en goede relaties techniek is niets overgebleven.
Liefde was daarin te zwak, eigenbelang te sterk. Maar nú gaat hij eeuwige vriendschapsbanden aan. Hij heeft de deur wíjd open gezet voor mannelijk en sterk bezig zijjn (1 Cor. 16:13). Zo ook ú.
Nog een voorbeeld,
wordt er gevraagd.
Niet zo wuft; niet zo frivool
o gevuld half eitje, glas sherry
(heel ver weg, let vooral op sherry). (Luc. 15:30). (Te moeilijk, daarom een handreiking, wie zei nu, dat er sherry in dat glas zat).
Niet zo triviaal, zo omlaaghalend
o speciale goede werken voor public relation officers
liever iets degelijks.
Goed; Arjan is een wedergeboren predikant (als dát niet súpersolide is).
Op evangelisatiezondag vorig jaar spoorde hij de gemeente aan om van Jezus te getuigen. Opeens zag hij al die honderden mensen daar zitten in hun nette kleren, omwolkt door het verlangen naar koffie; het was wat laat geworden.
Wat vinnig zei hij:
Dóe nu toch wat. Jullie consumeren maar preken, zit ook deze lange dienst dan maar weer uit (dit móet nu eenmaal in september); maar jullie komen niet in actie.
Hij had gelijk, maar
gelaten, weer íetsjes meer gefrustreerd, schuifelde de schare even later het gebouw uit. Levend werk, die preek, maar toch onmiskenbaar met iets doods, drijverigs, drammerigs.
Arjan is in de volgende septemberperiode nóg meer gerijpt. Het is wéér evangelisatiezondag. Opnieuw wekt hij de gemeente op, leesbare brieven van Jezus te zijn (2 Cor. 3:3). Hij vraagt hun om de mensen ook mogelijkheden te geven om zulke brieven metterdaad te lezen. Opeens ziet hij al die honderden mensen zitten in hun nette kleren en omgeven door de gedachte:
Wij willen best, maar hóe. Eigenlijk zijn wij dwalende schapen: op zoek naar zínvol geloof (Matth. 9:36). Hélp ons dan toch (Mark. 9:24).
En met iets heel zachts in zijn stem zegt hij:
Jullie wíllen, maar jullie kúnnen niet. Wij gaan God vragen, dat niet-kunnen te veranderen in: kunnen.
Hij heeft nú hóger gelijk. Dat gelijk van vorig jaar was láger, omdat hij toen dacht:
Als Jezus wel eens een standje uitdeelde (Matt. 17:17), mag ik dat ook.
Nú weet hij, dat niet alles, wat aan Jezus was toegestaan, ook aan hém is geoorloofd. Voorzichtig-bescheiden gooit hij het steeds meer over de veilige boeg van de liefde.
Later zijn de actieplanning vergaderingen bomvol. Geredde levens zijn middellijk de oogst van zijn levende werk. Werk, waaraan al wéér minder doodsheid, opjutterij en opzweperij kleeft.
Wat hadden Rogier en Arjan gemeen?
Al kwam het er in de verhalen niet zo uit: soms was er in hun innerlijk opeens een nare gedachte. Een overlegging zó lelijk, dat die niet van henzélf kón zijn. Zij hadden in de gaten, dat de duivel hun iets influisterde en líeten hun wezen niet door hem bevrúchten (Jac. 1:15). Zij zeiden:
Weg, beschadigende gedachte; in de naam van Jezus (Mark. 16:17).
Soms was er in hun innerlijk een gedachte, zó edel, dat die evenmin van henzélf kon zijn. Zij hadden in de gaten, dat Gods Geest hun raad gaf (Jes. 30:21).
Zij zeiden:
Blijf
genees mij; verhóóg mijn kwaliteit
gedachte van God.
Zó kwamen zij verder. Maar: dat kunt ú óók!
|