4.6.8.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Dood werk geeft misschien tijdelijke rechtvaardiging bij mensen, maar geen eeuwige rechtvaardiging bij God
- Indien Abraham uit werken gerechtvaardigd is, dan heeft hij róem, maar niet bij Gód (Rom. 4:2).
Er waren mensen, die tegen Paulus zeiden:
Door dat gepraat over de wet van het geloof veroorzaak je schade. De wet van de tien geboden gaat zo hélemaal kapot.
Ik geef u hierna op de gebruikelijke manier het antwoord van Paulus. U weet wel: aangevuld met schriftplaatsen en gedachten van elders uit het goede boek.
Paulus dus:
Nee, dat kán helemaal niet. De wet van de tien geboden ís geen achterhaalde zaak. Zij komt van God, dus is zij eeuwig (Matth. 5:18).
Ik wíl haar niet wegredeneren, dat kán ook niet eens.
Het ligt heel anders. In de oude tijden was het voldoende, als je uiterlijkheid niet al te veel van Gods regels afweek.
En zelfs dáármee was het dikwijls bedroevend gesteld. De wet van de tien geboden de wet van de tien verboden- was zó onhaalbaar. Het telkens terugkerende Gij zúlt niet kreeg iets dreigends, iets, dat je gespannen maakte. En: dat wordt nóóit anders, tenzij er iets bijzonders gebeurt.
Dat bijzondere nu gebeurt, wanneer mensen in God gaan geloven, zich niet maar alleen naar Hem toekéren, maar op Hem tóe gaan lopen. Alles wordt dan verrassend nieuw. Zulke mensen komen op het niveau van God, dus ook op het niveau van zijn wet. Die wet wordt háálbaar. Die woorden Gij zúlt niet hebben nog altijd de klemtoon op zúlt, maar: de klank is anders: bevrijdend en ontspanning gevend.
Door de wet van het geloof komt de wet-van-de-te-halen-normen eindelijk pas tot zijn recht (Rom. 3:31).
Wij leven nú met de wet van het geloof, wij wandelen nu met Gods Geest mee. Wij komen nú aan de eis van de oude wet toe (Rom. 8:4). Pas nú is die wet in ons verstand geprent en op ons hart geschreven (Hebr. 8:10). Zo zijn wij, gelovigen, eigenlijk mensen, die voor het eerst eens die wet éér geven door hem te hóuden.
Iets ánders: Abraham is toch voor ons gelovigen het grote voorbeeld, onze geestelijke vader. Is, wat ik Paulus- verkondig, nu zó iets nieuws!? Zou Abraham zeggen, dat hij het in zíjn tijd heel anders aanpakte?! Handelde híj soms niet volgens de wet van het geloof. Had hij dan tóch een weg ontdekt, om uit eigen kracht iets te doen?! Moet je míj eens vertellen, wat Abraham uit zijn vlees, uit eigen kracht, bereikte of ook maar wílde bereiken (:1).
Kom nou, die man was zijn tijd ver vooruit. Hij probeerde niet mensen te behagen en naar een indruk van rechtvaardigheid bij hén te streven. Hij jaagde naar de eeuwige rechtvaardigheid bij Gód.
Wat een man; iemand, die tóen al wist, wat Luther zon 35 eeuwen láter herontdekte: door het geloof alleen.
Als Abraham een alternatieve weg naar Gods hart ontdekt had, die met asfalt uit het zielse leven was geplaveid; wat denk je, dat het gevolg geweest zou zijn?!
Iedereen had dan kunnen roepen:
Hoera, hoezee, dat doen wij óók; zulk gruis, zulk wegbedgruis, zulk asfalt hebben wíj ook. Eer aan de grote padvinder. Wíj doen hem na!
Dan echter zou er geen eer geweest zijn voor de grote Pad-áánwijzer. Abraham had het dan ook moeten stellen zonder ééuwige eer.
Die eeuwige eer had hij bij God kunnen verwerven door diens geestelijke weg te volgen. Maar wanneer hij een zielse weg gevonden hád, dan had hij zich moeten behelpen met de tijdelijke eer van mensen: een onvoordelige ruil.
Hij hád door een vrome levenswandel, door véél goede, aardse werken een uiterlijke rechtvaardigheid kúnnen bereiken. De áárdse applausmeters zóuden zijn uitgeslagen. De hémelse applausmeter echter zou geen streep hebben bewogen. Voor God telt alleen het innerlijk.
Alternatieve weg
waar práát ik over; er ís geen alternatieve weg. Om het innerlijk in positieve beweging te krijgen, is gelóóf nodig en anders niet.
Ik zei het al: Abraham was uit ánder hout gesneden dan vele anderen. Wat ik jullie nú aanprijs, heeft hij allemaal al eens voorgedaan Zó verwierf hij wél eer van God: een ereplaats in de portrettengalerij van de geloofshelden (Hebr. 11:8-12).
Wat dééd hij dan, dat zo heel bijzonder was?:
- Toen God hem opdroeg om te verhuizen, ging hij, hoewel hij zijn nieuwe adres niet eens wíst (:8).
- Dat nieuwe adres bleek zo váág, zo wísselend. Hij wist eigenlijk zijn hele aardse leven lang niet precies, wat de bedoeling was. Dat bracht hem echter niet van zijn stuk (:9).
- Hoewel hij de belofte had, dat zijn nieuwe adres eigendom zou worden, bleef hij levenslang huurder. Dat deerde hem echter niet, want hij had al lang geleerd, ééuwig bezit na te jagen (:10).
- Toen God tegen hem zei:
Jij en Sara zijn een heel oud echtpaar, maar toch krijgen jullie samen nog een kind, (Gen. 17:16)
geloofde hij dat (Rom. 4:18). Dat geloof heeft zich aan Sara meegedeeld. Eerst lachte zij van ongeloof (Gen. 18:12), later van blijdschap (21:6). Nóg later wordt zij als zélf gelovend, náást Abraham genoemd (Hebr. 11:11).
- Abraham gelóófde. Miljoenen zijn gevolgd als zonen van die eerste, Izaäk. Miljarden zijn er aan het volgen, die nét zo willen geloven als Abraham: miljoenen aardse, miljarden gééstelijke kinderen (:12). Die miljoenen en die miljarden ontmoeten elkaar in die Ene. Hij was een rasechte afstammeling van Abraham, op de áárdse manier. Hij was ook een gelovige als zijn grote voorvader. Maar de puurheid en de zuiverheid van geloven ván die Ene Jezus Christus- zijn voor altijd het volstrekte maximum.
Aan het geloof van Abraham kwamen geen aardse wetten en zielse overleggingen te pas. Hij vond de weg van de hemelse wetten en geestelijke overleggingen. Als gevolg daarvan kreeg hij gerechtigheid, kwam hij met Gód op één lijn te zitten, was er geen enkele kink meer in wélke kabel dan ook. God beschouwde en behandelde hem als een rechtvaardige, als iemand, die ís, zoals God wil, dat hij zíjn zal (:3).
En, als hij al eens incidenteel in de fout ging (Gen. 12:13, 20:2), deed dat toch geen schade aan zijn image bij God.
Zó deed Abraham dat; niet het láge, voorbíjgaande doel: het fijne-vent-zijn bij mensen. Wat hij zócht en vónd, was het hoge, blijvende doel: het een-vriend-zijn-voor-God (Jac. 2:23).
Hij vond, zoals sommigen vóór hem en steeds meerderen ná hem, de wég!
Het pad, dat wegleidt van zelfbedacht gefrutsel, dat nooit rechtvaardig maakt.
Het pad, dat toe leidt naar in de hemel voorbereide daden, die eens maken, dat men zich bij God op de goede plaats voelt.
Tot zover Paulus.
U wedergeborene- ziet nu ook allerlei wetten van God van bovenaf. Wat hébt u vroeger gezwoegd om tegen die hoge álp op te komen. De bérg
om juist díe medegelovige lief te hebben, die zo stóm tegen u was opgetreden. Uiterlijk was alles goed:
Prijs de Heer broer,
klapje op de schouder, weet je wel. Maar innerlijk: wat was die álp onháálbaar, hemelhoog dreigend, neerdrukkend. En tóch wás u al bekeerd. U moest echter in dat spoor nog heel wat verder (Phil. 3:16).
En nu?! Uw bekering vloeide verder uit, laafde het dorre gras en de verdroogde struiken, verdiepte zich tot wedergeboorte. Nú gaat u met het vliegtuig van het geloof over die alp van vroeger heen.
Die medegelovige vloeit nog steeds niet over van begrip. Maar uwerzijds is het anders. Laatst gaf u hem weer eens een hugging-zon uit de States overgewaaide gewoonte. Maar gééstelijk bekeken, was er nu in uw hand geen dolk meer van wrevel. Die hand kon die dolk immers niet meer vasthouden. In ontspanning was hij geopend.
U kunt Gods wetten naar hun diepste op uw binnenkant gerichte- eis nu hóuden. Uw verstand is gesaneerd, uw hart is vernieuwd.
U hoeft niet meer zo prima over te komen bij álle mensen. Maar nu komt u goed over bij Gód. Vroeger knielde u als het er op aan kwam- tóch voor het-beeld-in-het-dal (Dan. 3:7), zweeg u stil tegenover de schimpende Goliath (1 Sam. 17:8). Nú hebt u pít (1 Sam. 3:12), schuwt de smart niet (Dan. 3:16-18), nóch de strijd (1 Sam. 17:45).
En dat maakt, dat u op de duur ook goed overkomt bij Gods wáre kinderen.
Eigenlijk hebt u de grote ontdekking weer gedaan, déze:
- Door geloof kunnen gehoorzamen
- Door geloof kunnen volharden
- Door geloof geduld kunnen oefenen
- Door geloof kunnen verwachten
- Door geloof anderen kunnen inspireren
- Door geloof tot een zegen kunnen zijn (Gen. 12:3).
Abraham deed die ontdekking
in het vergeetboek geraakt. Anderen deden die hem na
telkens maar énkelen. Altijd weer dat uit de gedachten wegraken. U bent echter met een grote groep. Van nu aan raakt het blijde weten niet meer in het vergeetboek. Steeds meer stemmen zingen het nieuwe lied:
Van buiten wel vriendlijk van binnen zo voos
Van buiten wel braafjes van binnen zo boos
Van buiten wel aardig van binnen een kreng
Van buiten goed brood wel van binnen de leng.
Al t aardse geotter zo inferieur
De hemelse wetten zijn superieur
Het was niets bijzonders maar nu is het fijn
Zo goed klíkt nu alles zo moet het ook zíjn.
Voorbij zijn de tijden van zelf geprobeer
Wij zijn nu voor altijd bij God in de leer
De eigen kracht wég nu alleen kracht van Hém
Geloven alleen dus alleen eer voor Hém
De andere aanpak o wat is die góed!
Ik zou echt niets weten dat ook zo voldoet
Applaus van de mensen wat schraal dat geluid
God eert nu verwarmend zijn wordende bruid (Op. 21:9)/
Geloven in Christus dat leidt tot Gods hart
Daar zijn ook zijn wetten eens oorzaak van smart
Nú reden tot blijdschap wat ís die wet mooi!
Ik kan hem nu houden hij hoort bij mijn tooi
Geloof, dat rechtvaardigt geloof en niets meer
Geloof brengt ons nader tot Christus de Heer
Geloof brengt ons binnen in feestlijk gedruis
Aards werk, dat staat buiten maar wij
wij zijn thuis!!
Steeds meer stemmen van steeds meer mensen, die steeds meer door hebben, dat eer van mensen een vluchtige, uiteenspattende zeepbel is.
Steeds meerderen, die de van dorheid ritselende werkjes ontvluchten, omdat de vrucht van de rechtvaardiging niet aan de twijgen zat.
Steeds meerderen, die schuilen onder de boom van levende, rechtvaardig makende daden.
Die boom met zijn van de zwaarte van de vrucht dóórbuigende takken.
Doet u dat ook; hak het nutteloze om; koester het nuttige: proficiat.
|