5.2.3. (eerste deelxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Er was veel haat tegen het geloof in Jezus
- De overpriesters beraadslaagden om ook Lazarus te doden, daar vele der Joden terwille van hém kwamen en
in Jézus geloofden (Joh. 12:10 en 11).
Eerder vertelde ik, dat Jezus best gevaar wilde lopen, maar dan wél op zíjn tijd, wanneer het paste in zíjn plan.
Nú wás doodvonnis in beginsel geveld (Joh. 11:50). Nu was het naar aardse maatstaven- de tijd om ondergedoken te blijven in Efraïm (:54).
- Nu was het echter volgens zijn plannen de tijd voor het smerige, maar noodzakelijke werk.
- Nu was de tijd gekomen om verlorenen te redden door de beerput van hun aller zonden te rúimen.
- Nu was de tijd daar om de gierkelder als een afschuwelijke beker (Matth. 26:39,42) helemaal léég te drinken (Joh. 19:30).
- Nu was het de tijd om dat eerloze, vuile, maar onontkoombare werk te doen; om het te doen op de meest pijnlijke, ellendige, aanstootgevende (1 Cor. 1:23) en machteloze manier.
- Nu was het de tijd voor zoiets stóms als vastgespijkerd aan een houten kruis- door wondkoorts tergend langzaam dood te gaan (1 Cor. 1:23).
- Nu was het de tijd om aan te tonen, dat wijsheid, verstand (:19), uitgekiende redenering, zelfs opzienbarende daden (:22) volkomen tekort schoten (:20); totaal ontoereikend waren, nu het erom ging, de échte milieuvervuiling aan te pakken.
- Nu was het de tijd om de verontreinigde en verontreinigende bodem onder soms rimpelloze oppervlakten van mensenlevens (Matth. 23:27) drastisch te saneren.
- Nu was het de tijd om te laten zien, dat hetgeen voor mensen verstandig lijkt, geen brug kan slaan naar God; dat echter, hetgeen voor mensen stijlloos lijkt, dat wél kan (1 Cor. 1:21).
En nu het de tijd is, kómt Jezus ook; opvállend; midden in een grote feeststoet (Luc. 18:35), uitdagend nu juist naar de plaats van zijn grootste wonder, de opwekking van Lazarus (Joh. 12:1). Daar is een maaltijd, waaruit al weer héél uitdrukkelijk blijkt, hoeveel aanhang Hij krijgt (:2). Dat feestmaal is uitgerekend in het huis van ene Simon.
Die is ook al weer een door de Jezus genezene (van melaatsheid) (Mark. 14:3).
En dan gebeurt er wéér zoiets, dat meningen laat uitkristalliseren. Maria, de zuster van Lazarus, u weet wel: die stille diepdenkster (Luc. 10:42) neemt een kruik met heel kostbare olie niets geen namaak of zo-. Zij breekt de hals (Mark. 14:3), zij giet die bijna halve liter onbetáálbaarheid over Jezus hoofd (Matt. 26:7); overdreven
over zijn vóeten: helemaal idioot. Ze maakt zelfs de haarwrong los
welke nette vrouw dóet dat nu
om die voeten af te drogen! Het hele huis is vol van de overdaad aan geur, die alleen maar in kleine hoeveelheden behoort vrij te komen (Joh. 12:3).
Bij Judas een van de discipelen nota bene- laat dit betoon van liefde de háát losbreken (:4):
Moet je zíen!!...,
barst hij los:
een modaal jaarloon (Matth. 20:2)
(hebberige mensen schudden prijzen uit hun mouw, waarmee ik overigens niet wil zeggen, dat mensen, die prijzen uit hun mouw schudden, allemaal hebberig zijn)
in eenmaal verspíld, terwijl de arme mensen er lang, lang plezier van hadden kunnen hebben
(Joh. 12:5).
- de armen zeg je, Judas
je zélf zul je bedoelen, díef die je bent! (:6).
- Overigens; de andere discipelen laten zich nog opstoken ook
(Matt. 26:8).
Misschien grijpt Judas Marias arm wel beet. In ieder geval, Jezus zegt, zonder Judas te ontmaskeren (wat een zélfbeheersing) (Gal. 5:22):
Laat haar nu maar. Ze heeft Mij al gezalfd, vooruitlopend op mijn begrafenis. Het restje, dat nu nog in de kruik zit, zal te pas komen, wanneer mijn begrafenis werkelijk dáár is (Joh. 12:7).
Eerst het een en dan het ander. Om de arme mensen zal het later altíjd kunnen gaan; dat is goed (Deut. 15:11)
Nu gaat het echter even alleen om Míj (Joh. 12:8).
Los van dit uitkristalliseren van oprechte liefde en intense haat in kleine kring, is er iets anders gaande. Jezus krijgt ook in grote kring de aandacht, de liefde én de haat, warvoor het nú de tijd is. Ze zwermen áán, de Joden, van alle kant. Ze zien Lazarus (:9). Dat is het laatste zetje, dat hun liefde nodig heeft. Ze geloven ín Jezus. Het is ook het laatste zetje, dat de haat van de overpriesters nodig heeft. Die belangstelling voor Jezus mág zich niet gaan verdiepen tot geloof ín Hem. Dan is het volk definitief voor hén verloren (12:19).
En het reeds gevallen beginselbesluit krijgt nu een volstrekte graad van dringendheid. Het wachten is nu alleen nog maar op de verdere verzondiging van Judas; van dief tot verrader (13:21, 30) en tot hóógverrader (Luc. 22:48).
En in die wachttijd verdiept en verbreedt de haat zich nog. Lazarus in wiens opstanding Jezus macht en liefde op de meest geweldige wijze openbaar was geworden- moet er áán!
Merkwaardig hè!...:
- Maria en de door de opwekking van Lazarus overtuigden breken door naar liefde en geloof in Jezus.
- De overpriesters en Judas breken door naar haat jegens en verraad ván Jezus.
Hoe kán dat nu, zulke verschillende reacties. Om dat een heel klein beetje uit teleggen, even héél ver terug
:
|