De bouwsector in Peru doet mij aan de middeleeuwen denken in Europa. Er hangt iets cultureels rond het herstellen van de historische bouwwerken. Hier is werk genoeg: eens per jaar schudden de stenen hevig heen en weer. Maar ook de indeling van de bouwvakkers heeft iets van de gilden: er zijn vier categorien bouwvakkers. maestro (meester}, operario ( vakman) official (leerjongen) en peon ( hulpje, ongeschoolde of handlanger) In de bouw werken veel ongeschoolden: boeren werken slechts vier maand per jaar op het land, de andere acht maanden zoeken zij werk in de bouw. Deze indigenas kunnen meestal niet lezen en schrijven. Veiligheidsvoorschriften zijn niet aan hen besteedt. Meteen is er ook een communicatieprobleem op de werven,meestal spreken zij slechts een lokale taal. Maar ook de andere bouwvakkers hebben een scholingsprobleem. meestal volgden ze slechts lager onderwijs en bezitten geen enkele techmische opleiding. Op de 350.000 bouwvakkers hebben slechts 45000 bouwvakkers een vast contract. De anderen leven van losse snabbels. Meteen een probleem er bij: je moet drie maanden bij een baas werken voor je onder de sociale zekerheid valt en voor je verzekerd bent tegen arbeidsongevallen. Bouwbazen heten bij ons "cowboys", hier "piraten": Een bouwvakker verdient zo een 8 euro per dag. Daarvoor werkt hj in theorie 8 uur per dag, in de praktijk 12 uur per dag, overuren dikwijls niet betaald. Daarbij komen dan nog extraatjes zoal verplaatsingsonkosten , een premie voor schoollopende kinderen enz... De "piraten" kunnen putten uit een leger van werkloze boeren en de arbeiders met een vast contract doen er alles voor om hun jobke niet kwijt te spelen.